De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
I.De stof over Balzac, als mensch en als schrijver, is zeer uitgebreid. Zijn geest heeft dingen omspannen, die niemand vóór hem durfde beroeren. Hij kende niet den angstigen huiver voor het grootsche, wijl hij het grootsche zèlf was. - Zijn driftige werkhanden grepen naar marmer-blokken en tastten in hersens-merg. Hij bracht geest en leven bijéén gelijk een scheppend hercuul, en zonder het fantastisch gespuis van Shakespeare te gebruiken als lokmiddel voor herkenbare werkelijkheid, en zonder, in engeren zin, proza-kunstenaar te zijn, als Flaubert, schiep hij nochtans met de ontembare scheppingsdrift van een groot levens-wrochter, een geweldig modeleur; houwde hij schepselen uit het wilde gesteente van zijn woord als een Michel Angelo-in-de-taal. Hij zwoegde in zijn werkhol, kaarsen-goudig doorschemerd, van middernacht tot den volgenden middag, zonder zijn lichaam te strekken uit de rimpels en kreuken van zijn slaafsche werk-gebuktheid. Hij ademde, zonder levensbesef, in roode walm en gouden rook.
Beschouwingen over zijn leven, geest, stijl, scheppingen, en zijn philosophie (Taine geeft ze, in zijn helle psychologische studie over Balzac, in deze volgorde) zijn bijna niet meer te overzien. Over Balzac, in beperkten vorm, iets saamgedrongens te schrijven, terwijl anderen boeken vol noodig hadden om den man en 't werk te karakteriseeren, 't lijkt me een zeer zware taak. Maar ook een stil avondmeer kan de heerlijkheid van den âlommen nacht verkonden, | |
[pagina 265]
| |
zoo goed als 't vale grauw van een stormige schemer-zee. - Daarom heb ik de uitnoodiging van de Gids-redactie aanvaard, om over een zeer origineel, kort geleden verschenen boek van en over Balzac, te schrijven:‘Pensées, Sujets, Fragmens’, omdat het ons in de gelegenheid stelt den hevigen wrochter, zich onder werk begravend en met herculische spanningskracht er zich weer bovenuit worstelend, nog meer van nabij te zien arbeiden dan ooit te voren mogelijk is geweest. - Taine over Balzac schrijvende zegt: ‘Les oeuvres d'esprit n'ont pas l'esprit seul pour père. L'homme entier contribue à les produire; son caractère, son éducation et sa vie, son passé et son présent, ses passions et ses facultés, ses vertus et ses vices, toutes les parties de son âme et de son action laissent leur trace dans ce qu'il pense et dans ce qu'il écrit. Pour comprendre et juger Balzac, il faut connâitre son humeur et sa vie.’ Eerst door dit album-dagboek, voordien nooit gepubliceerd, leert ge de waarheid dezer woorden beseffen. Balzac's leven, aard, neigingen en scheppingen zijn inééngroeiselen van de hééle persoonlijkheid. Al zijn vermogens en hartstochten, heel den wilden gang zijner driften en begeerten heeft hij mèt zijn werk voor altijd leven gegeven als een objectieve werkelijkheid buiten hem. - Een wonderlijke ontroering beklemt u eerst, als ge dit album inziet, want ge treedt in de diepe, zeer levende intimiteit van zijn werkkamer aan de Rue Cassini... en in 't hart zijner begeerten en droomen. Ge loert, zònder door zijn goudgloed-oogen gezien te worden, in den schemer der brandende kaarsen; op zijn zwoegende handen, die de alchemistische brouwsels bereiden; waarmee hij de glans-geheimen om zijn dramatisch werk heentooverde. Gij staat ònopgemerkt, àchter den kapot-gezeten werkstoel van den schepper der ‘Comédie Humaine’; gij ziet hem in zijn morsmouwen ploeteren. Gij hoort hem zuchten, kermen, vloeken en grommen als 't niet lukken wil. En soms wegslepend, als in Séraphita, klankt áán de mystieke zang-stem van den diep-ontroerden dichter, lokkend en raadselachtig als de veel-belovende en niets-toestaande glimlach van een aanhalige vrouw. - Laat mij u eerst iets uit de geschiedenis van dit zeer intieme Balzac-boek mededeelen, een geschiedenis hier en daar geweven uit vlinder-goud en nooit opgeloste geheimen. - | |
[pagina 266]
| |
II.Nauwelijks had de Dood zijn blinde luiken voor de oogen van veuve Balzac aangehecht, of op de plaats waar Balzac zijn vrouw had heengeleid, - het kleine zomerverblijf in de Rue Fortunée, dat ze sedert haar huwelijk niet meer verliet, - werd alles in beslag genomen. Kruier-kerels, grove ploerten van Hotel Drouot, volgden een drom deurwaarders-druktemakers op den voet. Zonder aanzien des persoons en zonder een schaduw van eerbied, werd in deze woning plots op zoo heiligschennende, roekeloos-barbaarsche wijze huisgehouden, dat in de geschiedenis der letteren naar een tweede voorbeeld van zulk rauw optreden tevergeefs gezocht zal worden. Alle papieren, los werk, handschriften van Balzac, waren in deze woning in kisten opgeborgen en bijééngepakt. Maar alles werd weer in wild geweld onderste boven gesmakt en half vernield bij de woeste pogingen de kisten te openen. - Publiek, gelokt door den naam Balzac, belust op schandaalintimiteitjes, graaide naar hartelust mee; 't werd een formeele dievenbende. Zoo ongeveer schetst Jehan Valter in de Figaro van 20 Juni 1882, in een artikel: Les papiers de Balzac, den toestand. Graaf de Spoelberch de Lovenjoul, de bekende levens-beschrijver van Balzac, trad in haast bij, en vermocht nog intijds twee half-geleegde kisten uit de handen der hersenlooze plunderaars te redden. - De erfgenamen van Balzac, gewekt door 't schandaal, zouden slechts geroepen hebben: ‘smak de zooi maar in 't vuur.’ Hèt vandalen-signaal, door broeierige fatsoens-burgermenschen de rauwe keel uitgestooten. Op deze heiligschennende aanhitsing werden brokken van zijn arbeid, van zijn machtig-denkend hoofd en zijn vulcanische ziel stukgereten, vernield en tot vunzen rommel verplunderd.
Wonder boven wonder... het album, het intieme dagboek... is aan de verniel-woede ontkomen. Hoe,... men weet 't niet... Deze toornige en onstuimige bende kon er de klauwen niet door heen scheuren, want in 1882 was 't reeds in 't bezit van den heer Clément-Simon. ‘C'est en 1882, en effet, qu'il devint la propriété de M. Clément-Simon, avec un portefeuille de chagrin violet | |
[pagina 267]
| |
qu'ornait le portrait reproduit en tête de ce livre...’ Van dit afbeeldsel spreekt Balzac ook in zijn Lettres à l'Etrangère, 2 Maart en 7 April 1843. - Het album kwam ook nimmer in den catalogus voor, afkomstig van Made. de Balzac's boedel. Clément-Simon kreeg het album van Chasles, boekhandelaar en expert, den man door wien de bewuste auctie ook geleid werd. Crepèt vermoedt nu dat dit rijke documenten-stuk onderhands den heer Chasles is overgegaan. ‘On pourrait donc admettre aussi bien l'hypothèse d'une cession de gré à gré consentie à M. Chasles par les ayants droit de la veuve.’ Hoe ook, Clément-Simon bezat het, en het is dus niet vernield kùnnen worden. Simon als zeer hartstochtelijk snuffelaar met zijn gevoeligen archivaris-neus, begreep onmiddellijk de groote waarde van dit dagboek, dat eigenlijk meer een werk-dagboek is, oversprenkeld van intieme gedachten. Clément-Simon sprak met vuur over zijn schat. Door graaf de Spoelbergh bijgestaan bracht hij vier jaar zoek met de ontcijfering der zandfijne hieroglyphen en het ordenen van den tekst. Crepèt schrijft: ‘Et il portait dans sa tête, quasi écrite, la préface qu'il fallait pour y jeter la lumière à flots. D'ailleurs, voilà une dizaine d'années, l'album avait dû paraître: déjà les caractères en étaient choisis, les fac-similés tirés. Mais des contretemps avaient surgi, des tristesses: l'éditeur en question était mort, et M. de Spoelbergh. Et lui-même, à cette heure, M. Gustave Clément-Simon, chargé de quelque quinze lustres, après l'effort que venaient de lui coûter les Mémoires de la comtesse de Valon, se sentait bien las...’ Daar echter door elken Balzac-vereerder dit album met gejuich zou worden ontvangen, drong Crepèt bij Clément-Simon er op aan, de verschijning van dit boek niet langer te vertragen. Maar ook dit aandringen werd overbodig gemaakt. ‘Il me le promit, vint à Paris pour traiter avec M. Blaizot, lui confia la copie - il serait plus juste de dire la “traduction” - du texte. La mort le prit, à son tour, comme il allait rédiger la préface, les notes...’ Door den dood van Clément-Simon nam nu Crepèt de | |
[pagina 268]
| |
taak op zich het album te voorzien van zekere toelichtingen en een voorrede. Het uiterlijk van het oorspronkelijke album in manuscript wordt zóó aangeduid: ‘C'est un album oblong, acheté tout relié, et relié sans aucune recherche (dos de chagrin, plats de papier marbré), qui, par ses feuillets de nuances diverses, fait penser aux albums à croquis, par son format rappelle les carnets de commande des libraires, et dont la tranche salie et les plats fatigués témoignent d'un long usage.’ - Het beduimelde, 't slappe van de kaft, wijzen op veelvuldig gebruik. De titel is van Balzac zèlf, was geschreven in zijn typisch schrift. Onder den titel pendants-gewijs twee data: Februari 1833 en 27 September 1833; daaronder, zigzag een reeks aanhalingen en latijnsche zinspreuken, op reis of onder lectuur vergaard. De scherpzichtige speurzinnigheid van Crepèt blijkt vooral uit opsporingen van zekere vaag-aangeduide namen en jaartal-vergelijkingen en het ontdekken van den opdracht-naam: aan E. 6 Januari. - Door fijne vergelijkingen en echt bibliophielsche uitvisscherijen werd het hem duidelijk dat met deze E. en dien datum 6 Januari, in het titelblad van het dagboek bovenaan, niemand anders bedoeld was dan mevrouw de Gravin Hanska. Ze heette nl. Eva Rzewuska, en werd geboren 6 Januari 1804.
In wezen is niemand onbekender dan een beroemd manGa naar voetnoot1), zoo mijmerde ik bij het overzien van Crepèt's pogingen om achter z.g. ‘zeer bekende’ lotgevallen van Balzac's leven te komen. - Een ontzaggelijke inspanning heeft Crepèt zich getroost, om door dit onstuimig temperaments-boek heen te dringen en de ecrituur te ontcijferen. - Het album is met miniatuur-schrift, zandfijn volgekrabbeld. In fiere hartstochtelijkheid dringen de lettertjes bij hoopjes opéén, toch in saamspraak alsof ze het geheim van hun leven niemand zullen | |
[pagina 269]
| |
verraden. - Gedachten-microben, kronkeltjes en streepjes.... en toch bevallig en fijn. Soms egale regels dicht bijeengedrongen, zonder stoornis, plots weer doorspat van luk-raak neergepende schrift-figuurtjes, zóó spichtig dat ze met de punt van een graveernaald schijnen ingekerfd.... Soms lijkt het Hebreeuwsch geheimschrift waar de klankteekens van weggebleekt zijn en dan weer microscopisch-grieksch, cierlijke kronkelingen, landkaart- en plattegrond-achtig omkruist van boogjes, lijn-grilligheidjes, doorhalingen en wegstrepingen. Correcties van gisteren overstapeld met correcties van heden. De kleinste plekjes wit gretig volgepropt met zandfijne lettertjes, soms voortgejaagd door de vaart der gedachten die ze het haastige en driftige leven schonk. De letterzetters van Everat (drukkers van de Revue de Paris) hadden gelijk toen zij niet meer dan twee uur per dag Balzac-copy wilden zetten. Uit de technische chaos van dit dagboek-handschrift hebt ge mede de physiognomie van Balzac's hevig, óm en ómwoelenden geest, zijn scheppings-onrustigheid en de angstige werk-drift die op iedere pagina alarm slaat. - Ge keurt de woorden van Remy de Gourmont in zijn Promenades Littéraires nu vaster dan ooit: ‘Quand il n'écrivait pas des romans, Balzac écrivait encore.’ - Ennú blijkt het nog iets meér dan alleen minne-brieven en brieven óver zijn liefdes-uitstortingen. - Doorlees dit album; het was inderdaad de moeite wel waard over deze tekst-duisternis het licht eens snuffelaars-geduld uit te werpen; iets sterkers nog dan het beverige zoeklicht van archivaris-speurzinnigheid. - Wij krijgen onder de oogen een veertigtal nooit verwezenlijkte werkplannen, en verschillende van Balzac's beroemde romans in schematischen vorm opgebouwd. Verder een honderd-vijftigtal aphorismen, nooi verschenen, en een zeer karakteristiek ‘memento’. Crepèt noemt dit een soort van rekening-courant en gebruikt een kenschetsende uitdrukking voor dergelijk werk, van Paul de Saint Victor: ‘crachoir d'or.’ - Een provisie-kast zou Laure Surville het genoemd hebben. Kris-kras dooréén, 'n wilde opstapeling van werkroosters, plots onderbroken, 'n slingerboog verder weer voortgezet. Schuin-dwars er bijgesleept een lijst van vrinden; daarover heen, haperende stijl-proeven. Uit den mond van 't volk blijkbaar opgevangen uitdrukkingen, gegroepeerd om een balans-afsluiting van boeken- | |
[pagina 270]
| |
onkosten. De plekjes wit opgepropt daartusschen, met geestige zetten, en literatuur-recepten vastgehaakt aan liefdesbespiegelingen, zware wijsgeerige diepzinnigheden op een krantenknipsel-staartje uitloopend. Virgilius-citaten door dramaschema's heengeschreven. Architect-plannen voor woningontwerpen broeiend boven adressen voor recensie-exemplaren zijner werken. Alles in gedachten-vlucht jachtig neergeworpen. Zooals een aangestooten kristallen roemer zijn toon lang nà den stoot blijft doorzingen, zoo trilt in de krioelende lettertjes van Balzac's handschrift, lang gedroogd en uitgebleekt, nòg het koortsige van zijn gedachten-leven nà. - Ook Crepèt zegt: ‘C'est un document littéraire inestimable et c'est aussi un document biographique de premier ordre.’ - Ge beloert de wording van zijn moeizamen perioden-bouw, ge hoort het klapwieken van de stoute fantasie. - Gij ziet hoe hij zijn gronden aanmaakt, zijn kleuren mengt en opzet, zijn eerste lijnen fijn-vaag neerzwiert in schimmigen groei. Het vlindergoud poeiert op de toppen van zijn mooie vingers, en niet weinig trotsch is de zwaar-massieve hercuul op zijn cierlijk manuaal en de teedre materie. - De duim lijkt mij de domste der vingers, on-intelligent van vorm. Balzac schijnt 't stillekens gevoeld te hebben, want al zijn gestes omspeelde hij met de gracie van zijn mooie pink, naar mijn gevoelens, de schranderste der vingers. Soms hoort ge hem voetstampen van drift als zijn stijl verklontert, er geen vloeiing en deining in de zinnen wil komen. Dan ziet ge zijn woedende doorhalingen en uitvegingen. O! groot-rhythmische zins-beweging, hoe weinigen hebben haar, hoe klein aantal voelt den woord-rhythmus, zuiver muzikaal. - Wel jammer dat Balzac nà Berlioz nog Bellini-verrukkingen kòn ondervinden; den luchtigen zwendel eener sensueele operette verkoos bòven het drama der mensch-verdoeming. Zot dat Crepèt daarvan niet kikt. Want we zijn toch met dit album, naar eigen aanduiding, in het groote lusthof van Balzac's gedachten. Ja, Balzac kon wel schoon-decoratieve en flonkerende titels bedenken. - Hij rooft onze illusies niet, zelfs al staat ge vlak op zijn handen en al ruikt ge alchemistische luchtjes; zelfs al botst ge bij iedere pagina òp tegen den werkman, den worstelenden technicus met vak-eischen en stof. | |
[pagina 271]
| |
‘Mais le plus diabolique de tous, le Lucifer de la littérature, c'est Balzac’, - laat Anatole France in zijn aardigen dialoog zijn ‘interlocuteur’ schertsend zeggen. - Maar Lucifer in zijn werkhol, een Lucifer die met één hand wijwater over zijn gezicht sprenkelt in vroom gebaar, met de andere hand godloochenaars koestert en Napoleon's zedeloosheid waagt te steunen, zoo een is nooit vertoond. Zou Balzac verborgen gedacht hebben: alleen hij die rijp is voor de hel, kan in den hemel komen? Want met al zijn levendige luidruchtigheid en joviale gebaren-breedheid, hield hij veel satanisme van zijn wrangere natuur verdekt voor wereld en burgermenschen die hij wou exploiteeren. - | |
III.Crepèt vraagt: ‘à quelle période de la vie de Balzac correspond ce précieux livre?’ En verder: ‘Notre album n'accuse pas un moindre désordre en la distribution de ses matières qu'en son aspect graphique. Ainsi un memorandum daté “1830” s'y présente bien après les plans de la Peau de Chagrin et des Deux rencontres, qui sont de 1830-1831, et même après une allusion à la Chartreuse de Parme, parue en 1840, un programme pour 1836 s'y trouve encadré entre un programme pour 1842 et un autre pour 1847’. - De verstrooidheid en nalatendheid van Balzac bemoeilijkten bij de stof-ordening ongelooflijk. De heer Jacob, expert, deelt ons b.v. mee dat in 1840 Balzac hem een lijst van de chronologische volgorde zijner werken had toegezegd. Lees nu Graaf Spoelbergh's opgave en diens prachtig-nauwkeurige annotaties, en ge bemerkt hoe ongegeneerd Balzac met data van uitwerking en verschijning is omgesprongen. Veel is min of meer gefingeerd. Het kostte Crepèt enorm hoofdbreken, onder zulke omstandigheden vast te stellen, wat, ook in dit album, tot bepaalde werk-tijdperken behoort. Ten slotte is 't hem gelukt, na te hebben doorworsteld, en steeds onderling vergeleken, de vier-en-twintig 8o deelen der z.g. definitieve uitgave; zonder de ‘oeuvres diverses’ noch de tooneelstukken over te slaan. Vervolgens pluisde hij de correspondentie en de ‘lettres à l'Etrangère’ nà en | |
[pagina 272]
| |
toetste de uitkomsten van het geheel aan de tallooze werken waarin Balzac's leven en geschriften worden behandeld. - Crepèt's conclusie is, dat het dagboek-album, gedurende Balzac's gansche letterkundige loopbaan op zijn schrijftafel heeft gelegen, onder zijn dadelijk bereik. Waarschijnlijk bòven een keukenboek waarin Balzac gedachten en zinspreuken van Napoleon placht neer te schrijven welke hij onder lectuur ontmoette, en waar hij later op zoo pijnlijk-benepen wijze afstand van heeft moeten doen. - Zotter en tragischer geval dan de ijd'le schermutseling van Balzac met den blaag Roger de Beauvoir, den ‘grand tutoyeur’ waar Alphonse Karr zoo lipsmakkend-gedenkschriftachtig ons met veel leegen omhaal van verhaalt. -
Stelt u nu, na lectuur van dit dag-agenda-werk-rooster- en plannen-boek, dezen geweldigen zwoeger voor met zijn monniken-werktucht, in de Rue Cassini, tusschen Observatorium en het Luxembourg. Diep in het zachte ruischen van de stilte zit hij gebogen voor zijn papier. Hij zwoegt twee derde van den dag. De wereld met haar gedruisch en gedreun is voor hem verzonken. Hij werkt als een alleen-overgeblevene op een vergane planeet. Het is een karnen van de denkstof. Er groeit wilde tier in zijn verbeelding. Soms hoort ge stram een rheumatische vloek, half uitgekermd; dan besluipt u weer de stilte... Soms laat hij een instrument zingen dat lokt als een vrouw. Plots 't zingen weer doorbroken van den Rabelais'schen schater. Seraphitamystiek, verteederd gepeins van Madame de Mortsauf, op den voet gevolgd door de luidruchtige, barokke en òvergloeiende zinnelijkheid der Contes Drolatiques. - Zijn altijd bezige handen bewegen zich door ijle nachtschaduws heen... De kaarsen om zijn verzonken hoofd verschemeren goud, zacht goud, zonder afglans en spiegeling. Droomerig bestaart hij, allicht zonder te zien, een fijn stijl-meubeltje-op zij, met lijntjes, als 't profiel van een coquet meisje... Weet hij dat het nacht is? Om zes uur 's avonds was hij in bed gestapt, met een nog kauwenden mond. Middernacht laat hij zich wekken. Een uur later is hij wereld en eigen bestaan vergeten; blijft hij, kop-gebukt over zijn papier, tot den volgenden middag vier uur. Zoo zwoegde deze mijnwerker-der- | |
[pagina 273]
| |
gedachten en deze heelal-doorzwerver der verbeelding. - Soms, als een geweldig zins-beweeg lukt, kunt ge allicht 'n snik van genot hooren, en verder stuipachtige nuancen zien in driftige gebaren die niet natebootsen zijn. - Zoudt ge niet vermoeden, lezer, dat zulk een man uitgemergeld van werk-koorts, stuntelig schokte, of dat zijn wangen er slap bij neerhingen als van halfgevulde kerkzakjes? Integendeel. Zijn ronde kop gloeit en schijnt rooden werk-gloed af.
Voor slechts enkele getrouwen is er toegang in zijn heiligdom. Hij zelf gaat alleen uit als het hart van een stijfkoppig schuldeischer geweekt moet worden, die zijn scharen gereed houdt om te knellen en te persen, of hij holt de straat op om documenten na te snuffelen. Twee leuningstoelen zit hij, kort na elkaar stuk... de literaire colos. En zelfs 't werk is hem niet genoeg. Hij zoekt avonturen en romantiek. Alles overstelpt hem. Zelf schrijft hij Madame Carraud: ‘Je vous assure que je vis dans une atmosphère de pensées, d'idées, de plans, de travaux, de conceptions, qui se croisent, bouillent, pétillent dans ma tête à me rendre fou.’ - Maart 1833. Een gedenkwaardige dag van zelf-inzicht. Toch, tot dolheid is het niet geworden. Al forceerde hij zich zelf zoo schrik'lijk, dat ge 'r soms van huiveren kuntGa naar voetnoot1). - De smaad van Nietzsche, dat Balzac zich koud opwond als alle romantikers-schrijfkoeien, lijkt soms iets minder lasterlijk en schunnig. Maar slechts éven. Want wat voor grootsche concepties joegen die werknachten niet door zijn hoofd? - | |
[pagina 274]
| |
Een pleister van Napoleon kijkt hem vlak op de handen. Hij arbeidt graag onder diens heerschers-oogen, hij, zèlf schepper van en heerscher over ontzaggelijke stof. - Schreef hij zelf niet: ‘Achever par la plume ce qu'il a commencé par l'épée!’ - Dr. Cabanès in zijn pas verschenen boek ‘Balzac ignoré’ wijdt een afzonderlijk hoofdstuk aan de befaamde megalomanie van Balzac. ‘L'orgeuil de Balzac était immense’, zegt hij droogjes. We voelen het, nà zoo'n motto, gelijkelijk werkrooster. - Toch zijn al de opgesomde staaltjes van grootheids-waanzinnigheid in dit boek, waaronder ook dit Napoleonwoord, goedkoop lakwerk voor de psychologische critiek. Toen Balzac zich zoo uitte, het album verklaart het ons, leefde hij in zijn overmoedigheids-tijdperk; in de jaren 1830-1835. Overduizeld door mondain succes lijkt hij bij wijle de grofste en plompste branie. De mooie vrouwen kappen zich naar 't voorbeeld van ‘La femme de trente ans’. In het aanzienlijkste restaurant worden de schotels bereid volgens het orgie-recept uit ‘La peau de chagrin’. Zeer voorname dames beschouwen zich gretig als model geposeerd te hebben voor ‘La Foedora’, o.m. Madame Récamier en princes Brogation. - Op concerten verdringen de wereldschen elkaar om den illusteren Meester te begluren en bij den kapper grabbelt men in 't wild om zijn afgeknipte haarlokken. Het verwondert slechts dat de onbeschaamde schaar niet tot relequie verheven is, die dat gezalfde hoofd beroofde van zijn warrel-manen. Zulk sucses, - Gozlan zegt: ‘Le grand, l'immense succes de Balzac lui est venu par les femmes’, - kwijnende of hartstochtelijke vereering, is te veel voor den geweldigen Balzac. Nu gaat hij zelf heel mal en blufferig zich opdringen. Hij wil zelf nu heel fijntjes doen en kleine geluidjes slaken als ge hoort bij 't knappen van een licht floretje. En zooals een cello, waarop snel passage-werk wordt àfgespeeld, lijkt een grootvader die stram krijgertje speelt ten genoegen van een dartele jeugd, zoo schijnt hier een herculisch werker, met stierennek en cyclopen-borst, modieus en chic te willen doen als een snobsch-tengere dandy, een verbleekt Oscar Wilde-type, den neus immer boven een geurende bloem. Gosselin snijdt hem den beruchten wandelstok. ‘La ridicule canne’, de monsterlijk-zware | |
[pagina 275]
| |
tambour-majoor-rotting, poenig opgepronkt met allerlei steenen, beroemd door den spot van de allerliefste Delphine Gay, ‘la belle Delphine (madame de Girardin)’.Ga naar voetnoot1) Hij omspant zich de borst met een hel-blauwe jas, goud geknoopt, op een ondergrond van telkens nieuwe palfrenier-kleurige vesten. Pracht-beblomde kamerjaponnen vercieren zijn saamgedrongen flanken. Zijn ‘mauvaise voiture de louage’ wordt opgeruimd voor een tilbury en cabriolet, en opgepronkt met zijn initialen. Luider brult hij zijn z.g. ‘van adel’ uit. Er worden paarden gekocht, één uit den stal van een... faillieten graaf. Hij borgt een ‘wapen’. Hij leeft in twisten en luidruchtige beredderingen. - Hij laat over zich zelf òphakkende studies schrijven en geen gelegenheid ongebruikt om te verschetteren dat hij de grootste werker ter wereld is. - Hij bluft pas-beginners af en laat ze van schaamte wegdruilen. Hij duldt niets en niemand naast zich... Kleine knulletjes geeft hij zinnen in de pen om zijn arbeid te verheerlijken. - En zijn schulden stijgen, stijgen onrustbarend. In onrust òpgejaagd moet hij aan allen kant den honger van gulzige zetmachinen stillen. - Wèrken moet hij, altijd voort, voort... Zijn schulden!... Hij mag niet meer rusten. Als hij uitgeput raakt ziet hij smachtend naar de koffietuit. Koffie-verheldering door koffie-bedwelming. Hij zucht, hij gaat aan 't rekenen. Met dit en dat onderwerp is zóó en zóóveel te verdienen. Hij zal publiek-smaak bevielen, en fortuin en glorie onder een hoedje zien te vangen. Soms, totaal uitgeput, maakt hij uitstapjes, maar werkdriftiger en opgewondener dan ooit keert hij terug. Het leven schiet hem voorbij met het warrelend geraas van een rolschaatsen-baan. Sta!... roept hij in zich zelf, maar het wentelt en sliert en hij voelt zich zelf waggelen tusschen het dronken gezwier.
Na den duizel der glorie zonk in Balzac plots een soort van weerzin voor het krioelende leven om hem heen. De gansche uiterlijk-pralende en flonkerend-parade-achtige rommelzooi wordt afgeworpen. Jassen uit, rokken uit, vesten | |
[pagina 276]
| |
uit; beblomde kamerjapons en rijtuigen wèg. Zijn malsche levenslustigheid doet hem grollen verschateren over zijn afgunstige vijandjes die zijn ondergang al nabij hadden gewaand. Ze belasteren ergerlijk zijn leven, zijn intiemen omgang met vrouwen, zijn win- en heerschzucht. Hij hoort het aan allen kant kraken. Maar de lach, de rollende onweerlach van Rabelais... daar was niet op gerekend, die al de giftige buitjes van jaloersch-zieke colléga's wègveegt in één geluidsstorm. Onbegrijpelijk echter dat ook lang na deze luidruchtigheids-periode Balzac het mikpunt is gebleven voor den laffen, oneerlijken spot, de caricatuur en giftigen hoon van kleine journalisten-keffertjes. Gozlan en Madame Hanska laten ons gevoelen hoe vuns hij werd afgemaakt en neergehaald door bijna alle dagbladen van zijn tijd en hoe allerlei journalistieke knulletjes met catapults tegen den reus uittrokken. Zelfs lang nà zijn dood. Stellig is deze haat van de dagbladpers en van toon-gevende tijdschriften te verklaren én door zijn groot succes èn door zijn uitgesproken afschuw van journalistiek en journalisten. Zie o.m.: ‘Un grand homme de Province à Paris’. En dit uitdagend spot-antwoord aan Lireux van Balzac: ‘Encore une fois, pardon, monsieur Lireux, mais j'en ai fini depuis longtemps et fini pour toujours avec les journalistes; c'est entre nous une guerre de sauvages: ils veulent me scalper à la manière des Mohicans, et moi je veux boire dans leur crâne à la manière des Muscogulges’. - Maar de uitdagende lach van Balzac heeft ten slotte alle verzet gestild. De wereld heeft hem ontnuchterd en dagelijks verguisd. Hij haalt zijn schouders op en werkt, werkt als een gigant. En lachte. Misschien heeft ook 't opgeloopen blauwtje bij de mooie Madame de Castries, in 1832, ‘dans tout l'éclat de sa jeunesse’, hem tot ontnuchtering gebracht. Zijn wraak op haar mallootig spel is... hertogin de Langeais, zijn litéraire omwerking van deze groote dame, die hij voor de voeten van Montriveau sleept in de vernederendste liefdes-houdingen. Zich zelf wapende hij daarna met het schrijnend aphorisme in 't belang ook der romankunst: ‘de voir plus haut que les ceintures’.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 277]
| |
Vinniger meer dan fijntjes, klinken, in dit verband gezien de koel-kloeke zinnetjes van zijn levensbeelder André le Breton...’ Balzac est un romancier très intelligent, un réaliste à larges vues’... Maar... ‘il n'est pas un philosophe’. Brave heer Breton, er is allicht geen grootere wijsgeerigheid dan zulk een wrang woord. Het is de zelfspot van een die zuren met zúren bestrijdt. Dat ‘très intelligent’ van den ‘levensbeelder’ is overigens niet kwaad. Zoo spreekt ge ook van een winkelbediende die iets neteligs-ingewikkelds vlug-verrassend voor je uitrekent. De ‘zeer intelligente’ Balzac!... O, de koninklijk-trotsche Balzac-nek dien Rodin hem heeft gegeven! Kom niet te dicht bij deze statue, heer Breton. - Bovendien, Balzac's minnaars-hevigheid ontgloeide pas nà dit tijdperk, bij gravin Hanska. Ziet ge het kleine, dikke kereltje... Honoré de Balzac... met zijn enorm breed en hoog voorhoofd, de flambard in de hand, in verteedering toegebogen naar het gelaat der vurige Poolsche? Het idealisme van Madame Hanska sprak van: ‘l'embonpoint charmant de la seconde jeunesse’. Ze had hem allicht willen uitrollen tot een slanke d'Artagnan-figuur... Maar de realiteit noteert tergend: dikke buik, voortgesjord op kleine, driftige korte beentjes, door een kreuk-broek nog korter lijkend. - Het dagboek geeft een verheerlijking van de corpulentie. Innige Balzac. Maar iets is er... de schroeiende goud-gloed van zijn oogen en het hooge denk-gewelf... zijn voorhoofd. Madame Hanska is betooverd... Wat vermag D'Artagnan-slankte tegen grandioze breedheid van geest, en hoe verschrompelt fijnheid onder de | |
[pagina 278]
| |
helle vlam die uit zulke oogen straalt en fonkelt. - Wel is het zeer spijtig dat over het laatste leven van Balzac met Hanska, het album niets loslaat. Want daar broeit nog zooveel duisters in hun saam-zijn als gehuwden. Zelfs zijn lieve zuster Laure heeft niets opgehelderd. | |
IV.Wat onthult u dit intieme boek nog meer van zijn allerintiemste gedachten en ontroeringen? Deze realistische schepper van zeer tastbare wezens... bestudeerde handlijnkunde, raadpleegde mediums, somnambules. Zooveel burgerman-realisten vertrekken voor dien bonten onzin in smadelijke verachting den neus. Balzac, de reus-waarnemer en ontzag'lijke levens-syntheticus luistert naar de bijgeloovigheidjes der kwebbelende menschjes met opgericht oor. Hij ondervindt een gevoels-zoete verzadiging bij occulte uitspraken. Ze drenken de intuitieve wijsheid in zijn eigen ziel. Hij ziet er tegen òp als tegen het nachtgeheim van een goud-violetten avond. Het stilt voor een poosje zijn verlangen naar het oneindige. Zoo althans voel ik dien drang naar het mystieke in Balzac. Niets in dien gigant is gril. Hij bestudeert Böhme, Swedenborg, Claude Sint Martin. Mysticus is hij niet. Daarvoor is hij te zinnelijk, te hevig doorstookt van driften en te realistisch in zijn psychologie en physiologie. Een schepper van Vautrin kan geen mysticus meer zijn, noch minder een schepper van Rastignac. Ook niet de zielebewerker van Raphaël uit ‘La peau de Chagrin’, en 't allerminst wel de broeiend-sensueele uitdenker der ‘Contes drolatiques’. Maar een Seraphita is toch onder den dauw van het mysticisme ingesluimerd. En een beschrijver van het vrouw-innerlijk als van Henriette de Mortsauf in ‘Le Lys dans la vallée’, weet wat zinnezuivering en bijna ascetische vergeestelijking van passie is. Ik zou de vergelijkingen met veel van zijn ander werk kunnen voortzetten, indien ik hier een ontleding van den schepper zou geven. Crepét wil van Balzac's mystiekerij en bijgeloof-gedoe en loopen naar kaartlegsters niet veel weten. Begrijpelijk als dit genie wordt oversmeerd met restjes van koffie-dik bij vunze waarzegstertjes opgeraapt. | |
[pagina 279]
| |
Maar Crepèt loochent zijn voelen voor occultisme. Balzac, zegt hij, was uiterst gewetens-onbeklemd echtbreker. Hij voelde zich vogelvrij en strooide Graaf Hanska voortdurend zand in de oogen. Met toekomstige genots-voorstellingen, hoogelijk onkiesch vooruit-loopend op zijn dood, heeft hij zich zelf gemèrkt. Het is waar, in ‘Lettres à l'Etrangère’ schrijft hij Maart 1834: ‘Bébête! dans dix ans, tu auras trente-sept ans et moi quarante-cinq, et à cet âge on peut s'aimer, s'épouser, s'adorer toute une vie’... Maar, waagt mogelijk, op zúlke uitingen, Crepèt Balzac in zijn gevoel voor occultisme aanstellerig te noemen? Alleen omdat zijn inzicht gesteund wordt door het oordeel van Hugues Rebell en meneer André le Breton wellicht?
Er is niets zuiverders en indringenders van geur dan de zoete aardlucht van een bosch in den blanken Mei-morgen. Ieder ander ding daarnaast heeft luchtjes. Zoo drènkt ons het zuivere als het zuiver is. De longen slurpen vreugde en geluk in, je drinkt zaligheid. Precies zoo oncritiseerbaarzuiver is mij het occulte drang-leven in Balzac. Een genie op zìjn hoogte, mòet altijd door het mystieke geraakt worden. Voor voelers in hooge vlucht wordt het een natuurlijke tegenstroom. - Iets anders is zijn godsdienstigheid. Er wordt gewezen op ‘Le médecin de Campagne’... Dat ziet er leelijk uit. Want wat schrijft Balzac 3 September 1832, ook in verband met ‘Curé de village’ aan Mame: ‘deux livres d'excellent débit’. In dit boek Pensées, sujets, fragmens, komt ook dit voor, nog al anti-godsdienstig geformuleerd: ‘Dieu, voulant racheter les hommes, me fait l'effet d'un négociant mettant son argent d'une caisse dans une autre’. Wat een oneerbiedige cosmogonie! En dan deze tartend-realistische terechtwijzing aan Pascal, ook in dit album te vinden: ‘Pascal a écrit: “Sans Jésus-Christ, le monde ne subsisterait pas”. Je voudrais que la figure de l'Amérique comparût à ses yeux. Heureuse, peuplée jusqu'au XVe siècle, dépeuplée, suppliciée pendant trois cents ans. J'aurais voulu que le monde mahométan, que la Chine | |
[pagina 280]
| |
lui apparussent et que l'Asie lui tirât les oreilles.’ Zelfs Plato laat hij in dit dagboek even waggelen op zijn troontje van verhevenheid, in 't symposion getimmerd: ‘O Platon, sublime corrupteur qui fait de l'âme un instrument pour ouvrir un corps, tandis qu'il est si naturel d'ouvrir le corps pour y trouver l'âme!’ Zeker, zulke diepzinnigheden nekken den katholiek in Balzac, al zijn deze brokstukjes blijkbaar bedoeld om in een geheel van proza-epiek te worden opgenomen en dus m.i. meer te beschouwen als geobjectiveerde levens-nuchterheid van den psycholoog-romanschrijver. Zou Barbey d'Aurevilly dit niet ook hebben gedacht, want die gelooft wèl in Balzac's katholicisme. - En niet, meen ik, uit bekrompen en gedachtenbeklemd dogmatisme. De hoonend hooghartige wijze waarop d'Aurevilly Eugène Poitou heeft afgestraft, dien schelmschen afbreker van Balzac's grootheid, pleit voor zijn onpartijdigheid. Als d'Aurevilly schrijft: ‘Balzac, en effet, avec ses défauts, avec ses vices de composition, s'il en a, et qu'il fallait nettement déterminer; avec toutes les fautes qu'on serait en droit de lui reprocher, avec tous les desiderata que le bon sens pouvait formuler aux pieds de son génie, Balzac reste tellement colossal encore, que la Critique en est accablée, que l'Imagination en sourit, et que diminué, oui, réellement diminué dans sa stature, il ne nous paraît pas moins grand!’ -en dit doet volgen door een steeds feller en vinniger karakteristiek van Poitou's nietigheidGa naar voetnoot1) - stellig veel zuiverder | |
[pagina 281]
| |
in de leer als katholiek dan Balzac, - dan hebt ge een waarborg voor d'Aurevilly's eerlijken toon. - Crepèt beschouwt zijn godsdienst-gedoe als arrivisme en materialisme van min allooi. De ruimte verbiedt me verdere weerlegging. - Slechts dit: Is er wel ooit een schrijver geweest met méer openlijk en verdekt gehouden satanisme, grinnikend, tartend satanisme, dan Balzac? Op zijn manier is Balzac een duivels-natuur. Hij heeft den rooden gloed van de Mephisto-vleugels uitgeslagen zonder kopje onder te zijn gegaan in zwarte kunst. Wat voor arrivisme en materialisme wordt aangezien is in dezen reus vaak de hevigste minachting voor het laag- en klein-menschelijke. Er is neiging om hem te bezien als een held die de lont ontsteekt, heroïsch en zwaar gezwollen van pathos, terwijl hij tòch precies berekend heeft, hoeveel passen hij doen moet om buiten het bereik der uitbarsting te hollen. - Dat is een stuitende dubbelzinnigheid. Balzac's natuur was een mengeling van alles. Geslepenheid, berekenings-zucht en de hoogste en edelste onbaatzuchtigheid, ge vindt ze beide in zijn geweldig wezen. Ook zijn religieuze drang teruggebracht naar zijn diepste natuur, heeft een prachtig-menschelijken oorsprong, die het besef en de doordrings-kracht zijner meeste beoordeelaars totaal ontsnapt. Zulk een leven is doordreund van een rhythmus dat de meeste keurders verdooft. - Of zoudt ge meenen dat een werker die tweeduizend levens 't aanzijn schonk in zijn boeken, door keurders-breinen en breintjes in heel zijn omvang kan worden doorgrond? Wat bazelt en pruttelt en kankaneert gij naast zulk een reuzenwerk? Wie let op het vleugel-zangerig gegons en gespeel van mugjes in zomeravond-goud, aan den voet van den Eifeltoren? - Wie let, als wij zijn reuzen-arbeid bestaren, op het gekwaak van den uitgedorden heer Faguet: ‘tout le monde tombe | |
[pagina 282]
| |
d'accord que Balzac écrivait mal’? - Balzac is in zijn leven op droevige wijze miskend. Hoe heeft zijn innerlijke grootheid, door steeds grooteren roem zich op deze miskenning gewroken. - | |
V.In het album krijgt ge zeer belangrijke aanwijzingen die den datum helpen vaststellen, waarop hij de grond-conceptie van menig vermaard boek vormde. Zoo blijkt b.v. dat ‘Séraphita’ ontstaan is na het bezien van Le Seraphin de Bra, op 16 Nov. 1833. - Zoo wou hij met ‘La Peau de Chagrin’ geven: ‘l'expression pure et simple de la vie humaine en tant que vie et que mécanisme, la formule exacte de la machine humaine, enfin l'individu décrit et jugé, mais pratiquement.’ - Zoo blijkt dat ‘La Bataille’ het tweede deel van een trilogie moest vormen: ‘Faire un roman nommé La Bataille, oú l'on entend à la première page gronder le canon et à la dernière le cri de victoire, et pendant la lecture duquel le lecteur croie assister à une véritable bataille, comme s'il la voyait du haut d'une montagne avec tous ses accessoires, uniformes, blessés, détails. La veille de la bataille et le lendemain. Napoléon dominant tout cela. - La plus poétique à faire est Wagram, parce qu'elle implique Napoléon au sein de sa puissance se mariant à une archiduchesse, et qu'il y a un roman précédent pour le peintre national aux Tuileries, et un troisième ouvrage qui peigne les ressorts de sa ruine ourdie par le Metternich.’ ‘Les Vendéens’ zou tot onderwerp hebben: ‘Une femme aimant un homme sans que cet homme le sache, protégeant celui qu'elle aime à son insu, sans qu'elle puisse être récompensée par lui, le sauvant comme un ange gardien, n'en étant pas vue, et allant s'enterrer dans quelque coin parce qu'elle ne le peut épouser.’ - Dan ‘Le Juge de Paix.’ - Wat mij echter belangrijker schijnt dan data-opsporingen dat is, het inzicht dat dit album schaft op de samenstelling van zijn werk en op de gecompliceerde ontwikkeling van zijn werkwijze. Zoo leuk-nuchter en zich zelf bevelend staat 't er: | |
[pagina 283]
| |
‘S'inspirer de Molière et de Beaumarchais, de la plaisanterie âcre de lord Byron, et fondre le tout.’ Dit lijkt mij voor de geestes-gesteldheid van Balzac al zeer merkwaardig. Stemmings-plagiaat zoudt ge het willen noemen, of vernufts-africhting. Nu weet zijn rechterhand te zeer wat zijn linker doet. Hier geen natuurlijke dartelheid meer, maar intellects-verbindingen en vernufts-samenkoppelingen die zonderlinge eieren uit te broeden krijgen. Kunt ge dit waarlijk slechts inspiratie-bronnen noemen? Bij voorbeeld: Op 6 December 1830 noteert hij in dit dagboek: ‘- conception primitive de la comédie de l'Artiste, à faire en 5 actes et en vers. - Un homme de génie en butte à des esprits médiocres, - aimant avec idolâtrie une femme qui ne le comprend pas, - tout cela pris comiquement. - ‘Le Tasse’ de Goethe est tragique; - y chercher des analogies. - Le grand modèle est Don Quichotte (l'homme de génie) aux prises avec quelque Sancho Pança. (Voir M. et Mme. Guillaume de mes Scènes de la Vie Privée). - Un sot lui est préféré. - Il faut rassembler les situations. - Il en faut cinq capitales; - se modeler sur le Misanthrope. ‘Il y a d'abord l'artiste. - Son contraste. - L'imbécile du monde (Prudhomme d'H. Monnier), musqué, faisant de l'esprit. - Un frère bourgeois, sensé, qui n'a jamais tort. - Une femme (caractère à trouver), la jeune fille.’ - Zeker; 't kan verkeeren.... Nàar 't patroon van Le Misanthrope.... Molière nageknipt.... Dan Goethe's tragiek en Tasso beglunderd; dan Cervantes geplukt?.... O! 't lijkt zoo benauwend onoorspronkelijk. En o! 't is zoo wéinig onoorspronkelijk! Hij zoekt meer steunselen in uitwendige vergelijkings- en overeenkomst-punten. - Maar 't geeft een prachtig inkijkje op zijn intiemste werkwijze. Een enkel aanduidingtje, een verhaal-wending en hij bouwt er uit eigen kracht een nieuwe schepping op. Geef Shakespeare een alphabet en hij schrijft er een zijner droom'rig gouden sonnetten mee; geef den onoorspronkelijken zulk een gedicht en ze maken er een alphabet van. - Zoo bij Balzac. De geringste stof, ontkleurd, dood, doopte hij in 't licht eener wonderbaar glanzende verbeelding. Slechts bedenkelijk moogt ge noemen de medewerking van Gautier hier en daar in zijn werk, en het huren van een dichter-idee-uitbroeier op | |
[pagina 284]
| |
dramatisch gebied als Laissailly, die meer bouillon en gouden chineesche thee inslobberde dan gedachten-arbeid uitstroomde. -
Tusschen veel middelmatige projets en motieven stoot ge soms plots òp tegen iets omverwerpend-magistraals in het album. Zoo blijkt uit dit album nu dat hij o.m. een boek wou schrijven. ‘La fin du monde’: ‘La fin du monde annoncée pour une époque fixe, ce qui s'en suit, les gens qui ont souscrit des billets qui échéent après la fin du monde, les jeunes filles qui se donnent, les b... ruinés parce que toutes les femmes se livrent, les avares qui ouvrent leurs coffres, toutes les relations sociales changées, l'on se bat, l'on se tue, un poitrinaire se moque d'un homme en santé. - Orgie générale. - Plus de masques’. - Daar hebt ge Balzac, reusachtig van gebaar, en van drang tegelijk in zijn... satanisme waarvan ik u straks sprak. - ‘Het vergaan der wereld’. Een maatschappelijke chaos, een bloedbad, een afzichtelijk bigotte neustrekkerij van den zieke tegen den gezonde, een duivelsche ontketening van menschen-driften nu alles op zijn einde loopt. - Alle menschen voortgejakkerd door de naakte instincten. Een démasqué van de gansche menschheid. Lijkt het niet een Vastenavondvisioen van een Shakespaere? Hoort ge niet Balzac's lach, zijn pantagruellischen lach achter dit boek-motief daveren, hoonend, grinnikend-satanisch? - Deze epische duivelarij was hem volkomen ernst, nog iets anders dan zure spijtigheid over kort-sluiting van levens-genot. Begrijpt ge nu waarom hij zich aan Rabelais verwant gevoelde? Niet waar, de aanvallige George Sand komt eens zoetekens bij hem. - Ze verknettert wat fonkelende conversatie-woordjes. Gabriël Ferry in ‘Balzac et ses amies’, herhaalt ze... ‘Cher maître, je viens à vous, non comme’... etc... Ten slotte, na eerst in groote geestdrift over zich zelf gesproken te hebben, pakt hij uit over Rabelais op een wijze, die mevrouw Sand moet hebben verstomd. Balzac sprak door, door ‘avec un flux de paroles, des éclats de gros rire qui ne permettaient pas à ses interlocuteurs de placer un mot’. - Waarom zou Sand ook hebben willen praten. Wat vermocht zij naast | |
[pagina 285]
| |
een man die ‘la fin du monde’ wou en kòn schrijven. - Crepèt meent dat hij dit boek niet geschreven heeft uit vrees voor verlies zijner vurigste vereerders. - Lijkt mij malligheid.
Van nabij kunt ge in het album schetsmatig-aangegeven grond-gedachten zien, later verwerkt in gewijzigde vormen in beroemde boeken. Hierbij eenige voorbeelden uit het dagboek. Zijn vierde aphorisme in ‘Pensées, Sujets et Fragmens’ luidt: ‘Il n'y à qu'une membrane de différence entre un grand coquin et un homme de génie’. Deze phrase is verwerkt, omgedraaid in ‘La peau de Chagrin’ pag. 48: ‘Savez-vous... qu'une dose de phosphore de plus ou de moins fait l'homme de génie ou le scélérat, l'homme d'esprit ou l'idiot, l'homme vertueux ou le criminel?’ - Zoo dit in het album: ‘La jeunesse aime avec sa force et la force humaine va en diminuant, la vieillesse aime avec sa faiblesse, qui va en augmentant’. - Verworden in: ‘La Marâtré! pag. 353 Dans la jeunesse, nous aimons avec toutes nos forces qui vont diminuant, tandis que, dans la vieillesse, nous aimons avec notre faiblesse qui va, qui va grandissant’. - Zoo: Les titres de Dieu sont écrits sur un brin d'herbe. - Verwerkt in: Lettre à Charles Nodier: ‘Quoique Dieu puisse se passer d'avocat après avoir écrit ses titres sur un brin d'herbe’... En zoo telkens ziet ge hem zijn gedachten uitwerken, zijn woorden beslijpen, òmzetten, worstelen met de uitdrukkingsmiddelen. Telkens verspringen de woorden van plaats, wijzigt zich rhythmus en klank. Hij zwoegt en smeekt om 't betere. Het is wel de man die ‘Pierette’ dertien maal omwerkte en van ‘César Birotteau’ zeventien keer revisie heeft gehad. - Nog iets anders dan de man wiens geweldig leven muggenbeterig-anecdotisch-vulgair bespikkeld werd door allerlei slag van vrinden. - Die u zoo guitig burlesque kunnen vertellen dat alle tram-conducteurs Balzac kenden, hij nooit geld noch een horloge bij zich had. Want zijn | |
[pagina 286]
| |
omwerkings-passie is psychologisch iets tragischer dan een anecdotiek gebeurtenisje uit zijn leven. - Zij, die hun werk liefhebben doen het allemaal. Of we wel of niet geloofd worden. - Is het een offering vier, vijf maal een ding over te schrijven, het telkens te beluisteren met een àndere gehoorspanning? Neen, 't is een genot en een smart tegelijk. - Je kunt er niet afblijven. Je wilt het altijd weer beter. Het is een drang, een koorts die je innerlijk afbrandt, verteert, een gevoels- en gedachten-werking die je niet meer loslaat. Het heeft niets te maken met looze mooidoenerij. Je leeft niet meer. Je ziet en hoort de wereld niet, geen vrouw, geen kind, geen vriend. Alleen je werk bestaàt... Het is geboren... Bij het innerlijk aanzingen was 't zoo anders nog. Wèg... Je gooit het óm en óm. Dit moet er bij, dat; die nuance, deze buiging... Eindelijk houdt het gemartel op... Dan later gaat 't weer in je zingen, heel zacht en heel ver in je hoofd... en luister je naar iets in je zelf dat zijn eigen onveranderbare schoonheid heeft. - O! die nachten van Balzac, die worsteling met stof en woord-materie. Hij wou zoo vaak goud hooren rammelen, zegt Crepèt, de voorrede-man van ‘Pensées, Sujets, Fragmens’. Zeker, maar wat deed hem dan toch zoo zwoegen op den vorm? Een verlangen toch dat boven iedere stoffelijke begeerte uitging.
Deze man is bijwijle zoo diep verzonken in zijn boekenwereld en in zijn eigen creaturen dat hij zijn fantasie voor de eenige werkelijkheid, en de algemeen-concrete voor een vaagheid aanziet. Sandeau bezoekt hem, verklaagt wat over zijn zieke zuster... ‘Tout cela est bien, mais revenons à la réalité, parlons d'Eugenie Grandet’Ga naar voetnoot1) Het is wezenlijk onbegrijpbaar dat de nek-stijve aristocraat Nietzsche voor dergelijk heldhaftig individualisme geen smaak gehad heeft. De wetten van het scheppend genie zijn nimmer zoo durvend-diep het leven ingeplant. Het tyrannieke er in is van een grootschheid die verbluft. En toch is er de wrange | |
[pagina 287]
| |
en snijdende hooghartigheid van het aanstellerig-übermenschelijke uit weggedoezeld door het naieve zelfgeloof in eigen, àlles domineerende belangrijkheid. Zijn temperament is als een zingende vlam, niet te vangen onder koelvaten, noch te dooven onder afdekselende bescheidenheid.
Er is een gewaarwording die u, nà de lezing van dit kostelijk document kan overvallen, als mij, en die tot een heerlijke ontroering zich kan uitzetten. Branie is wel af te weren met een fijnen glimlach. - Bij Balzac richt gij er niets mee uit al liet ge een dozijn achtereen om uw satirischen mond heen-spelen. Ondanks alle gebreken, erken het... dit geweldige leven eischt overgave, geheel. - Ons gevoel moet niet alleen uitvloeien in hevig ontroerings-oogenblik, maar ook als een stille bewogenheid door alle deelen van onze aandacht heengaan. - Laat geen Nieuwe-Gids-insigne blinken in de oogen van dezen Groote. Want wat is de eind-bewustwording? Dat héel deze chaotische drom van saamgedrongen plannen, invallen, roman-thematiek, eerst dooréénwarrelt, zich langzamerhand tot een organisch lichaam bijeen-bindt en al dat klein-ineengedrukte en verdrongene zich voor uw oogen gaat uitzetten tot een overweldigend geheel. Want in dit dagboek aanschouwt ge de wording der ‘Comédie Humaine’. Gij ervaart dat hij was vòor àlles hartstochtelijk syntheticus; dat hij gaf: levens-synthese, die - godlof! - niets, althans zeer weinig gemeen had met 't schijn-wetenschappelijk erfelijkheids-gedoe en de temperament-mengingen van Zola. Ge ziet den man, het karakter, den minnaar, den zwoeger, den avonturier die zilvermijnen wil ontginnen, den fantast en romanticus, den fellen realist, psycholoog, den occultist en wijsgeer, den waarnemer en verbeeldings-werker, en ge ziet onder hem, het gevaarte van zijn arbeid. Ge hoort plots een golfslag, een gedruisch. - Ge ziet zee, eindeloosheid, onbeklemde ruimte. - Ge bemerkt dat Balzac het magische, het goddelijke vermogen heeft u naar de ruimte heen te dringen, wijl hij zèlf het blijvende en onsterfelijke is. -
Is. Querido. |
|