De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Bibliographie.Van nabij en ver. Leesboek voor M.U.L.O. scholen, H.B.S., Kweek- en Normaalscholen, door Dr. A. van der Hoeven, G.J. Uit den Bogaard en J.J. Deetman. 2e deel. Groningen, J.B. Wolters. 1911.Onlangs schreef ik in deze Bibliographie: ‘Het is mogelijk dat het 2e deel van Van nabij en ver van iets minder enghartigheid zal getuigen, en dat daarin werkelijk de beste schrijvers van onzen tijd een plaats zullen vinden.’ Maar - 't heeft er niets van. Les deux font la paire: 't is één pot nat. In het ‘Woord vooraf’ spreken de drie verzamelaars - moesten voor het bijeenbrengen van deze stukjes drie man aan het werk gezet worden?Ga naar voetnoot1) - het nog duidelijker uit dan in de inleiding tot het eerste deel, dat in een christelijk leesboek ‘de literaire waarde niet den doorslag mag geven voor leerlingen die nog gevormd moeten worden’, en dat zij van de ‘Nieuwe Richting’ niets moeten hebben. ‘Het opvoedende element’, daar was het de drie heeren in de eerste plaats om te doen. Wat zij nu precies onder de ‘Nieuwe Richting’ verstaan, blijkt niet. Men kan er slechts naar gissen. Het schijnt dat daartoe ook behooren Beets, Alberdingk Thijm, de Génestet, om slechts enkelen te noemen, die hier schitteren door hunne afwezigheid. De jonge mannen, die Christelijke Hoogere Burgerscholen, Christelijke Gymnasia, Christelijke Kweekscholen hebben afgeloopen, zullen die scholen van Middelbaar en Hooger Onderwijs kunnen verlaten zonder ooit iets van de bovengenoemden gelezen te hebben. Van de letterkundigen der dertig laatste jaren krijgen zij zoo goed als niets te zien. Daarentegen zullen zij kennis hebben gemaakt met geschriften van P. Oosterlee, P.N. Brouns, | |
[pagina 191]
| |
J. Appeldoorn, met een dichter als G.C. Hoogewerff. Dat er achter den muur, door de heeren Van der Hoeven, Uit den Bogaard en Deetman opgericht, ook nog menschen woonden, die iets te zeggen hadden en dit zóó zeiden, dat het de moeite loont naar hen te luisteren, zullen de christelijke jongelingen te eeniger tijd tòch ervaren; en het is te verwachten dat velen hunner zich dan met te meer gretigheid op deze verboden lectuur zullen werpen, naarmate men hun die langer heeft onthouden. Maar de heeren zijn verantwoord; zij hebben hen ‘christelijk’ opgevoed. Dat tot de opvoeding van het opkomend geslacht op Hoogere Burgerscholen en Gymnasia ook behoort de ontwikkeling van literairen smaak, de inwijding in hetgeen de beste ook der hedendaagsche Nederlandsche prozaschrijvers en dichters gewrocht hebben, - dat zijn van die nieuwerwetsche ideeën, die door christenen van zoo onvervalschte christelijkheid als het drietal, dat dit boek samenflanste, verfoeid worden. Moest de heer Wolters zijn naam als uitgever van een groot aantal voortreffelijke schoolboeken niet te lief hebben, om een schoolboek van dit gehalte de wereld in te zenden? v.H. | |
Vlaanderen door de Eeuwen heen, Onder leiding van Max Rooses. Amsterdam, Uitg. Mij. Elsevier.Het ligt misschien buiten de taak van een tijdschrift, belangstelling voor een boek te vragen, wanneer daar 1/24 van gereed blijkt; doch het plan voor dit werk vind ik zeer sympathiek en het lezen en beschouwen van de eerste aflevering is mij een genot geweest. Ook kwam ik vanzelf tot vergelijken...... ‘Het leven van Vlaanderen door de eeuwen heen is een fel bewogen... Arm Vlaanderen heeft moeten kampen voor de kleine strook gronds, die het bewoont, voor zijn bestaan, zijn onafhankelijkheid, zijne taal; het heeft nederlagen geleden, maar heeft telkens de kans weten te dwingen, en zoo kommervol was niet de val en zoo lang drukte niet het leed, of de gekneusde stond weer op, hernam zijn krachten, en behaalde de zegepraal...... De laatste kamp waartoe het zich aangordde, was die voor zijn taal, wier eer en behoud bedreigd was sedert 1830. Die kamp scheen jaren lang een hopelooze. Maar weldra kwam onze taaie stam gevaar en nood te boven, en vol hoop zien wij de nakende overwinning tegemoet. Het Vlaamsche volk is vast besloten zijn eigen Hoogeschool te veroveren en aldus de kroon te zetten op de Beweging die sedert 1830 ijvert voor de herstelling der | |
[pagina 192]
| |
rechten van taal en stam. De dageraad van een nieuw leven zal ingeluid worden op den morgen, dat de deuren van het paleis van Vlaamsche ontvoogding te Gent zullen worden geopend’... ‘Tot viering van dit hooggetij’, dit boek! Het zal zeggen, wat der Vlamingen ‘vaderland was door de eeuwen heen.’ Dr. Max Rooses leidt den arbeid. Hij heeft prachtige medewerkers. En let nu op, hoe die zijn gekozen. Stijn Streuvels zal het platteland en zijn bevolking beschrijven, Herman Teirlinck het leven der steden schetsen, Prof. Paul Fredericq de staatkundige geschiedenis van het Vlaamsche volk verhalen, Prof. J. Vercoullie de geschiedenis zijner taal, Prof. Aug. Vermeylen die zijner Letterkunde, Pol de Mont die zijner Kunst, Maurits Sabbe die zijner Muziek, Prosper Verheyden die zijner Boekdrukkunst, A. de Cocq zal de Folklore behandelen, Dr. J. Denucé den Handel, L. de Raedt de Nijverheid, Mr. Niko Gunzburg het Rechtswezen, Prof. Frans van Cauwelaert de Vlaamsche Beweging. De eerste aflevering is er: Stijn Streuvels vertelt van Veld en Dorp, eerst van ‘het Vlaamsche Land’, daarna van ‘de Vlaamsche Dorpen’. Kenschetsend voor zijn kijk is de aanvang van zijn tweede hoofdstuk: ‘Uit de hoogte gezien, strekt de onmetelijkheid van 's Heeren vergezicht over 't Vlaamsche Land als een glorierijk vertoog.’ De zin heeft mij herinnerd aan een opstel van hem over zijn buurman, den schilder Sadeleer, evenals hij op een heuvel wonend, vandaar voor het werk ver het land overschouwend. In vergezichten, doch hoe scherp! heeft Streuvels nu gansch Vlaanderen bekeken. Nergens verwijlt hij te lang, nooit verdringen bijzonderheden het begrip van het algemeene. Tot naar... Genesis gaan wij terug aan de zee, en vernemen hoe de Noren er landden, hoe Thor hier de god was en Reinaert de gast. Telkens denken wij aan Streuvels' verhalen, b.v. waar hij ‘de oud-vermaarde weeldestreek van Vlaanderen’ beschrijft en vermeldt, hoe daar de boer open hof hield, zoodat de gasten ‘er acht dagen naar een met de voeten onder tafel aan den kermiskost hun dienaar deden.’ Blijkens het prospectus zorgen de schrijvers van het boek zelf voor de keus van afbeeldingen tot opluistering van hun tekst; dus heeft Streuvels hier, met goede kieken - prachtig is die van de Leiestreek! -, de schilderijen doen reproduceeren van Claus, Taelemans Courtens, Lamorinière, Fournois, e.a.; en daarmee dit beginsgeheel verkregen, dat er een is van schoonheid, van kunst. | |
[pagina 193]
| |
Wie den schouwburg bezoekt, laat zijn vrouw en dochter op de eerste rij zitten. Zoo laat Max Rooses de schoonheid voorafgaan: niet een brok geleerdheid, kunst. Doch niet alleen, dat allereerst het woord wordt gegeven aan den prozaïst Streuvels, om, met volledige kennis en vooral in schoonheid, te vertellen van moeder de aarde; de lijst van beloofde bijdragen ruimt aan de geschiedenis der Kunsten de halve plaats in. Hoe geheel anders: hoe droog-onderwijzend, hoe duf-meedeelend en pedant-opsommend, alsof al 't leven statistiek waar', heeft men hier in het noorden, tot tweemaal toe, een boek als dit opgevat en uitgevoerd! J.d.M. | |
Overheid en Volkswelvaart (Bladzijden uit de economische geschiedenis van Nederland) door Jhr. Mr. H. Smissaert, Haarlem, De Erven Bohn, 1911.Vijf opstellen. Vier ervan zijn geboren uit voordrachten over de nederlandsche handelspolitiek, een paar jaar geleden voor de Amsterdamsche en Rotterdamsche Vereenigingen voor Voortgezet Handelsonderwijs gehouden. Zij verhalen van onzen handel en onze handelspolitiek tot 1806, van het continentale stelsel, van de negentiende-eeuwsche geschiedenis onzer tariefwetgeving en van de historie onzer koopvaardij. Daaraan is als vijfde een tot 1910 bijgewerkt tijdschriftartikel uit 1907 over de Groninger Veenkoloniën toegevoegd, met het hoofdstuk over de koopvaardij misschien wel het belangwekkendste uit het vijftal. De heer Smissaert kaatst in zijn Voorbericht bij voorbaat het mogelijk verwijt terug, te oppervlakkig werk te hebben geleverd: ‘de vijf hoofdstukken zijn ontstaan uit aanteekeningen voor voordrachten; zij worden den lezer niet aangeboden als vruchten van des schrijvers eigen, zelfstandige, diepgaande studie.’ Legt men nu den maatstaf aan, dien de heer Smissaert begeert, dan komt geen tekort aan den dag, behalve misschien bij het eerste hoofdstuk, dat den indruk van een wat heel vluchtig getimmerte maakt. Het boekje leest men vlot en er is veel wetenswaardigs in te vinden. Menig goed argument ook ten gunste van vrij ruilverkeer. ‘Telkenmale toch is er’ - ik citeer wederom het Voorbericht - ‘bij dit alles sprake van wat de overheid in den loop der tijden heeft gedaan of gelaten met betrekking tot de volkswelvaart; sprake ook van de gevolgen die dit doen of laten had.’ Evenwel, overheid en volkswelvaart kunnen nog op andere wijze in onmiddellijke betrekking komen dan door maatregelen | |
[pagina 194]
| |
van bescherming in handelspolitischen zin. Naast industrieele protectie is er een arbeidersbescherming, zooals wij die kennen (in niet veel meer nog dan kiemvorm) in producten van wetgeving als Arbeids- en Veiligheidswet. Men moet daarop al een zeer benepen kijk hebben, zoo men er niet een machtigen factor ter vermeerdering van volkswelvaart in onderkent. Dát slag bescherming nu is nieuw; daaromtrent kan onze geschiedenis geen positieve ervaringen geven; daarover ook handelt Jhr. Smissaert's bundel op geen enkele bladzij. Maar zijn verzameltitel sluit haar in. Wil men nu uit dit aangenaam en nuttig boekje politieke leering trekken, en leering dan in dezen zin, dat de volkswelvaart het best gediend wordt ‘wanneer maar aan de in de samenleving sluimerende krachten vrij spel wordt gelaten’ (bl. 134), dat ‘de eenige roeping der regeering (citaat op bl. 85 v., uit de memorie van toelichting op Van Bosse's scheepvaartwetten).... deze (is): zooveel mogelijk toe te zien, dat de heilzame en vruchtbare aanwending der hulpmiddelen, welke de aard en de ligging des lands en de vatbaarheden en eigenschappen zijner bewoners aanbieden, door geen verachterde of onredelijke staatsinstellingen worde belemmerd’, dan vergete men hierbij niet, dat er onderscheid is tusschen de eene overheidsbemoeienis en de andere, dat het vraagstuk van de bescherming der ondernemers tegen buitenlandsche mededinging een geheel ander is dan dat der bescherming van arbeiders tegen ondernemers (en tegen zichzelven) en dat niet voor beide problemen noodzakelijk eenzelfde oplossing de juiste is. v.B. | |
De Socialisten, Personen en Stelsels, door Mr. H.P.G. Quack. Eerste Deel, vierde, herziene druk. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon, 1911.Deze herdruk zal, zoover dat gaat bij zes lijvige deelen, een goedkoope uitgaaf worden. Wie, die zich daarin niet verblijden zal? Ons enge taalgebied past fierheid over dezen reuze-arbeid, die eenige decenniën van noest verzamelen en liefdevol weergeven vertegenwoordigt en die in de buitenlandsche literatuur over het socialisme zijn weerga niet vindt. Van hen, die den thans bejaarden, maar nog steeds jeugdigen schrijver persoonlijk kennen, kan men af en toe bizonderheden vernemen over het ontstaan van dit zijn levenswerk. Aan de nagedachtenis van een zijner leermeesters aan het oude amsterdamsche Athenaeum, van De Bosch Kemper, is het opgedragen. | |
[pagina 195]
| |
Maar ook prof. Martinus des Amorie van der Hoeven moet op Quack's ontwikkelingsgang een sterken invloed hebben uitgeoefend. Deze ‘kreet voor de gemeenschap’, aangeheven in een tijd, toen hier te lande de dageraad van thans gangbare beschouwingen nauwelijks nog begon te gloren, hij was de weerklank, verzekeren ouderen u, niet slechts van De Bosch Kemper's encyclopaedische colleges, doch mede van de bezieling, door des Amorie van der Hoeven bij de besten zijner leerlingen gewekt. Daarnaast moet deze ongemeene belangstelling in de socialistische stelsels en hun dragers bij hun beschrijver gewekt en levendig gehouden zijn juist door één trek van zijn loopbaan, die schijnbaar daarmede een tegenstelling vormt, door zijn werkzaamheid, van den dag zijner promotie af tot op het huidig oogenblik, te midden van velerlei ‘kapitalistisch’ grootbedrijf. Wie voortdurend den polsslag der maatschappelijke voortbrenging beluisteren kan, wie zelf aan haar ontwikkeling mag medewerken - en doen dit niet de leiders van de Nederlandsche Bank, van de Handelmaatschappij, van spoorweg- en stoombootmaatschappijen? - telken dage ziet hij arbeid en kapitaal elkander beroeren en telkens weer ziet hij deze aanraking den vorm aannemen van een pijnlijk conflict. Zoo zeker als het moderne socialisme een natuurlijk groeiproduct van ons maatschappelijk leven is, zoo zeker moet ook hij, die in het moderne voortbrengingswezen een observatie-post als weinigen inneemt en daar zijn oogen open en zijn hart warm houdt, tot het doorgronden van het socialisme zich getrokken gevoelen. Niet velen nochtans, al hebben zij deze gelegenheid, zijn daartoe bij machte. Om een boek als ‘De Socialisten’ te kunnen componeeren, daartoe worden wèl bizondere eischen gesteld. Eischen van onverdroten studie- en snuffelaarszin, een zin die tijd vergt wil men naar behooren hem voldoen. Eischen daarnaast van objectiviteit, een lastig te verkrijgen en misschien nog lastiger te behouden deugd als men in het zakenleven gezeteld is, middenerin zegt de volksmond, maar dan toch, krachtens zijn positie, aan één kant, in de rij der machthebbers, een omgeving die voorbeschikt tot eenzijdigheid. Eischen van stijl, die niet uit eerlijke liefde-alleen voor zijn onderwerp kan worden geboren. Het socialisme is wel reeds zoo oud, dat men een brok van zijn historie als een afgesloten geheel beschouwen kan. Dit eerste deel nu behandelt wat aan de negentiende eeuw voorafging, de voorloopers der voorloopers. Hier behoefde uiteraard de ‘vierde, herziene druk’ maar zeer weinig te ‘herzien’. Waar de meening van den schrijver over de behandelde stof bleef die | |
[pagina 196]
| |
ze was, kon met verwijzing naar wat nieuwe literatuur over het oude socialisme in hoofdzaak worden volstaan; de verwijzende noten hebben dan ook eenige uitbreiding ondergaan, terwijl het hoofdstuk over Godwin en Mary Wollstonecraft een kleine toevoeging onderging doordien een vroeger niet vermeld achttiend-eeuwsch voorlooper van Henry George er kortelijk besproken wordt: William Ogilvie, hoogleeraar te Aberdeen en zelf grootgrondbezitter in Schotland, die anoniem een ‘essay on property on land’ in het licht heeft gegeven en het geheim van zijn schrijversschap zoo goed heeft bewaard, dat, verhaalt Quack, ‘toen hij, 83 jaar oud, met alle eer in de kathedraal van Oud-Aberdeen werd begraven,... niemand iets van zijn revolutionaire denkbeelden (vermoedde).’ v.B. |
|