| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Richard Wagner's Mein Leben. (Uitgegeven bij F. Bruckmann te München).
Reeds kort na Wagner's dood (Februari 1883) deed in de muziekwereld het gerucht de ronde, dat hij een nog niet gepubliceerde autobiographie zou hebben nagelaten.
Hoewel aanvankelijk door zijne erfgenamen tegengesproken, werd het bestaan van een dergelijk stuk van die zijde ten leste toch erkend - evenwel met de bijvoeging, dat het, overeenkomstig het verlangen van 's meesters weduwe, eerst in 1913 openbaar zou worden gemaakt.
Van dit plan is men toen later in zooverre afgeweken, dat het tijdstip der publiceering vervroegd werd. Immers, reeds het jaar 1911 heeft de nieuwsgierigheid bevredigd en het lang verbeide stuk gebracht.
Over het ontstaan van dit levensbericht zegt Wagner in de voorrede van het boek: ‘De in deze deelen voorkomende opteekeningen zijn in den loop van verscheidene jaren door mijn vriendin en echtgenoote, die wenschte, dat ik haar mijn leven zou verhalen, naar mijne dictaten opgeschreven.’ Die vriendin en echtgenoote was Liszt's dochter Cosima, de gescheiden vrouw van Hans von Bülow; de opteekeningen geschiedden in de tweede helft der zestiger jaren, in Triebschen bij Luzern.
Maar nog meer zegt ons dat voorbericht: namelijk hoe het beider wensch was, dat die opteekeningen na Wagner's dood bewaard zouden blijven, zoowel voor hunne nakomelingen als voor enkele beproefde en trouwe vrienden, weshalve zij
| |
| |
besloten, het manuscript voor ondergang te behoeden door het op hun eigen kosten in drukvorm te doen overzetten en daarvan een gering aantal exemplaren te laten afdrukken.
Met dat werk werd in 1870 of 1871 aan de drukkerij van Bonfantini te Bazel begonnen, en de druk geschiedde op heel bijzondere en voorzichtige wijze. Voor dien arbeid werden namelijk Italianen gebezigd, die geen woord Duitsch verstonden en hun werk dus louter mechanisch verrichtten. Ook werd er telkens slechts één vel van het manuscript aan de zetterij toevertrouwd, hetgeen ten gevolge had, dat er voor het gereed komen van de taak meer dan een jaar noodig was.
In de toen afgedrukte exemplaren kwam hetzelfde voorbericht voor, dat wij in de thans verschenen uitgave aantreffen, en waarin aan het slot gezegd wordt: ‘Wenn wir für jetzt schon einzelnen zuverlässigen Freunden den Einblick in diese Aufzeichnungen nicht vorenthalten, so geschieht dies in der Voraussetzung einer reinen Theilnahme für den Gegenstand derselben, welche namentlich auch ihnen es frevelhaft erscheinen lassen würde, irgend welche weitere Mittheilungen aus ihnen an Solche gelangen zu lassen, bei welchen jene Voraussetzung nicht gestattet sein dürfte.’
Noch deze zachte vermaning aan de vrienden, noch al die voorzorgen bij het in drukvorm brengen van deze biographische aanteekeningen hebben intusschen kunnen beletten, dat er in den loop der jaren reeds het een en ander van dit geheime stuk is uitgelekt.
Maar er gebeurde nog iets anders. Een paar jaren geleden verscheen er in London een levensbericht van Richard Wagner, dat zich slechts bepaalde tot het tijdvak 1813-34 en waarvan een rijke Engelsche dame, mrs. Burrel, de schrijfster was. IJverige verzamelaarster op een gebied als dit zijnde, had zij voor haar doel alles bijeengegaard, wat zij in Duitschland had kunnen vinden en dat maar eenigszins licht kon verspreiden over de jonge jaren van den door haar vereerden meester. Daarbij ontdekte haar valkenoog ook het bestaan van de in 1870 en volgende jaren gedrukte autobiographie; ja, het gelukte haar zelfs, een exemplaar daarvan machtig te worden, dat direkt van den drukker afkomstig was. Bonfantini had derhalve, in strijd met de overeenkomst met Wagner, tenminste één exemplaar meer,
| |
| |
dan er besteld was, laten afdrukken, en zich later zelfs bereid laten vinden, dit kostbare stuk op voordeelige wijze van de hand te doen.
Nu zijn wel de hier genoemde feiten, op zichzelf genomen, niet zoo gewichtig, maar zij zijn toch voor het hier behandelde onderwerp interessant, omdat het bezit van het bedoelde geheime stuk aan mrs. Burrel aanleiding heeft gegeven, niet alleen het werkelijk bestaan van die autobiographie te constateeren, maar ook er haar gevoelen over mede te deelen.
En volgens hetgeen hierover gezegd is door degenen, die gelegenheid gehad hebben met haar boek kennis te maken, (het schijnt zeer duur en daarom nog weinig bekend te zijn) moet haar oordeel buitengewoon streng zijn. Zij verklaart toch, dat indien de bedoelde autobiographie beschouwd moest worden als geheel authentiek, d.w.z. als een direct werk van Wagner, de herinnering aan den meester er gevoelig door getroffen zou zijn; zij zegt, dat het geheime stuk ongetwijfeld samengesteld is naar de aanduidingen van den meester, maar dat daarin vele bijzonderheden met opzet overdreven of veranderd zijn, en zij is overtuigd, dat er op Wagner pressie is uitgeoefend.
Het zou mij niet verwonderen, dat de vervroegde openbaarmaking der bewuste autobiographie een gevolg is der verschijning van mrs. Burrel's boek. De vraag rijst nu echter: Is de thans in München ondernomen herdruk der autobiographische aanteekeningen een volkomen getrouwe photographie van het veertig jaar geleden in Bazel gedrukte geheime stuk? Wij moeten dit maar voorloopig aannemen, zoolang niet door een van diegenen, welke in het bezit zijn van een der tijdens Wagner's leven gedrukte exemplaren, hetzij door mededeelingen, hetzij door publiceering van zulk een exemplaar, het tegendeel wordt aangetoond of een vergelijking mogelijk wordt gemaakt.
Maar ook dan eerst zal de tijd gekomen zijn om een bepaald oordeel over den inhoud van het hier besproken boek uit te spreken. Thans staan wij nog te veel op onvast terrein. Voorshands wil ik echter wel bekennen, dat ik bij het doorlezen van Wagner's biographische aanteekeningen meer dan eens den indruk kreeg, alsof hij niet zelf aan het
| |
| |
woord is, alsof een ander er af en toe wat tusschengevoegd heeft.
Dit is niet de eerste maal, dat Wagner zijn levensloop verhaald heeft; er bestond reeds meer dan één van hem afkomstig geschrift van dien aard.
Vooreerst is er de kleine biographische schets (opgenomen in Deel I zijner ‘Gesammelte Schriften’), die hij in 1843 op aandrang van Heinrich Laube voor het Zeitschrift für die elegante Welt schreef en die dertig jaren van zijn leven omvat. Verder kan ook Eine Mittheilung an meine Freunde (1852, Deel IV der G.S.) als autobiographie gelden, al bevat deze ook menige beschouwing van aesthetischen aard. En dan is er eindelijk nog het bericht over zijn leven en streven, hetwelk hij voor het Amerikaansche publiek schreef en dat in het jaar 1879 in den ‘North-American Review’ onder den titel The work and mission of my life verscheen. In 1884 werd hiervan een vertaling in het Duitsch van de hand van Hans von Wolzogen uitgegeven.
Het thans verschenen levensbericht gaat niet zoo ver als het laatstgemelde, maar is veel omvangrijker. Voor diegenen, welke Wagner's leven en werken niet, of maar oppervlakkig kennen, is dit tweedeelige boek in zijn ganschen omvang zeer interessant om te lezen. Daarentegen heeft het voor de ingewijden in zooverre minder waarde, als het in het algemeen nog eens toelicht hetgeen hun uit 's meesters geschriften en gedichten, uit zijne hierboven aangehaalde biographieën en uit zijne en de tot hem gerichte brieven reeds lang bekend was. Niettemin worden er met betrekking tot Wagner's particuliere leven vele voorvallen vermeld, die òf nieuw zijn, òf wel op andere wijze en uitvoeriger verteld worden en menigmaal den vermakelijken kant niet missen.
Evenals in zooveel anders, dat Wagner geschreven heeft, speelt ook hier - vooral in het eerste deel, loopende van 1813 tot 1850 - de Humor een groote rol; ernst en luim wisselen elkander gestadig af.
Een voorbeeld van dit laatste is o.a. de beschrijving, die hij geeft van de repetitie en de uitvoering zijner Ouverture in B dur, bekend onder den naam van ‘Ouverture met den paukenslag,’ door hem op zeventienjarigen leeftijd gecomponeerd.
| |
| |
Onder den invloed der studie van Beethoven's negende symphonie had hij aan zijn werk een mystiek karakter willen geven, zoo iets als een strijd tusschen verschillende elementen; en in verband daarmede had hij het plan opgevat, dit in zijn partituur plastisch aan te duiden door haar met drie soorten van inkt te schrijven, en wel de strijkinstrumenten rood, de houten blaasinstrumenten groen en de koperen instrumenten zwart. De omstandigheid echter dat hij zich geen groenen inkt wist te verschaffen, verhinderde hem in de uitvoering van dit voornemen.
De partituur had hij aan Heinrich Dorn, den muziek-directeur van het Leipziger theater, aangeboden, en tot zijn verbazing beloofde deze hem dadelijk, de ouverture op een concert, dat met Kerstmis 1830 ten bate der armen in voornoemd theater zou gegeven worden, ten gehoore te doen brengen.
Later was Wagner het met anderen, die Dorn's spotzucht kenden, eens, dat de muziek-directeur een loopje met hem had willen nemen. En te verwonderen was dit niet; het muziekstuk was een wonderlijk ding. Het hoofdthema van het Allegro bestond uit een periode van vier maten, doch na elke vierde maat kwam er een in geen enkel verband met de melodie staande vijfde maat, die zich onderscheidde door een zeer sterken paukenslag op het tweede maatdeel.
Op de repetitie, die Wagner geheel verborgen bijwoonde, bemerkte hij, dat het ongewone van deze muzikale behandeling den paukenist geheel in de war bracht, daar hij steeds dacht, zich te vergissen, en er bij het bedoelde moment niet op los dorst te slaan. Dorn gaf dit aanleiding, den tragen paukenist telkens aan te wakkeren; de jonge componist echter kwam door diens aarzeling tot het inzicht, dat hij door zijn pauken-demonstratie iets verkeerds had gedaan, en verklaarde den kapelmeester na afloop der repetitie, dat hij zich zeer bezorgd maakte over de uitwerking daarvan op het publiek. Dorn wilde echter van geen verandering weten en bleef er bij, dat het, zooals het thans uitgevoerd was, een goed effect zou maken.
Wagner's bezorgdheid was echter door die verklaring niet weggenomen. Zijn compositie was op het programma slechts aangeduid als Neue Ouverture; zijn naam werd verzwegen.
| |
| |
Hij wachtte zich er nu wel voor, aan familie en kennissen te vertellen, dat het werk van hem afkomstig was; alleen aan zijn zuster Ottilie openbaarde hij het geheim en bewoog haar, met hem de uitvoering te gaan bijwonen. Hij bracht haar in de Loge van zijn zwager en ging toen naar het Parterre, waar hij zich een plaats wilde uitzoeken.
Maar hij had vergeten een entréebiljet te koopen en werd daarom bij den ingang van het Parterre door den contrôleur teruggewezen. Daar hoort hij, hoe in het orkest de instrumenten reeds gestemd worden, en vreezende de uitvoering zijner compositie te zullen missen, maakt hij zich aan den suppoost bekend als de componist van het eerste stuk op het programma en verzoekt hem bij uitzondering zonder biljet toe te laten. De man laat zich vermurwen en Wagner ijlt naar de eerste banken, waar gelukkig nog een plaats open is.
‘In sinnloser Unruhe liess ich mich dort nieder’ - zegt Wagner in zijn biographie. ‘Die Ouverture begann: nachdem sich das Thema der “schwarzen” Blechinstrumente bedeutungsvoll Kund gethan, trat das “rothe” Allegrothema ein, welches, wie gesagt, mit jedem fünften Takte durch den Paukenschlag aus der “schwarzen” Welt unterbrochen wurde. Welche Wirkung das später hintretende “grüne” Motiv der Blasinstrumente und endlich das Zusammenwirken des schwarzen, rothen und grünen Themas auf die Zuhörer machte, ist mir undeutlich geblieben, da jener fatalen Paukenschlag eine so aufregende Wirkung hervorbrachte, dass ich darüber alle weitere Besinnung verlor’.
De langdurige en regelmatige terugkeer van dit paukeneffect wekte aanvankelijk de verwondering van het publiek, die van lieverlede overging in onverholen misnoegen en eindelijk in een den componist grievende hilariteit. ‘Ik hoorde, - zegt Wagner - dat mijne buren den terugkeer van dien hardnekkigen paukenslag reeds vooruit berekenden en aankondigden; wat ik, die de juistheid hunner berekening moest toegeven, daaronder leed, is niet te beschrijven.’
Dat alles had de jonge Wagner aan den spotlust van Heinrich Dorn te danken. Jaren later heeft Dorn zich op een veel meer laakbare wijze tegenover hem gedragen. In Riga, waar hij kapelmeester aan de Sint Pieterskerk was, heeft hij door slinksche streken Wagner uit diens betrekking
| |
| |
van muziekdirecteur aan de Opera aldaar weten te verdringen en zijn plaats ingenomen; en nog later tot kapelmeester aan de Koninklijke Opera te Berlijn benoemd, heeft hij, gemeenschappelijk met zijn collega Wilhelm Taubert, al het mogelijke gedaan om de opvoering der dramatische werken bij die instelling, zoo lang als dit ging, tegen te houden.
Ook naar aanleiding van een bezoek, dat Wagner in het jaar 1835 aan Neurenberg bracht, toen hij als muziekdirecteur bij de operaonderneming te Maagdenburg op reis was om zangers te zoeken, vertelt hij in dit boek een vermakelijk voorval. Het verhaal heeft voor hen die in 's meesters dramatische scheppingen belang stellen ook werkelijke waarde; en wel dáárom, omdat dit voorval, hoe triviaal ook op zichzelf, zulke bijzondere indrukken bij hem naliet, dat zij bij de conceptie van een zijner latere werken weder bij hem opleefden.
Zijn zuster Klara was met den zanger Wolfram gehuwd, en beiden waren te Neurenberg aan het tooneel verbonden. Zijn zwager was er bij de theatervrienden, in het bijzonder als gemoedelijk en geestig kameraad, zeer gezien, en hoe uitgelaten het daar bij hunne drinkgelagen kon toegaan, had Wagner meer dan eens gelegenheid op te merken, wanneer hij in gezelschap van Wolfram die kringen bezocht.
Zoo gebeurde het eens, dat hij in een dezer joviale gezelschappen een schrijnwerker, Lauermann genaamd, aantrof, die zich niet anders dan in de volkstaal uitdrukte, een zeer potsierlijk uiterlijk had en door zijne zonderlingheden reeds dikwerf het mikpunt der spotternijen en uitgelatenheden van het gezelschap was geweest. Tot zijn zonderlingheden behoorde ook deze, dat hij zich veel op zijn zangkunst liet voorstaan en daarbij bijzondere belangstelling toonde voor hen, bij wie hij zangtalent meende op te merken.
Niettegenstaande men hem herhaaldelijk in de maling nam, kwam hij toch telkens in de club terug en moest dan bijna elken keer hetzelfde lot ondergaan. Alleen was het daarbij uiterst moeilijk hem te bewegen, eens een proef van zijn vaardigheid in de zangkunst te geven; slechts door bijzonder op zijn ijdelheid te werken, kreeg men dit soms gedaan.
Op den avond dat Wagner met zijn zwager in den vriendenkring verscheen, hadden de jolige klanten het weder
| |
| |
op den armen drommel gemunt. Wagner werd aan Lauermann voorgesteld als Lablache, de beroemde Italiaansche zanger, maar de schrijnwerker scheen de zaak niet terstond te vertrouwen en liet althans blijken, dat hij die voorstelling moeilijk wist overeen te brengen met Wagner's jeugdig uiterlijk en vooral met den tenorklank van diens stem. Men wist hem echter ten slotte van de waarheid der voorstelling zoowat te overtuigen en maakte hem wijs, dat men Lablache wel zou uitgenoodigd hebben tot zingen, maar dat deze bij het bezoeken van openbare drinklokalen daartoe niet te bewegen was. Trouwens, waar het een ontmoeting van Lauermann en Lablache gold, was het voor de daarbij aanwezigen van meer belang, eerstgenoemde te hooren; want Lablache kon wel van Lauermann leeren, maar niet omgekeerd.
Ongeloof en geprikkelde ijdelheid hielden blijkbaar strijd in het gemoed van den armen drommel, maar laatstgenoemde eigenschap won het. Lauermann, vermoedelijk al evenzeer onder den invloed van den genoten drank als de overigen van het gezelschap, liet zich overhalen en zong een Gassenhauer; maar hij deed dit met zulk een stem en met zulke wonderlijke gezichtsuitdrukkingen en lichaamsbewegingen, dat alles in luid gelach uitbarstte, natuurlijk tot groote woede van hem, die het voorwerp der spotternij was.
Het drinkgelag was daarmede echter nog niet afgeloopen, en het kwam eindelijk zoo ver, dat men Lauermann op een kruiwagen, die toevallig voor de deur der ‘Kneipe’ stond, naar zijn woning in een der karakteristieke nauwe straten van het oude Neurenberg bracht. Daar werd hij door sermoenen van zijn vrouw ontvangen, die tevens de gelegenheid te baat nam om te schelden op de ‘nichtswürdigen Buben’, die haar armen man versterkten in zijn zangerswaan.
Het nachtelijk avontuur liep daarmede nog niet ten einde. Het troepje keerde naar het wijnhuis terug, maar vond daar voor de gesloten buitendeur andere personen (voornamelijk handwerkslieden), die binnengelaten wenschten te worden.
De terugkeer zijner stamgasten bracht den waard in een thans moeilijk parket. Publiek mocht hij niet binnenlaten, want het door de Politie vastgestelde sluitingsuur was al aangebroken; van den anderen kant echter wenschte hij zijn oude getrouwen niet gaarne den toegang tot zijn lokaal te ontzeggen.
| |
| |
De moeilijkheid was nu, de eene partij buiten te sluiten en de andere binnen te laten, maar het kon niet uitblijven, dat er uit dezen toestand een groote verwarring ontstond, die na veel geschreeuw en getier en door het aangroeien der menigte, die op het lawaai toesnelde en zich met den strijd begon te bemoeien, al spoedig tot een algemeene vechtpartij overging.
Plotseling hoorde men een val, en als met een tooverslag stoof alles naar alle richtingen uiteen. Een der stamgasten, goed bekend met een oude Neurenberger vechtmanier, had, om aan de verwarring een einde te maken en ook om zich zelf een doortocht te banen, een der ergste schreeuwers door een stoot met de vuist zoodanig tusschen de oogen getroffen, dat deze bewusteloos neerviel. ‘Kaum in einer Minute nach dem heftigsten Toben von mehreren hunderten von Menschen - zegt Wagner - konnte ich mit meinem Schwager Arm in Arm, ruhig und scherzend und lachend durch die monderleuchteten Strassen nach Hause wandern, und erfuhr von ihm unterwegs staunend zu meiner Beruhigung, dass er diess eigentlich an allen Abenden so gewohnt sei’.
Dus: een pedante Meesterzanger - strijd en volksoploop in een der straten van het oude Neurenberg - plotseling uiteenstuiven van een volksmenigte - nachtelijke stilte en maneschijn. Het is niet moeilijk te raden, bij welke van zijne dramatische scheppingen deze tooneelen Wagner later voor den geest zweefden.
Wat nu de ernstige zijde dezer levensherinneringen betreft, is daarvan o.a. belangrijk, wat Wagner zegt over zijne tegenstanders, over hetgeen hij noemt Erweckung des Neides en Recensentenstimmung gegen mich. De vijandige houding der pers openbaarde zich reeds bij de eerste opvoering van zijn Rienzi in Dresden (20 October 1842), die veel succes had en hem de gunst van het publiek deed verwerven. Een tijd lang voelde hij zich dan ook voor de eerste (en de eenige) maal in zijn leven door de algemeene welwillendheid van het publiek zoo aangenaam getroffen, dat het hem een rijke vergoeding toescheen voor al datgene, wat hij vóór dien tijd had geleden.
Maar in dien arkadischen droom werd hij al spoedig gestoord. Had de muzikale journalistiek in Dresden zich tot
| |
| |
dusver nog niet zoo op den voorgrond gesteld, sedert zijn optreden aldaar meende hij te bespeuren, dat zij zich van lieverlede meer deed gelden, als het ware uit ergernis over zijne triomfen.
Het succes van zijn Rienzi had de heeren Karl Banck en Julius Schladebach, die thans voor goed hun domicilie in Dresden hadden genomen, onaangenaam aangedaan, maar het was hun moeilijk gevallen, den jongen musicus, die de belangstelling van het publiek voorzeker ook eenigszins te danken had aan de overweging, dat hij nog in weinig gunstige levensomstandigheden verkeerde, met hunne hatelijkheden te vervolgen. Dat werd echter anders, sedert hij tot koninklijk kapelmeester was benoemd (Februari 1843). Toen hadden zij niet meer noodig, zich aan humane overwegingen te storen; nu ‘ging het hem goed,’ ja ‘bijzonder goed’.
Wagner zegt dan nog, dat weldra in alle bladen van Duitschland, en wel in berichten uit Dresden, een stemming tegen hem bemerkbaar werd, waarvan de grondtoon tot op den huidigen dag (d.i. het tijdstip, waarop hij zijn autobiographie schreef) steeds dezelfde is gebleven. Wel veranderde die, althans in sommige bladen, voor een oogenblik eenigszins, toen hij zich als banneling in Zwitserland vestigde, maar van het oogenblik af, dat door de bemoeiingen van Liszt zijne dramatische werken, trots die verbanning, zich over Duitschland verbreidden, werd in alle bladen de oude toon weer aangeslagen.
Ook in de uitoefening van zijn ambt ondervond hij weldra moeilijkheden, en hoewel die een poos later in der minne werden opgelost, kreeg hij daardoor toch de overtuiging, dat hij niet als Dresdener kapelmeester zou sterven. Zijn werkkring in de hoofdstad van Saksen werd hem tot last, en enkele wélgelukte uitvoeringen, die hij met de daar aanwezige muzikale elementen tot stand bracht, waren niet bij machte, dat gevoel bij hem te onderdrukken.
Wat hij ten behoeve der Operavoorstellingen deed, verschafte hem meestal weinig genoegen. Van een opvoering der Armide van Gluck, onder zijn directie en met Wilhelmine Schröder-Devrient in de hoofdrol, had hij veel voldoening, want deze opera was onder zijn leiding in studie genomen en de theaterdirectie had zich met betrekking tot het décor
| |
| |
nog al moeite gegeven. En bovendien had de voorstelling een zeer gunstigen indruk op het publiek gemaakt. Maar op dezen roem moest hij langen tijd teren, daar nu zeer dikwijls slordige, niets beteekenende repertoire-opvoeringen, ook van Mozartsche opera's, onder zijn leiding plaats hadden.
Dit laatste stelde vooral diegenen te leur, welke, als maatstaf nemende de bijzonder gelukte opvoering van Gluck's Armide, van zulk een Mozart-uitvoering groote verwachtingen gekoesterd hadden. Wagner erkent, dat er zelfs met hem bevriende personen waren, die het vermoeden uitspraken, dat hij om Mozart niets gaf, dat hij hem niet begreep. Maar - zegt hij - zij zagen voorbij, dat het mij volstrekt onmogelijk was, op zulke voorstellingen, die plotseling in het repertoire geschoven werden en waarbij ik in mijn qualiteit van dirigent slechts als noodhulp en dìkwerf zonder eenige repetitie moest optreden, eenigen invloed uit te oefenen.
Zulke gevallen droegen er ongetwijfeld veel toe bij om zijn ambt en zijn afhankelijkheid van een triviale theaterroutine voor hem nog ondragelijker te maken. Zijn collega Reissiger, tegen wien hij er nu en dan over klaagde, dat van de zijde der directie zoo weinig op hunne eischen tot het in stand houden van correcte operavoorstellingen werd gelet, troostte hem daarmede, dat hij mettertijd deze grillen wel zou laten varen en zich in het onvermijdelijke kapelmeesterlot zou schikken. ‘Dabei - zegt Wagner - schlug er stolz auf seinen Bauch und wünschte mir, an Fülle es ihm bald gleich thun zu können.’ - Van die soort van kapelmeesters als Reissiger waren er toen veel in Duitschland.
Wagner's denkbeelden omtrent hetgeen het theater wezen moest, waren zoo geheel anders dan die van zijn toenmaligen chef, den generaal-intendant von Lüttichau, dat een goede samenwerking van deze twee op den duur niet mogelijk was. En zoo is het dan ook geen wonder, dat hij er eindelijk toe kwam, zich strikt te bepalen tot hetgeen het kapelmeestersambt bij de opera-instelling van hem vorderde (leiding van de repetitiën en de opvoeringen). Van voorstellen tot verbetering der theatertoestanden onthield hij zich meer en meer, en hij verklaarde dit daardoor, dat het toch alles te vergeefs was.
Zoo werden de banden, die Wagner aan de Koninklijke Opera te Dresden verbonden, steeds losser, en de naderende
| |
| |
politieke gebeurtenissen zouden veroorzaken, dat zij geheel en al geslaakt werden.
De revolutiestorm van 1848 was ook over Duitschland gevaren en had daar de gemoederen evenzeer in gisting gebracht als in andere landen. Vol hoop beschouwde Wagner de beweging, die zich in alle klassen der maatschappij openbaarde. De frissche geest, die het volk bezielde, en de omstandigheid dat Duitschland's groote mannen aan de beweging deelnamen, versterkten hem in zijn meening, dat de dageraad van Duitschland's grootheid gloorde. Van alle zijden van het land werd het verlangen naar de eenheid van het Duitsche rijk uitgesproken, en van haar was, volgens Wagner's meening, ook de verheffing der Duitsche Kunst te verwachten.
Men begrijpt daaruit, in welke verhouding Wagner tot de beweging van 1848 stond. Democraat in den zin, dien men gemeenlijk aan dat woord hecht, was hij niet, evenmin als zijn kunst iets democratisch heeft; hij beschouwde de revolutie als kunstenaar. Maar geheel vreemd kon hij aan die volksbeweging reeds daarom niet blijven, omdat de omwentelingen, die de zoogenaamde ‘volksvrienden’ beoogden, ook invloed zouden hebben op de Kunst. En toen er dus in de door den drang der beweging ingestelde nieuwe volksvertegenwoordiging van het Koninkrijk Saksen van gesproken werd, de subsidie voor den Koninklijken Schouwburg (een instelling die men als ongeoorloofde weelde beschouwde) van de Civiele Lijst te schrappen, en dit Wagner ter oore kwam, betreurde hij het wel is waar niet, dat het bestaande theater met al zijne gebreken te niet zou gaan, maar wilde hij toch voorkomen, dat men de uitgaven voor kunst als ‘overbodig’ op de Staatsbegrooting zou laten wegvallen. Te dien einde zond hij aan den minister Oberländer een ‘Entwurf zur Organisation eines deutschen Nationaltheater’, waarin hij aantoonde, op welken grondslag een echt Duitsch theater moest rusten om den Staat tot eer te strekken. Gevolgen heeft dit ontwerp niet gehad, want nog voordat het bij de leden der regeering in behandeling had kunnen komen, brak in Dresden de Mei-opstand van 1849 uit.
Naar aanleiding van de omstandigheid, dat de Saksische overheid na den opstand een bevel tot inhechtenisneming van Wagner uitvaardigde, aan welk lot hij zich evenwel door
| |
| |
de vlucht naar het buitenland wist te ontrekken, heeft men zich in vroeger jaren druk bezig gehouden met de vraag, in hoeverre hij aan dien opstand heeft deelgenomen.
Vele gissingen zijn geopperd en ook aan beschuldigingen heeft het niet ontbroken, maar zekerheid omtrent zijn aandeel in de troebelen heeft men niet kunnen verkrijgen, daar de akten van zijn proces niet openbaar zijn gemaakt. Waarschijnlijk is ook dit wel een der redenen geweest, waarom men met zoo groote spanning naar het verschijnen der hierbesproken autobiographie heeft uitgezien.
In dit boek nu geeft Wagner een zeer uitvoerige voorstelling van de rol, door hem in de dagen van den opstand gespeeld, en zijn verklaringen komen, kort samengevat, op het volgende neder.
In den namiddag van 3 Mei 1849 bezocht Wagner als hospitant een vergadering van het bestuur eener vereeniging, die reeds ten vorigen jare was opgericht en den naam droeg van ‘Vaterlands-Verein’. Hij verliet die vergadering in gezelschap van een kunstschilder genaamd Kaufmann, en toen zij, al converseerend over het in die bijeenkomst verhandelde, ter hoogte van den zoogenaamden Postplatz waren gekomen, hoorden zij opeens de stormklok van de nabij gelegen Annakerk luiden - het signaal voor 't uitbreken van den opstand. Met den uitroep ‘Gott, da geht's los!’ week Kaufmann ontsteld van zijn zijde en verdween.
Ook op Wagner maakte het klokgelui grooten indruk, maar van geheel anderen aard. ‘Die dabei sich kundgebende Empfindung - zegt hij - war die eines grossen, ja ausschweifenden Behagens; ich fühlte plötzlich Lust, mit irgend etwas, sonst für wichtig gehaltenen zu spielen.’ En in deze stemming kwam hij allereerst op den inval om naar de nabij gelegen woning van den tenorzanger Tichatscheck te gaan en aan dezen hartstochtelijken zondagsjager naar jachtgeweren te vragen. Den zanger zelf vond hij er niet, maar wel diens vrouw, die in grooten angst verkeerde over de naderende gebeurtenissen. Vreemd genoeg bracht die angst zijn vroolijkheid tot uitgelatenheid, en hij gaf aan de huisvrouw den raad om de geweren van haar man, die waarschijnlijk wel spoedig door het gepeupel in beslag genomen zouden worden, daardoor in veiligheid te brengen, dat zij die tegen afgifte van een ontvangbewijs ter beschikking stelde van het Comité der hiervoren genoemde vaderlands-vereeniging. (Later ver- | |
| |
nam hij, dat men hem dit feit als een groote misdaad had aangerekend.)
Weder op straat gekomen, vernam Wagner, dat er in een ander stadsgedeelte bloedige botsingen waren ontstaan. Daar was het over een aflossing van de burgerwacht vóór het tuighuis tot een strijd gekomen tusschen het burgerlijke en het militaire element en was er door de soldaten op een troep volk geschoten, die deze wapenplaats met geweld in bezit had willen nemen. Op weg daarheen ontmoette hij een compagnie der burgerwacht, waarvan een der manschappen door het geweervuur getroffen scheen te zijn, want hij moest door kameraden ondersteund worden. Eenigen uit het volk riepen: ‘Ziet, hij bloedt!’, toen zij het bloedig spoor ontwaarden, dat deze man op de straat achterliet, en weldra klonk het van alle kanten: ‘Naar de barricaden; naar de barricaden!’
Wagner volgde den stroom, die zich naar het Raadhuis voortbewoog, maar tot nu toe was het hem niet in den zin gekomen, zich bij de volksmenigte bepaald aan te sluiten. Toch volgde hij, geprikkeld door hetgeen hij om zich heen zag en hoorde, de menigte op den voet en wist met haar het stadhuis binnen te dringen, waar bij de overheid een volkomen radeloosheid scheen te heerschen.
Op de straat teruggekeerd ging hij langs de snel opgeworpen barricaden naar zijn woning in de Friedrichstadt, om echter den volgenden dag (4 Mei) zich tot voortzetting van hetgeen hij noemt zijn ‘beobachtende Theilnahme an den unerhörten Ereignissen’ weder naar het centrum der stad te begeven.
Zijn eerste gang was naar het Raadhuis, dat hem hoe langer hoe meer de zetel eener revolutionnaire beweging toescheen. De tijding dat de Koning op raad van zijn minister Beust met het geheele Hof het Slot verlaten had en per scheepsgelegenheid naar de vesting Königstein was afgereisd, vervulde het deel der bevolking, dat op een vreedzame oplossing van den strijd tusschen den vorst en zijne onderdanen gerekend had, met grooten schrik. Onder deze omstandigheden gevoelde de stedelijke regeering, dat zij tegen de moeilijkheden niet meer was opgewassen en ondersteunde zelf een voorstel om de nog in Dresden aanwezige
| |
| |
leden der Saksische Kamer tot een vergadering uit te noodigen, ter beraming van de noodige maatregelen. Het eerste gevolg dezer bijeenkomst was het zenden eener deputatie aan de Ministers, maar zij keerde terug met de mededeeling, dat dezen niet te vinden waren.
Terzelfder tijd echter kwam er van verschillende zijden bericht, dat, volgens een vooraf gesloten verdrag, troepen van den Koning van Pruisen Dresden zouden binnenrukken en bezetten. Thans hadden allen maar één gedachte; en die was: doeltreffende maatregelen te nemen om dit te beletten. Onder de politici, hier in het Raadhuis vereenigd, waren er velen, die meenden, dat alles nog op vreedzame wijze opgelost zou kunnen worden, indien men slechts de Saksische troepen kon bewegen, de verklaring af te leggen, dat zij zich tegen het binnendringen der Pruisen verzetten. Hierdoor zou de Koning in de noodzakelijkheid gebracht worden, ten minste als goed patriot de bezetting van zijn land door vreemden tegen te gaan.
Ook Wagner was van oordeel, dat het er nu vóór alles op aan kwam, de nog in Dresden aanwezige Saksische troepen te doen begrijpen, van hoeveel gewicht hunne houding in deze zaak zou zijn, en hij bekent dan, dat hij, daarin de eenige hoop ziende voor een vreedzame en eervolle oplossing der crisis, zich dezen eenigen keer tot een demonstratie liet verleiden. Den drukker van het Volksblad, dat indertijd door zijn vriend Röckel, ontslagen muziek-directeur aan de Koninklijke Opera, was opgericht, had hij weten te bewegen, groote strooken papier gereed te maken, waarop met kolossale letters te lezen stond: ‘Seid ihr mit uns gegen fremde Truppen?’ Verscheidene exemplaren hiervan werden werkelijk op die barricaden aangeplakt, waar de eerste aanval der militairen kon verwacht worden. Zij moesten dienen om aan de Saksische troepen, wanneer zij het eerst tot den aanval gecommandeerd werden, hun gedrag voor te houden. ‘Natuurlijk - voegt Wagner er bij - werd er door niemand op deze plakkaten gelet, behalve door latere verklikkers.’
Al hetgeen hier uit Wagner's biographie werd medegedeeld, behoort tot het eerste deel. Dit is veel omvangrijker dan het tweede, wat geen wonder is, want het omvat 37 jaren
| |
| |
van 's meesters leven en het tweede maar 14, en wel het tijdvak 1850-1864.
Toch kan men bij het doorlezen van laatstgenoemd deel den wensch niet onderdrukken, dat Wagner de soberheid wat minder mocht betracht hebben dan hij nu gedaan heeft, want het bedoelde tijdvak was zeker niet het minst gewichtige van zijn leven.
Wat is daarin al niet voorgevallen! - Na de woelige dagen der revolutionnaire beweging in Dresden kwamen er voor hem, die genoodzaakt was buiten zijn vaderland te leven, en na zijn vlucht uit genoemde stad zich aanvankelijk in Zürich gevestigd had, eerst eenige jaren van betrekkelijke rust, waarin hij o.a. de voldoening mocht smaken, dat zijn Lohengrin, het laatste dramatische werk, door hem in Dresden voltooid, door den ijver van Liszt in Weimar werd opgevoerd, hetgeen stof gaf voor zeer belangrijke opmerkingen in de later gepubliceerde briefwisseling tusschen de beide vrienden. Ook hield Wagner zich o.a. bezig met plannen om zijn in Dresden ontworpen drama Siegfried's Tod tot een groot vierdeelig drama om te werken.
Maar Wagner begon eindelijk in te zien, dat het voor hem noodzakelijk was, weder aan het praktische leven deel te nemen, ten einde voldoende in zijn levensonderhoud en dat zijner vrouw te voorzien. Wat er in Zürich op muzikaal gebied voorviel, was niet veel zaaks, en daar hij ook op een spoedige verbreiding zijner werken en daaruit voor hem voortvloeiende baten weinig kon rekenen, ging hij in 1855 naar Londen, waar men hem uitgenoodigd had, de philharmonische concerten te komen dirigeeren.
Dan komt het ontstaan van het Tristan-drama en de episode der verhouding van Wagner tot Mathilde Wesendonk (die men vrij wat beter leert kennen uit 's meesters brieven aan Mathilde en uit de commentaren van Wolfgang Golther daarover) alsook de oneenigheid, die daardoor tusschen Wagner en zijn vrouw ontstond.
De pogingen, om het Tristan-drama, opgevoerd te krijgen falen. Dan maar weer naar Parijs. Daar dirigeert hij concerten, waarop eenige zijner werken worden uitgevoerd, en hebben de opvoeringen van Tannhäuser plaats met den bekenden ongunstigen afloop. Gelukkig wordt het verban- | |
| |
ningsdecreet opgeheven en kan Wagner zich, behalve voorloopig in Saksen, weder vrij in Duitschland bewegen. Hij tracht Tristan in Weenen opgevoerd te krijgen, maar ook dit lukt niet. Dan op nieuw naar Parijs. Hij schrijft er den tekst van zijn Meistersinger, vestigt zich na voltooiing daarvan in Biebrich en dirigeert daarna concerten in Leipzig, Weenen, Petersburg, Moskou, Pesth, Praag en Breslau.
Maar bij dit alles wordt het in economischen zin steeds slechter met Wagner. Zijn leven was een aaneenschakeling van perioden van geldgebrek; hij had voortdurend, zooals men dat in Duitschland noemt: ‘Ueberfluss an Geldmangel.’ En in dit opzicht begon het met den aanvang van het jaar 1864 er weder leelijk voor hem uit te zien. Schulden verdrijven hem uit Weenen; hij verschuilt zich bij kennissen op het landgoed ‘Mariafeld’, gelegen aan het meer van Zürich en gaat dan naar Stuttgart. Daar vindt hij den afgezant van Koning Lodewijk van Beieren, die hem overal gezocht had om hem mede te deelen, dat de Koning hem uitnoodigde naar München te komen.
Wagner verhaalt aan het einde zijner autobiographie, dat hij in den namiddag van den 3den Mei 1864 met dien afgezant naar de Beiersche hoofdstad vertrok, en laat daarop dan volgen:
Von Wien her hatte ich am gleichen Tage die dringendsten Abmahnungen von einer Rückkehr dorthin erhalten. Schrecken dieser Art sollten sich seit dem in meinem Leben nie wiederholen. Der gefahrvolle Weg, auf den mich heute mein Schicksal zu höchsten Zielen berufen hatte, sollte nie frei von Sorgen und Nöthen von bis dahin mir noch ganz unbekannter Art sein; nie jedoch hat unter dem Schutze meines erhabenen Freundes die Last des gemeinsten Lebensdruckes mich wieder berühren sollen.’
Henri Viotta.
|
|