| |
| |
| |
Cecil Rhodes.
The Life of the Rt. Hon. Cecil John Rhodes, 1853-1902, by the Hon. Sir Lewis Michell. - 2 volumes. - London, Edward Arnold, 1910.
Het boek waarvan de titel boven staat afgeschreven, behoort tot een genre waarin de Engelschen uitmunten. Zij schrijven goede biografieën; betere dan eenig ander kultuurvolk. Is het een gevolg van hunne eigenaardige beperktheid, dat het hun gemakkelijk valt, zich bij een persoon te bepalen, zonder zich, en hun held daarbij, op ‘stroomingen’ te laten afdrijven? Maar de negatieve verdienste van het gemis aan vaagheid is voorwaar de eenige deugd dezer scheppingen niet. Zij zijn geschreven uit en voor een volk dat de daad kent, eert en begrijpt; dat geen zin heeft voor recriminatiën en geen geduld voor jeremiades; dat kort weet te zeggen wat het wil, en dikwijls weet te bereiken wat het wil. En, vol gepast zelfgevoel, is dit boek evenwel in het minst niet blufferig of parvenu-achtig. Het verzwijgt de gebreken van den held niet, maar denkt er niet aan, ze met pathologische belangstelling te peilen en uit te meten. De deugden van den held laat het meer gevoelen dan dat het ze uitvent. Het is alles onopgesmukt feitenverhaal, eerlijk en mannelijk, heelemaal niet dichterlijk en heelemaal niet wijsgeerig. Beperkt, maar geslaagd! Ik wilde dat wij het hun na konden doen. Holland weet de fouten van anderen te vermijden:... het schrijft haast heelemaal geen biografieën. Wèl bundels vol necrologieën, wat iets anders is. Maar waar is het toonbare Hollandsche boek over Willem van Oranje? over Jan de
| |
| |
Witt? over Thorbecke? Of wie schrijft een even goed boek over Kruger, als dit over Rhodes is?
Het tweegevecht tusschen Rhodes en Kruger beheerscht de geschiedenis van Zuid-Afrika in het laatste deel der negentiende eeuw. Van den een te spreken, zonder den ander te vermelden, zal nimmer mogelijk zijn. Wij Hollanders hebben, uit den aard der zaak, het meest met Kruger te maken gehad; maar als wij Zuid-Afrika willen kennen, moeten wij vooral de studie van Rhodes niet verwaarloozen.
| |
I.
Zuid-Afrika vóór Rhodes is dat van den Grooten Trek; Zuid-Afrika van Rhodes is dat van de diamant- en goudvelden.
De Groote Trek, en de daarop gevolgde vrijlating der Boerenrepublieken, hadden het in Zuid-Afrika overoude dualisme tusschen blanke binnenlandsbevolking en Europeesch bestuur aan de kust geaccentueerd als nog nimmer te voren. Reeds de Hollandsche Compagnie had het, toen nog zooveel kleiner, door blanken bewoonde binnenland harer kolonie niet meer geheel beheerscht. Dat Engeland dit wel poogde te doen had tot den uittocht der Boeren geleid, en, na eenig zoeken en tasten, stelde Engeland zich tevreden hun Natal te hebben ontnomen, maar liet hen vrij zich in het afgelegen Transoranje en Transvaal in te richten gelijk zij verkozen. Engeland had indertijd de Kaap begeerd als den sleutel van den Indischen Oceaan; door de vrijlating der Boeren bewees het dat dit denkbeeld nog steeds overwoog, en dat het zich niet ten doel stelde de vestiging van een Zuid-Afrikaansch Rijk.
Daar worden de diamantvelden ontdekt; straks de goudvelden. De Boeren kunnen die niet exploiteeren; in massa strijken de uitlanders er op neer. Midden in de Boerenomgeving, diep het binnenland in, worden belangen gevestigd die zich becijferen bij milliarden. Verkeerskwesties, kwesties van arbeidskrachtlevering (menschelijke en machinale), van arbeidswetgeving, van bescherming en belasting van nijverheid en handel verkrijgen in ongelooflijk korten tijd een omvang en beteekenis waarvan het langzaam werkende Boerenbrein niet had gedroomd. Òf de Boerenmaatschappij moet zich aan het nieuwe aanpassen om het te kunnen
| |
| |
beheerschen, òf het zal er door worden beheerscht. Met de oude afzondering is het voor altijd gedaan. De Boer die hiervan iets begrijpt, is Kruger. De Europeaan die het al veel eerder heeft begrepen en den Boer in alles vóór blijft, is Rhodes. Hereeniging wordt zijn leus. Hereeniging van wat de Groote Trek gescheiden heeft, en hereeniging onder de Engelsche vlag, die het jonge Rijk alleen beschermen kan, terwijl de republikeinsche het zou verzwakken, immers het tegen zichzelve verdeelen. De Boerenhouding ten opzichte van dit grootsche probleem bleef zuiver defensief, en kòn niet anders zijn, omdat de Boeren met hun afzondering tevreden waren. Om hun noodlot te ontgaan, hadden de Boeren aggressief moeten kunnen wezen, en zelf het Rijk stichten waarin ruimte was voor ieder blanke van Tafelbaai tot Zambesi. Doch om dit te willen (laat geheel staan, te kunnen), hadden de Boeren geen Boeren moeten zijn.
Rhodes heeft ingezien, dat het voor de totstandkoming van het Rijk onder Engelsche vlag van het allergrootste gewicht was, de Boeren niet slechts van de zee afgesloten te houden, maar hun ook den weg naar het achter-Transvaalsche binnenland te versperren. Eerst ten westen en noorden van de Republieken gevestigd, werd Engeland de wezenlijke paramount power in heel het wereldstuk, en kon het met vertrouwen de absorptie der - enclaves geworden - Boerenstaten afwachten.
Rhodes heeft niet afgewacht; hij heeft de fortuin, die hem altijd zoo gunstig was geweest, op zijne beurt willen helpen. Het bekwam hem slecht. De geluksman heeft een groot ongeluk ontketend, de unieke positie die hij zich, boven Boer en Brit, reeds verworven had, geheel verloren. De hereeniging is eindelijk bereikt, maar langs een niet bedoelden, bloedigen omweg, en Rhodes heeft het bevredigend einde niet meer beleefd.
Hij had de kracht van den Boeren-weerstand vèr onderschat. Hij was bij al zijn genialiteit te beperkt, te veel man van zijn eigen eeuw, om de overblijvers uit een andere eeuw geheel te begrijpen.
De oorlog was noodig om den Engelschen voor hun medeburgers in het te stichten Rijk die achting te leeren, zonder welke eene vereeniging-ook-der-zielen niet mogelijk was. En
| |
| |
zoo al het eenzame graf in de Matoppo's door nog menig Afrikaander met den eerbied die aan alle menschelijke grootheid toekomt zal worden nader getreden, uitsluitend heiligdom der jonge natie wordt het nimmermeer. Er is voor altijd een tweede bedevaartsplek in het land: de steen die het overblijfsel dekt van Oom Paul.
| |
II.
Van het begin van Rhodes' loopbaan heeft ieder gehoord, hoe hij, zeventienjarig predikantszoon van zwakke gezondheid, in 1870 naar Natal gezonden wordt waar een oudere broeder gevestigd is, hoe hij het daar in de katoenwinning beproeft maar niet slaagt, hoe hij na een jaar zich laat aanlokken door de pas ontdekte diamantvelden te Kimberley.
De biograaf, bankier te Kaapstad en een der uitvoerders van Rhodes' testament, heeft zijn held eerst in de dagen van diens grootheid gekend en moet voor die eerste periode afgaan op berichten van anderen. Talrijk zijn die niet, en dit is niet te verwonderen. Rhodes was aanvankelijk te Kimberley een obscuur jong fortuinzoeker te midden eener vlottende bevolking van andere fortuinzoekers; op zijn best dat deze of gene van hen in later jaren een vluchtige herinnering aan den toen beroemd geworden man heeft opgeteekend. Men blijkt hem te hebben gezien als een stil, eenzelvig jong man, altijd bezig, en zijn vrijen tijd bestedende aan studie. Het eerste gewonnen geld besteedt hij om zijn afgebroken opvoeding te gaan voltooien te Oxford; in 1873, 1876, 1877, 1878 en 1881 brengt hij daar een gedeelte van het jaar door, maar keert telkens weer naar Kimberley terug voor zijne zaken. Die zaken zijn een handel in claims; iedereen handelt er in claims, enkelen met geluk, en velen met ongeluk. Rhodes heeft volstrekt niet doorloopend geluk gehad: na '73 heeft hij een tijdlang geen geld, om aan herhaling van de reis naar Oxford te kunnen denken. Eerst in 1875 schijnt hij, geldelijk, op vaste voeten gekomen te zijn. De jonge industrie werd in dat jaar door een plotselinge instrooming van water in de mijnen met den ondergang bedreigd; met twee anderen teekende Rhodes een contract om de mijnen binnen zekeren tijd leeg
| |
| |
te pompen, een wanhopig geachte onderneming, die alleen slaagde door Rhodes' geestkracht. Er was toen nog geen spoorweg naar Kimberley, en de moeilijkheid was, de noodige werktuigen tijdig ter plaatse te brengen. Hoe hem dit gelukte is eigenlijk het eerste uit Rhodes' carrière dat wij in bijzonderheden beschreven vinden. Rhodes, die op alles lette, wist de eenige plaats in de buurt waar eene pomp van de vereischte capaciteit te vinden was; maar de plaats was niet dichtbij en de eigenaar aanvankelijk onwillig te verkoopen; de transportrijder maakte moeilijkheid, het eindelijk voor zwaar geld verworven werktuig met de vereischte snelheid te vervoeren: hij zou er zijn ossen dood aan rijden. Eerst toen hij ook de ossen had gekocht, kon Rhodes zijn gang gaan. Maar de koop moest gesloten worden op goed geloof, want contanten droeg Rhodes niet bij zich. Het vertrouwen door een achterveldschen Boer in hem gesteld, legde dus mede den grondslag tot zijn fortuin.
In 1880 vinden wij Rhodes medeoprichter der De Beers Mining Company, met een kapitaal van £ 200.000, na vijf jaren vergroot tot £ 841.000. Het is deze maatschappij, die, na een strijd op leven en dood met den eenig overgebleven concurrent, Barnato, in 1888 de amalgamatie der gezamenlijke diamantmijnen van Kimberley tot stand brengt, en dan den nieuwen naam aanneemt van De Beers Consolidated Mines.
Zulke carrières zijn er in Amerika honderd, maar het bijzondere is, dat het Rhodes niet te doen is om geld, maar om macht, en om macht ter verwezenlijking van een vèr droombeeld, dat den jongen man al voor oogen stond en dat de rijpe man zonder ophouden is blijven najagen. Rhodes' innerlijk leven is van een prachtige, indrukwekkende eenheid, die het best gekend wordt uit zijn lange reeks van testamenten.
Het eerste is van 1877. De vier-en-twintig-jarige laat zijn vermogen na ‘to and for the establishment of a Secret Society, the true aim and object where of shall be the extension of British rule throughout the world’. Trustees zullen zijn de Secretaris van Staat voor de Koloniën ter tijd wezende, en een vriend van den Inner Temple. Voor zijn land eischt de droomer niet minder op dan geheel Afrika, het Heilige Land, Mesopotamië, Cyprus en Kreta, heel Zuid- | |
| |
Amerika, den Maleischen Archipel, de kusten van China en Japan; hierop volgt de hereeniging der Vereenigde Staten van Amerika met het Rijk, dat dan den werelddvrede zal afkondigen en de eeuw der menschelijkheid inluiden.
Jongenspraat, die, in het laatste testament, is ingeschrompeld tot een regeling die verdienstelijke jongelieden uit de Britsche Koloniën, uit Noord-Amerika en uit Duitschland, in staat stelt te Oxford te studeeren.
De toekomstplannen zijn voortdurend bescheidener geworden, maar de uitvoerbaarheid neemt toe in omgekeerde reden. Niet dat Rhodes de oude idealen ooit verzaakt zou hebben, maar het leven had hem ruimschoots gelegenheid geschonken aan zijn groot doel zelf te werken in het heden, zoodat hij, in tijd en plaats gevangen, geen neiging meer hield om te droomen over wat anderen zouden doen na zijn dood.
In 1880 was Rhodes lid geworden van het Kaapsche parlement. Zijn rol is daar aanvankelijk niet opmerkelijk, tot hij, in 1883, zich aan zichzelf en straks aan zijn omgeving ontdekt, naar aanleiding der Stellaland-kwestie. Hij, en hij het eerst, ziet in deze zaak de Zuid-Afrikaansche kwestie zelve, in een notedop.
Het is een betrekkelijk smalle strook bewoonbare grond, die, bewesten de Transvaal, de gemeenschap tusschen de Kaapkolonie en het binnenland van Afrika, buiten de Boerenrepublieken om, alleen mogelijk maakt: thans het tracé van den spoorweg Kimberley-Bulawayo, langs Vrijburg en Mafeking. Nog verder naar het westen stuit men ras op de onbewoonbare Kalahari.
Het gebied lag buiten de grenzen van den ‘Transvaal-Staat’, zooals die geregeld waren bij de conventie van Pretoria van 1881. Het werd door verschillende Bechuana-stammen bewoond, wier kapiteins, Mankoroane, Montsioa, Massouw, Moshette, gedurig met elkander in oorlog lagen. Nu echter vlak ten zuiden en ten oosten van deze streek blanken woonden, gingen deze oorlogen niet meer buiten hun inmenging om. Elke zwarte partij kocht de hulp van blanke avonturiers, die in land werden betaald. Sommigen van deze blanken waren burgers van de Transvaal, anderen onderdanen van Engeland. Hun aantal nam dermate toe dat zij zich, naar Boerentrant, in republiekjes organiseerden: Stellaland
| |
| |
en Gosen. Slaagde nu de Transvaal in haar toeleg deze republiekjes te annexeeren, dan was de Kaapkolonie van het binnenland van Afrika feitelijk geheel afgesloten. Rhodes gevoelde dit als een enormiteit, op een oogenblik dat het de Kaapsche opinie nog vrijwel koud liet.
Zijn politiek was, het land voor de Kaapkolonie te verwerven niet door er de Boeren die er zich gevestigd hadden uit te jagen, maar integendeel met hunne volle instemming, die natuurlijk alleen te krijgen was door hun rechtstitel op de in bezit genomen plaatsen, op welke wijze die dan ook verkregen mocht zijn, te erkennen en krachtdadig te beschermen. De Transvaal wenschte niets liever dan zelf alle mogelijke bescherming te verleenen, maar haar handen waren gebonden door de conventie van Pretoria, over welker herziening zij juist te Londen onderhandelde. Engeland had het dus nog in de macht, alle uitbreiding der Transvaal naar het Westen te verhinderen, en éér een nieuwe conventie geteekend werd, zich in het betwiste gebied geheel vast te zetten. Maar Rhodes wilde dat het bepaaldelijk de Kaapkolonie zou zijn die in alles de leiding nam: zij moest zich den weg naar het binnenland openhouden: zij, die de verschillende blanke bevolkingselementen in zich vereenigde, moest van de uitbreiding van het door blanken bewoonde gebied naar het verre Noorden, van de grootheid dus van het toekomstig rijk van Zuid-Afrika, de zaak maken van alle Afrikaanders, 't zij Boer of Brit. Downing Street moest geïnspireerd worden van Kaapstad uit en niet omgekeerd. Downing Street stond Rhodes veel te veel onder den invloed van het negrophile Exeter Hall, en de wijze waarop het zich in de Stellaland-zaak gelden liet, leverde daar een merkwaardig staaltje van. Nadat Rhodes' pogingen om zijn medeleden in het parlement te Kaapstad voor de zaak warm te maken hadden gefaald, lijfde wel de Engelsche regeering het grootste gedeelte van het land in (een deel van Stellaland werd aan Transvaal toegewezen), maar zond er een gewezen zendeling heen, Mackenzie, die de laatste man was om de ingedrongen Boeren met het Engelsche bestuur genoegen te doen nemen. Het gevolg was dat in 1885 een gewapende expeditie noodig werd onder Warren, en dat, na
het uitgeven van handen vol geld, geëindigd werd met juist hetgene waarmee Rhodes had willen
| |
| |
beginnen: het erkennen van de van de kafferkapiteins verworven rechtstitels, zonder meer.
Nog in twee andere opzichten had Rhodes de nederlaag geleden. Terwijl de Stellaland-zaak hangende was (1884), hadden twee voor de toekomst van Zuid-Afrika gewichtige gebeurtenissen plaats, waarvan de beteekenis aanstonds in den vollen omvang door Rhodes werd doorzien: de vestiging van het Duitsche gezag in Zuid-West Afrika, en de oprichting der Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij.
De Bremer koopman Lüderitz had in 1882 van de inboorlingen grondeigendom verworven bij Angra Pequena, en verzocht de bescherming der Duitsche regeering, die hierop te Londen informeerde of Engeland bereid was zijne bescherming te verleenen, eene vraag die door Londen op zicht werd gestuurd naar de Kaap. Rhodes deed zijn uiterste best om de vraag onmiddellijk bevestigend te doen beantwoorden, maar te vergeefs: de Kaapsche regeering hechtte alleen aan de Walvischbaai, die, als de eenige natuurlijke haven benoorden de Oranjerivier, in 1878 op haar verzoek door Engeland was in bezit genomen. Dit antwoord werd gegeven 29 Mei 1884, en toen, twee maanden later, de Kaap op haar advies terugkwam en op Namaqualand en Damaraland formeel aanspraak maakte, was het te laat en was de Duitsche vlag te Angra Pequena geheschen. Het feit, onherroepelijk geworden, maakte een geweldigen indruk, die nog versterkt werd toen Duitschland, in September van hetzelfde jaar, eene poging deed zich aan de Sint-Luciabaai in Zoeloeland vast te zetten, hetgeen nu onmiddellijk met kracht verhinderd werd. Engeland was niet meer met de Boeren alleen in Zuid-Afrika.
Ook in de spoorwegzaak kon Rhodes zijn zin niet doorzetten. Het moest, naar zijn inzien, de Kaapkolonie zijn die de Transvaal uit haar isolement haalde, door haar aan eene spoorwegverbinding te helpen, desnoods met geldelijke opoffering voor de Kaap. Het groote toekomstbelang om de verkeerslijnen uit het binnenland naar Kaapstad te laten convergeeren en zoo de long te blijven waardoor het werelddeel ademhaalde, was offers waard. Maar de Kaap dacht gering over den toen berooiden zusterstaat (nog zonder Johannesburg!), en sloeg Kruger's aanzoek af. Aan de
| |
| |
mogelijkheid dat hij van elders geholpen zou worden, werd niet geloofd. Daar kwam, eene maand na den tegenvaller met Namaqualand, het bericht dat Kruger een krachtige groep Duitsche en Nederlandsche kapitalisten bereid had gevonden de uitsluitende concessie tot het aanleggen van spoorwegen in de Zuid-Afrikaansche Republiek te aanvaarden. En spoedig daarna was die republiek een goudland geworden, en kon men zich niet genoeg haasten, van Durban uit en van De Aar, de rails Randwaarts te leggen; maar ook Kruger bouwde zijn eigen, de kortste lijn.
Er komt, na al deze ervaringen, beweging in de Engelsche maatschappij in Zuid-Afrika. Zij gevoelt dat zij mededingers heeft gekregen waarmee te rekenen valt; tegelijk wordt de prijs veel aanlokkelijker dan vroeger. Het stroomt naar de goudvelden, maar die liggen in een Boerenland. De tegenstelling tusschen Boer en Brit, altijd aanwezig, wordt op eens veel scherper gevoeld, nu Boer en Brit haast nergens meer geographisch onderscheiden zijn, maar over het geheele wereldstuk door elkander zijn geworpen. Een chaos die vraagt om een ordenende hand. Zal het die van Rhodes wezen?
Hij bereikt, 1888-1890, zijne middaghoogte.
1888 de consolidatie der diamantmijnen in zijne hand, 1889 de oprichting der British South Africa Company, 1890 eerste minister der Kaapkolonie.
Nooit is het groote doel uit zijn gezicht. De trust deed der De Beers Consolidated (13 Maart 1888) voorziet gansch andere werkzaamheden dan het exploiteeren van diamantmijnen alleen: de maatschappij kan ook land verwerven, sporen bouwen, zich in verbinding stellen met inlandsche vorsten in de binnenlanden van Afrika en het bestuur over hun gebied voeren. Blijkbaar heeft Rhodes zich in Maart 1888 nog de mogelijkheid willen openhouden, de middelen der De Beers te gebruiken voor de doeleinden, waartoe in het volgend jaar de Chartered is opgericht. Voor de verovering van het Noorden was de medewerking der Engelsche regeering en van het Engelsche publiek noodig, terwijl de diamantmijnen voortaan op zichzelf konden bestaan. Om dus van inmenging vrij te blijven, waar deze niet vereischt werd, was het beter de De Beers tot Kimberley te beperken en
| |
| |
voor de nieuwe, grootere taak, een ander orgaan te scheppen.
Zouden de Boeren inderdaad worden ingesloten, dan was het hoog tijd. In 1887 had Kruger Lo Bengula een tractaat doen voorleggen, waarbij de Matabelekoning zijn land onder de bescherming stelde der Zuid-Afrikaansche Republiek. Terwijl de indoena's beraadslaagden, werd Kruger's agent (Piet Grobler) door onderdanen van een met de Engelschen bevriend hoofd, onder omstandigheden welke niet zijn opgehelderd, aangevallen en vermoord. De Boeren hebben dien moord op rekening van Rhodes gesteld, eene beschuldiging, welke door diens biograaf blijkbaar het oprapen niet waard wordt geacht. De Engelsche regeering haastte zich nu een eigen agent aan Lo Bengula te zenden, die 11 Februari 1888 zijne handteekening verkreeg onder een tractaat, waarbij de koning zich verplichtte geen overeenkomst met eenige mogendheid aan te gaan zonder de goedkeuring van Harer Majesteits Hoogen Commissaris in Zuid-Afrika. De regeeringsagent werd op den voet gevolgd door agenten van Rhodes, die, na vele proeven van geduld en beleid, in October '88 van den koning de concesssie verkregen ter uitsluitende exploitatie van den mineralen rijkdom in zijn gebied. Met deze concessie gewapend vertrok Rhodes naar Londen, om te zien wat hij er mede uit kon richten.
Het was, zoo al de ruimste, volstrekt niet de eenige toezegging van dezen aard, die Lo Bengula had gegeven. Van 1870 af had hij van tijd tot tijd aan allerlei avonturiers landen mijnconcessies verleend, waarvan er nog geen enkele in exploitatie was gebracht, maar wier houders thans de kans schoon zagen, ze duur aan Rhodes te verkoopen. Een van die concurrenten kwam op den genialen inval, een paar Matabele-hoofden naar Londen te verschepen om de ‘Groote Witte Koningin’ te huldigen, zich, more solito, te laten fêteeren door de Aborigines Protection Society, en tevens te verklaren dat niet Rhodes, maar Maund's Exploring Company de houder was van de waarachtige concessie. De vertooning maakte indruk op het Londensche season-publiek en ook op de regeering, zoodat Rhodes, die later aankwam, aanvankelijk moeite had zijne zaak door te zetten. Maar hij had den vollen steun van den Hoogen Commissaris, Sir Hercules Robinson, en, nog beter, van de enorme middelen der De
| |
| |
Beers. Hij kocht links en rechts de concurrenten af, en kon zich weldra, zonder overdrijving, aandienen als den wonderdoener, die de grens van het Engelsche gebied in Zuid-Afrika kon verleggen tot aan en over de Zambesi, zonder dat het de regeering een man of een cent behoefde te kosten. Het was voldoende dat zij de op te richten maatschappij, bij welke de gezamenlijke concessies waarover Rhodes beschikte zouden worden ingebracht, van bestuursrechten voorzag. ‘Such a body may’, erkent de Secretaris van Staat voor de Koloniën in zijne voordracht ter zake, ‘relieve Her Majesty's Government from diplomatic difficulties and heavy expenditure.’
29 October 1889 werd het Charter verleend; Rhodes had aan zijne maatschappij namen kunnen verbinden als die van den hertog van Abercorn en van den hertog van Fife. De regeering liet haar over ‘the region of South Africa lying immediately to the north of British Bechuanaland, and to the north and west of the South African Republic, and to the west of the Portuguese Dominions.’ Naar het noorden bleef haar sfeer onbepaald. Genoeg succes voor het jaar 1889; in 1890 moest nu de daadwerkelijke inbezitneming volgen.
Het einde der concessiejagerij, die hem zoo dierbare presentjes placht op te leveren, was Lo Bengula natuurlijk zeer onaangenaam, en zijn mismoedigheid werd woede, toen hij bespeurde dat het in Rhodes' bedoeling lag, hem in zijn Bulawayo voorloopig links te laten liggen, en het eerst van al het verre Mashonaland in exploitatie te brengen, waar de minerale rijkdom grooter en de bevolking handelbaarder was, en dat Rhodes zich onmiddellijk toeëigenen wilde om een uitgangspunt te hebben voor verdere uitbreiding in de richting van Centraal-Afrika, dat nog onbezet was tot het Tanganyika-meer toe. Lo Bengala had zich niet anders voorgesteld, dan dat alle verkeer met het binnenland plaats zou hebben over zijn kraal als tot dusver, en dat hij, gesteund op zijn gevreesde militaire macht, in allerlei vorm daarvan tol zou kunnen blijven heffen. Er bestond niet eens een begaanbare weg naar Mashonaland dan over Bulawayo, maar Rhodes liet, zonder zich te laten afschrikken door bezwaren, een anderen, meer oostelijken weg verkennen. Die pioniersexpeditie van 1890 mag wel in het geheugen der Engelsche
| |
| |
natie blijven: zij is een van haar kloekste daden in den nieuweren tijd. Door onbekend land, dat gedeeltelijk met het houweel voor het vervoer van wagens bruikbaar moest worden gemaakt, werd voortgerukt, met groote kans van tusschen twee vuren te geraken, want zoowel Lo Bengula als de Boeren van het Zoutpansbergsche, wier flank men dicht naderen moest, waren de onderneming vijandig gezind. Maar de kafferkoning werd in bedwang gehouden door de rijksregeering, die haar Bechuanaland Border Police een positie het innemen aan de uiterste grenzen van het protectoraat, van waaruit Bulawayo van de andere zijde kon worden bedreigd, en Kruger wist nu en later dat alle kans op het begeerde Swaziland voor hem verkeken zou zijn, als hij zijn burgers niet terughield achter de Limpopo.
Een oogenblik, na het bereiken der Lundi-rivier, scheen het alsof men geen doortocht meer zou vinden. Rondom rezen de bergen, en men vond geen pas. De bekende jager Selous, die als gids diende, wist dat achter die keten de vlakte liggen moest waarop later Victoria is verrezen, en die hij van een vroegeren tocht kende, maar hoe er te komen? Op het oogenblik zelf dat een boodschapper van Lo Bengula aankwam, met bevel dat de expeditie terug zou keeren, vond Selous een weg, en binnen weinige dagen was de vlakte bereikt. Victoria, Charter, Salisbury werden gesticht, en zonder verlies van één menschenleven was aan het Britsche Rijk een uitgestrekte provincie toegevoegd.
De onvermijdelijke botsing met Lo Bengula had plaats in 1893. Met nog geen 1000 man, maar uitgelezen en zwaarbewapend, heeft de Company hem op de vlucht gedreven en aan het gansche Matabelerijk een einde gemaakt. En onderwijl was Salisbury niet het noordelijkst bereikte punt gebleven. De Zambezi werd overschreden, en eerlang zou Rhodesia reiken tot de uiterste grens die het innemen kon zonder op Europeesche aanspraken van ouderen datum te stuiten: tot het Tanganyika-meer, waar Congostaat en Duitsch Oost-Afrika, elkander rakend, van oceaan tot oceaan een grendel schuiven dien Engeland tot nog toe niet heeft aangeroerd.
Eén punt van het groote programma was uitgevoerd: Engeland was in Zuid-Afrika paramount power geworden
| |
| |
in aardrijkskundigen zin; het omsloot de tot enclaves vernederde Boerenrepublieken; het rijk van den ‘trek’ was gedaan voor altijd. Het had den doodssnik gegeven in 1891, toen een troep Boeren, die gereed stonden de Limpopo te overschrijden en in het door de British South Africa Company gereclameerde gebied door te dringen, op Kruger's bevel daarvan hadden moeten afzien. Het gehoopte loon voor die gehoorzaamheid ontging der Republiek, toen Engeland wel Swaziland losliet maar Zambaansland annexeerde, zoodat het voortaan aan den Indischen Oceaan tot de Portugeesche bezittingen reikte. De Transvaal zou geen weg naar zee meer vinden.
Maar het moeilijkste bleef te doen over: aan de afzondering der Republieken een einde te maken met hun eigen wil; hen er vrede mede te doen hebben, dat zij in een groot geheel op zouden gaan, een geheel dat, als de Dominion of Canada, de Commonwealth of Australia, tegelijk een eigen leven hebben zou, en onderdeel zou zijn van het Britsche wereldrijk.
Rhodes was meer dan iemand in de gelegenheid, ook voor dit deel van het programma te werken, sedert hij in 1890 de positie innam van eersten minister der Kaapkolonie. Het heeft hem wel voorgestaan, dat het middel om Boer en Brit te verzoenen, zou zijn hen te doen samenwerken voor groote gemeene belangen. Niets stelt hij meer op prijs, dan dat onder zijn pioniers voor Rhodesia Boerenzonen worden aangetroffen, dan dat Afrikaanders aandeelen nemen in de Chartered Company. Gaat hij het nieuw gewonnen land bezoeken, hij neemt parlementsleden van de Bondspartij mede in zijn gevolg. Zijn gansche houding tegenover den Bond is een andere dan die van den gewonen Kaapschen politicus van Engelsche geboorte. Hij beseft dat wat Boer en Brit misschien het meest van al verdeeld houdt, de verschillende opvatting der taak van den blanke tegenover de naturellen is, en in veel opzichten kan hij de Afrikaander naturellenpolitiek steunen tegen die van Exeter Hall. Hij ziet ook in dat, zal de samenwerking van Boer en Brit ooit in het groot gelukken, die beginnen moet in het klein: op het aangewezen proefveld van het Kaapsche parlement, waar afgevaardigden van beide rassen elkander dagelijks ontmoeten.
| |
| |
Hij slaagt er werkelijk in den Afrikaander Bond, opgericht kort na Majuba met het programma: Zuid-Afrika één onder eigen vlag, tot werktuig in zijn hand te maken. Hij heeft geen oogenblik verheeld dat hij de Engelsche vlag nimmer verzaken zou; dat hij met het doel van den Bond meeging, op dit ééne punt na. ‘If you desire,’ spreekt hij in '91 de jaarvergadering van den Bond toe, ‘the cordial co-operation of the English section of the country, remember that we have been trained at home, we have our history to look back upon, but we believe that, with your help, it is possible to obtain closer union and complete self-government, but you must not ask us to forfeit our loyalty and devotion to our mother country...’ En in een andere rede van denzelfden tijd: ‘It is customary to speak of a United South Africa as possible within the near future. If we mean a complete Union with the same flag, I see very serious difficulties. I know myself that I am not prepared at any time to forfeit my flag. Holding these views, I can feel some respect for the neighbouring States where men have been born under Republican institutions and with Republican feelings. When I speak of South African Union, I mean that we may attain to perfect free trade as to our own commodities, perfect and complete internal railway communication, and a general Custom's Union, stretching from Delagoa Bay to Walfisch Bay; and if our statesmen should attain to that, I say they will have done a good work....’
De Raid, heeft Rhodes steeds verzekerd, was dan ook geenszins als aanslag op het leven der Zuid-Afrikaansche Republiek bedoeld, maar wel, om in die Republiek het beginsel ‘gelijke rechten voor iederen blanke’ tot gelding te brengen, en Kruger omver te werpen, die geen tol- en spoorweg-unie wilde.
De Raid is de misgreep van iemand die veel succes heeft gehad, en ingewikkelde vraagstukken te lijf gaat met de methodes die hij op eenvoudigere heeft leeren toepassen.
Maar de Boeren-moeilijkheid was niet, als de Matabelemoeilijkheid, een affaire van een paar honderd man Chartered Police en een paar maxims.
Het werd een kolossale mislukking; een van die slagen, waarvan een man niet meer opstaat.
| |
| |
Want Rhodes wist ten volle dat hij aansprakelijk was. Op zijn initiatief was het terrein aan de grenzen, waar de aanslag werd voorbereid, bij beschikking van den Hoogen Commissaris van 18 October 1895 expresselijk voor dit doel onder bestuur der Chartered gebracht, tot wier gebied het eigenlijk niet behoorde. Jameson te Pitsani en broer Frank te Johannesburg, een sympathiseerend landvoogd te Kaapstad en een dito minister in Downing Street; de zaak scheen veilig.
Men bedenke dat, toen het plan gevormd werd, ook de rijksregeering met Kruger wegens de ‘driften’-kwestie in open geschil lag, en dat zij, vast besloten op dit punt niet toe te geven, elke vermeerdering van druk, op Kruger uitgeoefend, met jubel begroette.
Die driftenkwestie was hierom van zooveel belang, omdat zij gelegenheid gaf met Kruger te breken naar aanleiding van eene zaak waarin de Kaapsche Afrikaanders lijnrecht tegenover hem stonden.
In '95 was eindelijk de (door Engeland zooveel het kon bemoeilijkte) Delagoabaailijn gereed gekomen, en stond de Kaap zijn monopolie in het Randverkeer (het belangrijkste in geheel Zuid-Afrika) te verliezen. Zij sloeg met veel aandrang Kruger eene spoorwegunie voor, maar maakte aanspraak op grooter aandeel in de opbrengst dan Kruger haar wilde toestaan. De Kaapsche gouvernementslijn beantwoordde het afbreken der onderhandelingen met eene verlaging van het tarief tot Vereeniging, het grensstation aan de Vaal; de Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij neutraliseerde dezen maatregel door het tarief Vereeniging-Johannesburg te verhoogen, zoodat de lijn naar de Baai geen nadeel kon ondervinden. De Kaapsche lijn ontlaadde hare goederen nu vóór de grens, aan gene zijde der Vaalrivier, en bracht ze op ossenwagens naar Johannesburg, waarop de Transvaalsche regeering de ‘driften’ in de Vaal voor den invoer sloot, waarin Engeland eene schending zag der Londensche conventie. Chamberlain zond een ultimatum, na zich verzekerd te hebben, dat de Kaapkolonie bereid was de kosten van den oorlog, die na afwijzing van het ultimatum zou zijn te verklaren, voor de helft zelf te dragen, en met vrijwilligers bij te springen. Dit was October '95,
| |
| |
de eigen maand van de overdracht van het grensgebied bij Pitsani aan de Chartered Company. Jameson's Raid en de opstand in Johannesburg waren oorspronkelijk niet als zelfstandig doel, maar als hulpmiddel in het oog gevat; men meende in Engeland, Kruger te zullen overwinnen op een koopje, zooals Rhodes immers ook het Rijk onmetelijke nieuwe provincies in het Noorden had bezorgd op een koopje. Maar Kruger, van de stemming in de Kaapkolonie onderricht, gaf toe en heropende de driften (5 November). De rijksregeering kon thans niet verder gaan, maar Johannesburg was in gisting gebracht, de Kaapsche opinie bleef nog sterk tegen Kruger ingenomen, en te Pitsani stond Jameson gereed; Rhodes wilde de gelegenheid niet laten ontsnappen. Met zijn voorkennis ging Jameson eind November naar Johannesburg, en vertrok weer met den bekenden ongedateerden brief, waarin hij door de Reformers ‘ter bescherming van vrouwen en kinderen’ werd ingeroepen.
Er zou dus, moet eind November zijn overeen gekomen, een toestand worden geprovoceerd, waarbij het leven van ‘vrouwen en kinderen’ als bedreigd kon worden voorgesteld.
Waaraan het gehaperd heeft? Ongetwijfeld aan de Johannesburgers. ‘Rhodes’, zegt zijn biograaf, ‘made no sign. What he knew and what he only guessed cannot even now be stated with precision’. Dit schijnt wel zeker, dat het feit van Jameson's vertrek op 29 December niet op uitdrukkelijken, pas vooraf geganen last van Rhodes heeft plaats gehad, maar dit is dan ook de eenige medeplichtigheid waarvan de historie hem vrij kan spreken. En, onmiddellijk van dat vertrek geinformeerd, heeft hij niets gedaan om Jameson nog terug te houden; integendeel, mag men aannemen dat deze de beide telegrammen waarin hem de terugkeer bevolen werd (een van Sir Hercules Robinson, een van Sir Jacobus de Wet, Britsch agent te Pretoria) zou hebben durven in den wind slaan, als hij niet wist dat dit met Rhodes' wenschen strookte? Het is zeker dat Rhodes nog na Jameson's vertrek aan het succes van den aanslag geloofd heeft. ‘Inform Chamberlain that I shall get through all right, if he supports me, but he must not send cables like he sent to the High Commissioner’ (telegram aan Flora Shaw). Na de nederlaag vindt de schrijver
| |
| |
der biografie, zijn bankier Michell, hem ‘quite unmanned, walking the room like a caged lion’. Zijn explicaties waren de volgende:
‘First. The Raid was to be subsidiary to a rising within the Republic. If and when the latter occurred, the Chartered Company were to strike in, along with other forces.
Second. The Republic was not to be overthrown. A Conference was to be called, the High Commissioner to be convener. The independence of the Boers was to be guaranteed in return for redress of grivances.
Third. A Custons Union; equalisation of railway rates; a common Court of Appeal, leading on to ultimate Federation.
Fourth. Zululand to be annexed to Natal and Basutoland to the Free State, provided recognition of British Supremacy was frankly accepted. Result - a Federal Union under the Crown, powerful enough to say “Hands off” to Germany.
This great conception, he said, had been marred by the precipitancy of the Raid, the unpreparedness of the Rand aud the timidity of Hofmeyr when the crisis came.’
The timidity of Hofmeyr. Want de Bondsstemming was op eenmaal omgeslagen. Hoe is het mogelijk dat Rhodes het anders kan hebben verwacht?
De verleiding, om een plan, voor andere omstandigheden ontworpen, toch nog door te zetten, is hem te sterk geweest, en hij heeft geen denkbeeld gehad noch van de weerkracht der Transvalers, noch van de moreele uitwerking van zijn aanslag op hun Kaapsche bloedverwanten.
Na den Raid is Rhodes een verloren man. Zijn levenstaak, de vereeniging van Zuid-Afrika door de krachten van Zuid-Afrika zelve, is mislukt. De rijksregeering moet het werk overnemen, dat niet ten einde wordt gebracht dan op de wijze die men kent. Rhodes leidt niet meer; hij volgt.
Want na en door den Raid maakt Engeland werk van de zaak. Het heeft, van de hand van een zwakke, een zware moreele nederlaag geleden, aan prestige ingeboet, een kaakslag van Keizer Wilhelm ontvangen. Geen concessies zouden Kruger nog aan het lot hebben kunnen doen ontkomen, voor zijn bestaan te moeten vechten tegen een wereldmacht aan welke
| |
| |
dat bestaan zelf een doorn in het vleesch was geworden.
Thans zijn beiden heen, Rhodes en Kruger, en is een nageslacht in groei, dat in ieder van beiden deugden zal eeren en fouten ontdekken, maar nimmer twijfelen zal of èn deze Brit èn deze Boer hebben, met een heet verlangen, Zuid-Afrika liefgehad.
H.T. Colenbrander.
|
|