De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Bibliographie.F.P.H. Prick van Wely. Viertalig aanvullend hulpwoordenboek voor Groot-Nederland. Derde omgewerkte uitgave. Weltevreden. N.V. Boekhandel Visser & Co.Deze uitgave van bovenstaand woordenboek onderscheidt zich van de vorige drukken door grooter volledigheid en getuigt van loffelijken ijver des schrijvers om zijn werk in toenemende mate te doen beantwoorden aan 't doel dat hij zich voorstelde. De aard van 't boek wordt voldoende gekenmerkt door den titel. Het spreekt van zelf dat er op 't verdienstelijke werk hier en daar aanmerkingen te maken zijn. Zoo is bijv. Waringin niet, gelijk opgegeven wordt, de ‘Ficus religiosa’, maar de ‘Ficus Indica’. De ‘Ficus religiosa’, ook bekend als Bo-boom, Pipal, enz. is een andere boom. - Voor Tjermeh leze men Tjermé, waarvan als botanische naam te boek staat ‘Sicca (of Cicca) nodiflora’. - Bij Kantjil had opgegeven behooren te worden de gewone Nederlandsche benaming ‘dwerghert’, waarvan 't Hoogduitsche ‘Zwerghirsch’ klaarblijkelijk een vertaling is. - De Engelsche definitie van ‘Kawi’ is onjuist. Het zgn. Kawi is eenvoudig Oud-javaansch zonder meer; de toepassing op de dichterlijke taal is een gevolg van louter halve kennis. - Bij ‘Negorij’ wordt opgemerkt dat met nagaree (spr. nâgarî) ook bedoeld wordt de Sanskrit-letter. Dit is niet geheel juist. Het Nâgarî is slechts een der vormen van Indisch schrift, waarmeê in een groot deel van Noordelijk Indië niet alleen Sanskrit, maar ook Hindî en Mahratsch geschreven en gedrukt wordt. Het is in Europa gebruikelijk voor Sanskritteksten, maar in Indië wordt Sanskrit geschreven en gedrukt ook in andere soorten van Indisch schrift. - Voor Toekan leze men Toekang. Bij Tales, juister Tales, hetzelfde woord als Maori taro, had wel | |
[pagina 358]
| |
vermeld mogen worden, dat de Maleische naam Kŭladi is, want men vindt dit meermalen bij Hollandsche schrijvers. Doch genoeg. Kleine vlekjes doen aan de bruikbaarheid van 't hulpwoordenboek geen afbreuk. H. Kern. | |
Uit eigen land. Nederlandsch leesboek voor Christelijke scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, hoogere burgerscholen, gymnasia, kweek- en normaalscholen, verzameld door L. Bückmann, met een inleiding van Dr. J. van der Valk. 1e deel. Utrecht, H. Honig. 1911.
| |
[pagina 359]
| |
uit het Christelijk jargon is dat weer! - behooren de beste onder de auteurs van de dertig laatste jaren, te beginnen met Augusta de Wit, die het boek opent, en voortgaande met Top Naeff, Van Looy, Ina Boudier-Bakker, Verwey, Heijermans, De Meester. Maar ook die van ‘de Bijzondere Gratie’, welke wij hier aantreffen, mogen er, voor het meerendeel, wezen. Maar zie nu eens hoe ‘enghartig’, om de uitdrukking van Dr. Van der Valk te gebruiken, de Utrechtsche heeren van de Bijzondere Gratie zijn, en - wat haast nog erger is - met hoe weinig smaak zij te werk zijn gegaan. Men kan wel merken dat zij niet de jongens zelf hebben laten kiezen, zooals de heer Bückmann deed, die door een bekwaam Amsterdamsch onderwijzer vele van de door hem gekozen stukken deed voorlezen op de school en den bijval der jeugd zonder hun weten deed beslissen. De Utrechtsche heeren hebben zich blijkbaar die moeite niet gegeven. Zij zouden anders van de jongens menig lesje hebben kunnen ontvangen. Het is mogelijk dat het 2de deel van Van nabij en ver van iets minder enghartigheid zal getuigen, en dat daarin werkelijk de beste schrijvers uit onzen tijd een plaats zullen vinden. Of moeten de jongens van de Christelijke scholen tot zij de Middelbare school en het Gymnasium hebben verlaten in volstrekte onwetendheid worden gehouden van het feit dat er, ‘nabij’ hen, uit de laatste dertig jarenGa naar voetnoot1), bij andere schrijvers dan met wie zij hier kennis maken, iets gevonden wordt, dat geschikt is om, zooals het in het ‘woord vooraf’ niet zeer fraai luidt: ‘een indruk te geven van het verhevene, om aanraking te geven met het schoone; of een glanslicht te laten vallen op wat edel is, teeder of majestueus; of om gevoel aan te brengen voor humor; of om het orgaan voor taalpracht te ontwikkelen’. Meenen de heeren inderdaad dat iets hiervan bereikt wordt door het lezen van het koddig gerijmel van Van Zeggelen of het plechtig gerijmel van Ten Kate, of de geversificeerde banaliteiten van J.E. Banck, of de brallende oratorie in verzen van Prof. Van Oosterzee, of door het meerendeel der stukken, meest in houterig proza, hier opeengehoopt? En waartoe al die vertalingen in een leesboek voor Nederlandsche Scholen, terwijl toch de eigen letterkunde keus genoeg biedt? ‘Dat het opvoedend element niet verwaarloosd is, behoeven we nauwelijks te zeggen; in een werk met Christelijke strekking spreekt dat vanzelf’, zeggen de heeren bewerkers. Het is de | |
[pagina 360]
| |
vraag maar wat men onder opvoeding verstaat. In dat opzicht verwacht ik veel meer van het gebruik van des heeren Bückmanns' verzameling, bij de samenstelling waarvan goede smaak, taalgevoel en een ruime blik de keuze hebben geleid. Christelijke zoowel als niet-zoo-betitelde scholen (mits niet aan enghartigheid laboreerende) zullen met dit boek haar voordeel kunnen doen. v.H. |
|