Het ‘lentebloed’ is in het Weener volkje van voor honderd jaren, waarmee de schrijver ons hier doet kennis maken, duchtig aan het spoken. Zelfs zij die geen Weener bloed in de aderen hebben moeten er aan gelooven. Zoo de Fransche uitgewekene, de oude Markies de la Tour d'Auvergne, die de Fransche Revolutie heeft meegemaakt, de man met het kinderhart, wandelende in een droom van kunst en roem, dien hij, onvervuld, met zich in het graf zal dragen.
Het Weener bloed heeft met de lente niet enkel den jongen, blijden drang tot scheppen gemeen, de milde luchten die de bloesems doen ontluiken, maar ook de wilde stormen, die de bloesems dreigen te verstuiven eer zij zich tot vrucht kunnen zetten.
Dat ondervindt Karla Abfalterer, het stille, inzichzelf gekeerde meisje, dat, schuw en onzeker, zoo moeielijk haar weg vindt onder de menschen, en heen en weer geslingerd wordt tusschen hare kinderlijke genegenheid voor den zooveel ouderen dokter Guldener, die haar reeds als zijn bruid beschouwt, en haar stille liefde voor Rocco della Scala, den jongen begaafden schilder, die haar, op zijne wijs, liefheeft, maar, gevangen in de netten van een volleerde coquette, telkens weer de aan Karla gegeven beloften breekt.
Dit romantisch verhaal uit een romantisch tijdperk verleidt den schrijver wel eens tot al te theatrale, haast melodramatische, effecten: zooals het tooneel in Verona, wanneer Rocco in den maannacht voor het standbeeld van zijn voorouders, de Scaligers, een eind aan zijn leven willende maken, daarin door Frau Dorine Worm - een zeer origineele figuur in het boek - wordt verhinderd; of dat andere, wanneer op een verlovingsfeest, bij de voorstelling van een door kwartetspel begeleid tableau-vivant, de Fransche Markies, die de eerste vioolpartij speelt, plotseling dood neervalt...
Die effekten en de al te ouderwetsch-conventioneele wijze, waarop de natuur als comparse in dit liefdesdrama wordt gebruikt - de linden voor het huis van Rocco, die elkaar vragen, waar hun heer zoo lang blijft; de druiven die met blauwe oogen kijken naar den markies in gezelschap van Karla, en dergelijke -, neemt men gaarne op den koop mee. De tafreelen, welke Hans Hart voor ons ontrolt, verliezen er hunne eigenaardige bekoorlijkheid niet door.