verschijnsel der ‘waardeering’ van zoo universeel mogelijken aard.
Echter, het onderwerp is door Van Suchtelen niet uitgeput.
Behalve dat hij, vaker dan eens, wat kort en wat zeer uit de hoogte critiek op anderen geeft, komt nog te zijnen laste, dat hij vele schrijvers in het geheel niet bespreekt. Is in Nederland na T.M.C. Asser's proefschrift niets verschenen op het gebied der waardeleer, dat de moeite des weerleggens loonen kon? Van een alumnus der Amsterdamsche universiteit was toch bv., zij het enkel piëteitshalve, een bespreking te verwachten geweest van de waardetheorie, die in haar hoofdtrekken is te vinden in het boek, dat de ambtsvoorganger van des jongen doctors promotor aan het Marxisme heeft gewijd!
Een van de grootste aantrekkelijkheden van deze studie schijnt mij het perspectief, dat ze opent. Zij geeft een historische ontwikkeling van het waardebegrip in algemeen psychologisch verband en zij vermeet zich, die lijnen van ontwikkeling uit te stippelen tot de tijden, die nog op komst zijn.
Indien bij het betreden van zoo onzekeren bodem verschil van gevoelen bijwijlen zich letterlijk opdrong, zou dit niet kunnen verbazen. Te meer verwondert het, zoo veelszins de slotsommen beaming afvergen waar in de redeneering, die tot deze slotsommen leiden moest, herhaaldelijk schakels voorkwamen, die lokten tot twijfel of tegenspraak. Dit bevestigt dan den indruk, dat in die voorafgaande bladzijden wel is gepolemiseerd zonder noodzaak, dat de economisten, die dr. Van Suchtelen leerden kennen als bestrijder, hem niet zoo ver staan als hem, in zijn behoefte aan tegenstanders die hij te lijf kon gaan, wel het geval.... en dienstig leek.
V.B.