| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht
Potsdam. - Jaurès. - Vlissingen.
28 Januari.
De triple-entente heeft gekraakt.
Meermalen is in deze rubriek op het kunstmatige en ijle gewezen van de combinatie, door Eduard VII in het leven geroepen. De gedachte aan welke zij ontsproot, overschat de beteekenis van Duitschland. Hoe enorm deze mag wezen, het is eene typisch-Engelsche vergissing, overal en in alles de Pickelhaube te ontdekken, en te denken dat anderen dit eveneens zullen doen, en hun gansche politieke gedrag door dien argwaan zullen laten bepalen. De belangen eener mogendheid als Rusland b.v. zijn te talrijk en te onderscheiden, dan dat zij op den duur gebaat kunnen zijn bij slaafsche aansluiting aan een West-Europeesch systeem.
Wat er nu heeft plaats gehad is van zeer ernstigen aard. Engeland en Rusland hadden in een vroegere periode scherp tegenover elkander gestaan in Perzië; zij waren eindelijk tot het inzicht gekomen hunne belangen te kunnen vereenigen, en de beteekenis der Engelsch-Russische entente werd geacht voor een niet gering deel in de wederzijdsche erkenning en eerbiediging van den Russischen invloed in Noord-, van den Britschen in Zuid-Perzië, gelegen te zijn. Eene hechte belangenharmonie in Perzië zou echter de ententemogendheden er natuurlijkerwijze toe hebben geleid één lijn te trekken tegenover andere mogendheden die bij de ontwikkeling van Perzië of van het aangrenzend deel van Voor- | |
| |
Azië belang hadden: in de eerste plaats ten opzichte van Duitschlands Bagdadlijn.
Onder gestadige tegenwerking van Engeland, is de Bagdadlijn thans tot Boelgoerloe voltooid, terwijl de verdragen over den bouw van de voortzetting tot El-Helif (tusschen Euphraat en Tigris, bewesten Mossoel) in 1908 zijn afgesloten. Dit is het moeilijkste gedeelte, en dat, door een zijlijn, ook de verbinding met Aleppo en de Mekka-lijn tot stand brengt. Blijft te bouwen het veel minder tijd vereischend gedeelte door de laagvlakte, langs Mossoel, Bagdad en Bassora naar Koweit.
Veel minder tijd vereischend, van een ingenieurs-standpunt! Maar de diplomatie zal misschien nog geruimen tijd tegenhouden wat de ingenieurs in zoo weinig jaren zouden kunnen tot stand brengen. Engeland begeert de zuidelijkste sectie der Bagdadlijn onder zijn uitsluitende contrôle te hebben, terwijl Duitschland niet verder gaan wil dan het Engelsche kapitaal een evenredig aandeel in de ‘société impériale ottomane des chemins de fer de Bagdad’ verzekeren.
Deze zaak hangt sedert jaren, en het is een gemeen-Europeesch belang dat zij worde opgelost. Het blijven ontbreken eener directe spoorwegverbinding Konstantinopel-Perzische Golf is in deze verkeerseeuw eene monstruositeit. Het wonder is waarlijk niet, dat de lijn niet is tegen te houden, maar dat zij niet al sedert lang bestaat. Het is buitengewoon kortzichtig geweest van Engeland dat het zelf de verbinding niet tot stand gebracht heeft op het oogenblik dat het Engelsche kapitaal zich nog gemakkelijk de leiding der gansche onderneming had kunnen voorbehouden. Engeland heeft ten onrechte gemeend dat het, met zijn bezetting van Egypte, voor de beheersching van den weg naar Indië genoeg had gedaan. Het feit alleen dat de Suez-verbinding belangrijk kon worden verkort, moest, in een tijd als den onzen, haar uitsluitend recht veroordeelen.
Duitschland is Engeland te Konstantinopel vóór geweest. Hieraan is niets meer te veranderen. Hoe de toekomst ook zij, in het beheer der kortste overlandverbinding met Indië zal het Duitsche kapitaal voortaan medezeggenschap hebben. Of liever, het continentale kapitaal: immers naast het Duitsche is tot zekere hoogte ook Italiaansch, Turksch, Zwitsersch en
| |
| |
zelfs eenig Fransch kapitaal bij de Bagdadlijn-compagnie geïnteresseerd, en de deelneming, voor de totstandbrenging van het laatste derde part, is niet gesloten.
Een koelbloedige politiek moest Engeland voorschrijven, zich over de voltooiing van het werk, zijne aansluiting aan de scheepvaart te Koweit, en aan een onder (niet betwiste) Britsche contrôle te scheppen spoorwegnet in Zuid-Perzië, hoe eer hoe beter met Duitschland te verstaan. Vat men het geheel der overlandverbinding Konstantinopel - Indië in het oog, dan blijkt dadelijk hoe uiterst aanzienlijk op den huidigen dag nog de Engelsche invloed op die verbinding kan zijn. Engeland kan zich tot een groot bedrag interesseeren in de maatschappij die de Turksche concessie voor de sectie El-Helif-Koweit bezit, en het kan in Zuid-Perzië spoorwegen bouwen onder zijn uitsluitende contrôle.
In 1910 hebben besprekingen plaats gehad, waarmede het bezoek van den financier Sir Ernest Cassel te Berlijn algemeen in verband is gebracht. Zij hebben nog tot geen uitkomst geleid; Engeland heeft blijkbaar het beginsel der ‘internationaliseering’ van de lijn door Mesopotamië nog niet toegegeven.
Nu blijkt echter dat het verdrietig geschil Engelands medegeïnteresseerde in de Perzische zaken, Rusland, te lang is gevallen. Rusland is ongeduldig het hem bij de entente toegekend overwicht in Noord-Perzië te exploiteeren, en heeft daartoe zekerheid noodig omtrent de aansluiting van het onder zijne contrôle te bouwen Noord-Perzische spoorwegnet aan de Bagdadlijn. In plaats van op den uitslag der eeuwig verdaagde definitieve onderhandeling tusschen Engeland en Duitschland langer te wachten, heeft het den korten weg gekozen en de zaak zelf geregeld te Berlijn. Tegen erkenning door Duitschland van zijne tot dusver slechts op eene overeenkomst met Engeland berustende begunstigde positie in Noord-Perziëe, heeft Rusland beloofd zich tegen de voltooiing der lijn tot Koweit door de bestaande maatschappij, m.a.w. tegen de befaamde ‘internationalisatie’, niet te zullen verzetten; het heeft tevens de verbinding vastgesteld tusschen zijne Noord-Perzische spoorwegen en de Bagdadlijn, eene verbinding die zal worden tot stand gebracht te Bagdad zelf. Engeland en Frankrijk waren niet geraadpleegd of gewaarschuwd, en hadden ‘bonne mine à mauvais jeu’ te maken.
| |
| |
Te Berlijn had men van de gelegenheid, dat een der entente-mogendheden zich voor een particuliere aangelegenheid tot Duitschland wendde, ten volle gebruik gemaakt. De rede, waarmede Bethmann - Hollweg het resultaat der Potsdamer ontmoeting der wereld kond deed, was ver van schreeuwerig, maar van een rustig zelfgevoel. Eens te meer was, zeide hij, eer men op het particulier beding met Rusland inging, uit de verklaringen van den Russischen collega en uit die welke hijzelf daarop had laten volgen, met zekerheid gebleken, dat geen van beide machten eenige verplichting had aangegaan noch aangaan zou, tegen den ander offensief op te treden. Verklaringen als deze worden van tijd tot tijd tusschen mogendheden van drievoudig verbond en drievoudige entente gewisseld, en leeren omtrent den tekst dier overeenkomsten niets nieuws. Echter was de onderstreeping, bij deze gelegenheid, Frankrijk zeer onaangenaam.
Pichon moest de zaken eene houding geven en deed dit, 12 Januari, in eene lange rede, waarin het feit waarop het aankwam zoo goed mogelijk werd verdronken. Ruslands bijzonder verdrag met Duitschland over Perzië, heette het, was niets ergers dan Frankrijks bijzondere overeenkomst met Duitschland omtrent Marokko.
Fraaie vergelijking! Bij de Fransch-Duitsche overeenkomst omtrent Marokko wordt van Fransche zijde niets toegegeven waartegen de ententemogendheid Engeland zich zou kunnen of willen verzetten. Is hetzelfde bij de Russisch-Duitsche overeenkomst omtrent den Bagdadspoorweg het geval?
Jaurès, wiens redenaarsroem in de laatste jaren wat scheen te willen tanen, had, in antwoord, weer eens een grooten dag. Hij bracht Pichon tot de erkenning, dat Frankrijk en Engeland door Rusland vóór de Postdamer entrevue niet van het voornemen, daar de Bagdadlijn ter sprake te brengen, waren onderricht. Wel verre van Rusland het recht tot het openen van een bijzonder overleg met Duitschland te ontzeggen, wilde hij integendeel dat ook Frankrijk dit voorbeeld zou weten te volgen en zich niet langer zou laten dupeeren door een verbond, wel degelijk met geheime offensieve bedoeling gesloten, maar dat tot bereiking der oogmerken waarmede Frankrijk het gesloten had, geen
| |
| |
waarde bleek te bezitten. Die oogmerken zelve moesten eindelijk worden opgegeven, en Frankrijk het initiatief nemen tot een loyale bespreking te Berlijn van alles wat het van Duitschland verwijderd houdt. ‘De tijd rolt voort, de herinneringen worden minder pijnlijk. Het ware Frankrijk waardig, aan de geschiedenis te laten wat voor altijd aan de geschiedenis behoort, en enkel nog te werken voor den vrede, dien wij van de toekomst hopen.’ - Protest. - ‘Waarom ontstelt gij u, als ik van eene gebeurtenis spreek, waarover wij mogen treuren zonder ons te behoeven te schamen? Ondanks alles zijn wij een groot land gebleven, dat grooter zal worden naarmate het de menschheid het offer zal weten te brengen van zijnen rouw. Over Elzas-Lotharingen zal ik geen onvoorzichtig woord spreken; ik weet, dat het daar tot verschooning zou worden ingeroepen voor nieuw onrecht en harder onderdrukking. Men kan tusschen twee boomen een muur optrekken, maar de wortels ondergraven dien en vinden elkander. De Elzassers en Lotharingers hebben aanspraak op eerbied voor hunne vrijheid en hunne traditiën, ook in het nieuwe verband waartoe zij thans behooren. Die aanspraken te doen gelden, zal hun veel gemakkelijker vallen in een atmospheer van vrede. Heffen wij ons zelf en anderen tot die hoogte, waarop verzoening eerst mogelijk wordt.’
Stichtelijk, en ook gewichtig, maar voor het oogenblik het gewichtigste niet. Er is een brandender punt dan Elzas-Lotharingen, en eene toenadering die nog beslissender zijn moet dan de Fransch-Duitsche.
Zij is er tevens eene, die meer waarborg geeft, dat, bij goeden wil aan weerszijden, van het oogenblik af aan zekere tastbare resultaten kunnen worden bereikt, zekere struikelblokken op den weg naar den wereldvrede kunnen worden opgeruimd, omdat de bespreking blijven kan op een gebied dat kan worden betreden zonder schijn van bemoeiing met des anderen binnenlandsche aangelegenheden.
Wij spreken van Duitschland en Engeland. Zal Engeland in het gebeurde eene vingerwijzing zien, dat het zonder verwijl zijn eigen Bagdadverdrag met Duitschland heeft voor te bereiden?
In de Engelsche pers van beide groote staatspartijen wordt
| |
| |
gemeenlijk slechts één en hetzelfde geluid gehoord over zaken van buitenlandsche staatkunde. Op het oogenblik evenwel is er, in zake Duitschland, groot verschil tusschen Times en Daily News. De laatste vat blijkbaar meer en meer de mogelijkheid eener Duitsch-Engelsche verstandhouding op bepaalde punten in het oog; de Times daarentegen is en blijft stokebrand.
Over Vlissingen zal, als de Tweede Kamer weer bijeen is, minister van Swinderen licht een woordje te zeggen hebben.
Zijne beantwoording van Pichon laat al zien, in welken geest.
Men komt in Frankrijk en in een deel der Belgische pers tot zonderlinge constructies. Condominium; ‘fleuve limitrophe’ zoowaar; en het een als het ander heet gehaald uit het tractaat van 1839! Alsof dat niet eenvoudig naar de Weener slotacte verwijst, waar sprake is van vrije vaart ‘sous le rapport du commerce’ op gebied scheidende of door meer dan één gebied vloeiende rivieren. Toen de Schelde in 1839 tot de laatstgemelde rubriek kwam te behooren, werden de algemeene bepalingen van 1815 er op toepasselijk gemaakt. Moet op grond van het tractaat van 1839 tegen de oprichting van een fort te Vlissingen bezwaar worden toegelaten, dan kan Duitschland, met volkomen hetzelfde gemis aan recht, slechting van het fort aan den Hoek vorderen. Quod absurdum!
Tot eene bespreking over dergelijke monstruositeiten uit te noodigen, is eene beleediging van het gezond verstand. Of het fort er komen zal, hebben wij uit te maken en niemand anders. Die tot eene Europeesche bespreking adviseert, begint daarmede met de Nederlandsche souvereiniteit over de Westerschelde in twijfel te trekken. Daarop past onzerzijds slechts één antwoord. Het is gegeven.
Iets anders is, welk gebruik wij van ons ontwijfelbaar recht zullen maken.
Mij dunkt, wij plukken de wrange vrucht van een jarenlang verzuim. Bij de scheiding van 1830-'39 zijn wij er op gesteld geweest, geen duim oud-Nederlandschen grond te verliezen; wij hebben dit doel bereikt. De mond en benedenloop van de hoofdader van België's wereldverkeer zijn Nederlandsch territoir gebleven. Zeer zeker legt ons dit zware
| |
| |
verplichtingen op tegenover België. Wij moeten aan den Scheldemond doen wat Groot-Nederland er zou doen, indien het, als staatkundige eenheid, nog bestond: ons in staat houden de deur te sluiten voor wie er met vijandige oogmerken, 't zij tegen ons, 't zij tegen den achter ons liggende, binnen wil vallen. Vertrouwen 't zij België, 't zij Europa, ons dit portierschap niet langer toe, dan opponeeren zij daarmede tegen de grensregeling van 1839 en hare onvermijdelijke gevolgen; dan zetten zij het verdrag zelve waarop het bestaan van een onafhankelijk België berust, op losse schroeven.
Die de deur sluiten kan, kan haar ook openlaten. Het geval is geenszins ondenkbaar dat het in Nederlands belang zou zijn den grendel niet voor te schuiven, maar de aanwezigheid van den grendel alleen geeft wɐarborg dat Nederland in staat zal zijn in zoodanig geval het beding te treffen dat het noodig zal achten voor zijn eigen behoud. Onze plicht tegenover België reikt uit den aard der zaak niet tot Nederlands zelfvernietiging.
De omstandigheid, dat België het bestaan van Nederland evenmin kan ontberen als Nederland het bestaan van België, zal beide machten dwingen zich in de ure des gevaars te verstaan. Waarom niet eerder? Leidt die verstandhouding tot de overtuiging dat onder bepaalde omstandigheden eene vloot die zich voor den mond der Westerschelde zal vertoonen eene bedreiging is zoowel voor België's als voor Nederlands neutraliteit, dan zou de afwezigheid van elken sluitboom noodlottig kunnen zijn voor beide. Dit geval van te voren voor onmogelijk te verklaren is blind partij kiezen; niet, zich op onderscheiden gevallen voor te bereiden, en dit kan men alleen door te beginnen met den sluitboom aan te brengen. Dit springt zoozeer in het oog, dat aan de goede kansen van een Belgisch-Nederlandsch overleg te dezer zake niet behoeft te worden gewanhoopt. De heer Beernaert, aan wiens meening wij alle reden hebben gansch ander gezag toe te kennen dan aan die der schrijvers van de Indépendance, liet zich reeds zeer beslist in denzelfden zin uit. Wij hebben bij België begrip te onderstellen van het overwegend belang, zich in deze zaak niet van Nederland af te scheiden; - omgekeerd hebben wij België te overtuigen dat niets dan plichtmatige zorg voor ons eigen behoud, dat
| |
| |
tevens als een levensbelang voor België is aan te merken, ons drijft, en dat een achterstand moet worden ingehaald, waarvan de voortduring, wegens de onzekerheid van toekomstige machtsverhoudingen, voor België zelf volstrekt niet zonder gevaar mag worden geoordeeld.
Wij hadden nimmer mogen toelaten dat door ons verzuim om de verdedigingswerken aan de Westerschelde in goeden staat te houden, een toestand intrad die in 1839 geen oogenblik beoogd is en ook jaren daarna nog niet bestond: het feitelijk onsluitbaar zijn der Westerschelde. Wij zien nu welke gevaarlijke constructies op dit door ons verzuim alleen geschapen feit, worden gebouwd.
Het is niet België alleen dat den toestand heeft te aanvaarden dat de benedenloop van een hoofdverkeersader aan Nederland behoort. Duitschland is in hetzelfde geval. Noord-Nederland als staatkundige formatie is nu eenmaal historisch een dubbel overgehaalde afscheiding uit een grooter geheel. Eerst zijn de zeventien Nederlanden aan het Duitsche Rijk ontgroeid, later Holland met zijn bondgenooten aan het geheel der zeventien Nederlanden. De tijden zijn voorbij, dat wij ons om het Belgische of Duitsche achterland weinig hadden te bekommeren. Willen wij blijven voortbestaan met de volle rechten van een souvereinen Staat, dan hebben wij de volle plichten daarvan te dragen, die verzwaard zijn sedert hoogerop aan Schelde en Rijn oneindig machtiger en bloeiender formaties zijn ontstaan dan wij daar indertijd gekend hebben. Als wij de macht niet behouden om te verhinderen dat ons land 't zij als invalspoort naar, 't zij als uitvalspoort door de achter ons gelegenen misbruikt wordt, zijn wij een element van onrust geworden in Europa en is ons bestaan zelf een bedreiging van den wereldvrede, en daarmede veroordeeld. En dat, terwijl wij, krachtens onze ligging en ons eervol verleden, een zoo wezenlijke steun voor dien vrede zouden kunnen zijn!
Als het fort niet gebouwd wordt, mag het alleen zijn omdat andere maatregelen door ons bevonden worden het doel, met het fort beoogd, nog beter te verzekeren, en mits die andere maatregelen onverwijld worden genomen. Wij zijn in zulk een omgeving geraakt, dat ons voortbestaan gevaar kan loopen zonder krachtige en ondubbelzinnige affirmatie door ons
| |
| |
zelven. Wij hebben ons in zulk een staat te houden, dat ieder onzer naburen verzekerd is dat, zoo hijzelf de Nederlandsche neutraliteit niet met voordeel schenden kan, een ander het evenmin kan doen.
En laten wij niet te spoedig bevreesd zijn voor eenig misbaar. Wij weten dat onze bedoelingen volstrekt eerlijk, volstrekt geoorloofd zijn; dat zij lasteren die ons den oogendienaar schelden eener groote mogendheid; dat in de landen zelve waar een deel der pers ons bestookt, het bezadigder deel van het publiek ons recht eerbiedigt; dat het nageslacht het ons verwijten zou, zoo wij, op een beslissend oogenblik niet pal hadden weten te staan voor eene goede zaak.
C.
|
|