De Gids. Jaargang 75(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Voor 't kind. I. Gevonden. Van 't harde werken weergekeerd toen heb ik u gevonden, het laatste licht zeeg flauw, verteerd, ál schaduw was in 't ronde. Een zachte stemme mij toen sprak van moederlijk verbeiden en dat heur hart zich spande strak, een kindje blij te beiden. 'k Heb geen gelaat of mond gezien - veel zachte schaduws gleden - was ze vol vrees of angst misschien?... ... die stem had zooveel vrede. [pagina 403] [p. 403] II. Hoe? Hoe zal het blonde kindje zijn met neusje fijn en oortjes fijn en zachte haartjes als satijn? Hoe zal het blonde kindje zijn met oogjes blauw als morgendauw en roode lipjes als karmijn? Hoe zal het blonde kindje zijn met lidjes rond, en lachgezond en lonkend lachend zonder grijn? [pagina 404] [p. 404] III. 't Mandje. Nu is het mandje warm bereid het blanke lichte zachte nestje, 'n stuk van buurvrouw en van 't bestje, van tante en die overmeid. Strikjes, lintjes, zachte wolletjes liggen knus en dottig dolletjes in het witte zijden mandje, 't mandje met het witte kantje. Wat al hempkes, wat al broekjes al die zachte luierdoekjes, wat al lichts en blanks en teer 't lijkt voor 't kleintje van 'n Heer. Zooveel nachten, zooveel dagen, heb ik moetje hooren klagen ‘Waar, waar komt dat al vandaan?’ zie nu eens dat mandje staan! 't Nestje zacht en warm bereid 't blanke lichte zachte nestje, 'n stuk van buurvrouw en van 't bestje van tante en die overmeid. [pagina 405] [p. 405] IV. 't Wagentje. 't Wagentje zal naarstig rijen 't wagentje zal heerlijk rijen rijen! rijen! rij! Twee wieltjes van 'n hoepelstok, 'n zak van moeders weeksche rok, wat bandjes zullen die dan dragen, klaar! der kleine kleuters wagen. 't Wagentje zal naarstig rijen 't wagentje zal heerlijk rijen rijen! rijen! rij! S. Bonn. Vorige Volgende