| |
| |
| |
Bibliographie.
De Vrouwen-peerle, ofte dryvoudighe historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe. - Nieuwelyckx gheprint door Joh. Enschedé ende Sonen te Haerlem voor C.A.J. van Dishoeck te Bussum, ten jaere MCMX. In 4o.
De bibliofilie kan diensten bewijzen aan de wetenschap door aan te moedigen tot met zorg of zelfs met luxe uitgevoerde herdrukken van oude en zeldzaam geworden boeken en boekjes. In Frankrijk bezat wijlen A. de Montaiglon de gaaf dergelijke rariteiten op te diepen en in de kringen der boekenliefhebbers gunstig bekende uitgevers te bewegen ze op nieuw in de wereld te zenden, dikwijls voorzien van een zaakrijke inleiding van zijn hand. De Duitsche Neudrücke wenden zich meer tot een publiek van filologen en zijn meest niet zoo aantrekkelijk voor liefhebbers van fraaie drukken. Smakelijker ziet de verzaling Nederlandsche volksboeken er uit, eenige jaren geleden begonnen, met steun der Maatschappij van Letterkunde: laat ons hopen dat zij voortdurend genoeg debiet zal vinden om de voortzetting der zoo belangwekkende collectie mogelijk te maken. Deze uitgave gaat nog een stap verder. Zij is weliswaar geen eigenlijke facsimile-uitgave, geen mechanische reproductie; maar de firma Enschedé kon, dank haar fraaie Gothische typen, een getrouwe kopie leveren van de oude uitgave, in 1621 te Antwerpen verschenen bij Martinus Verdussen.
Indien de beminnaars van archaïstische drukken op echt Hollandsch papier, die zich dit werk aanschaffen, tevens er van houden te mediteeren over den inhoud van het boek dat zij bezitten en waarin zij bladeren, dan is hier gelegenheid tot nadenken over de taaiheid der traditie van volkslegenden. Van de drie verhalen die het boek bevat, is het eerste, Helena de
| |
| |
Verduldighe, het oude sprookje van het Meisje met de afgekapte hand, in Frankrijk in de XIIIe eeuw bewerkt in den vorm van een volksepos (chanson de geste), dat later, in proza overgebracht, een volksboek werd, in geheel Europa geliefd. Griseldis gaat, gelijk men weet, terug tot Boccaccio, maar diens beroemde novelle geeft aanleiding tot veel gissingen en onderzoekingen over haar eigenlijken oorsprong en primitieven vorm, gissingen en onderzoekingen die nog wel eenigen tijd zullen voortduren en die loopen over een geheele groep van vertellingen, romans en volksliederen. Florentina de Getrouwe eindelijk, bevat, zonderling verkapt en vervormd, het thema het best bekend uit Mussets allerliefste Barberine: wij kunnen dat thema vóór duizend jaren in Indië aanwijzen en het zal daar wel vroeger bekend zijn geweest.
Door hoeveel handen en hoofden zijn deze verhalen niet gegaan, hoeveel verbeeldingen hebben zij niet beziggehouden, tot zij ten laatste te land kwamen te Antwerpen, in de drukkerij van Martinus Verdussen, tijdgenoot van Rubens en Marie de Medici, van Prins Maurits en Spinola!
Parijs.
G.B.H.
| |
Maurice Maeterlinck. Dramatische Werken. Door den schrijver geautoriseerde uitgave bewerkt door J. Clant van der Mijll - Piepers. Prinses Maleine. De indringer. De blinden. De zeven Prinsessen. - Amsterdam, Meulenhoff & Co.
Het schijnt het plan van uitgever en vertaalster te zijn, al de dramatische werken van Maeterlinck in een Nederlandsche vertaling het publiek aan te bieden. Mij lijkt dit een hachelijk ondernemen. Niet enkel omdat de geheel eigenaardige bekoring, welke er van Maeterlinck's werk uitgaat, in eene vertaling voor een goed deel verloren moet raken - dit geldt voor de meeste vertalingen van poëtisch werk, al is het dan ook niet steeds in die mate als bij Maeterlinck - maar ook omdat de werken van den schrijver van Pelléas et Mélisande zeer ongelijk van waarde zijn.
La princesse Maleine, het drama dat het grootste gedeelte van dit deel vult, moge bij zijn verschijning, nu twintig jaar geleden, nadat Octave Mirbeau de aandacht gevestigd had op den jongen schrijver, dien hij bij Shakespeare vergeleek, groot opzien verwekt hebben, het is zeker dat van Maeterlinck's stukken, waarin
| |
| |
de navolging van Shakespeare het sterkst naar voren springt. Het tooneel waarmee het opent: de twee officieren van koning Marcellus die in den tuin van het kasteel de wacht houden, naar het uur vragen en over de wonderlijke natuurverschijnselen praten, gelijkt al te veel op het eerste tooneel van Hamlet; het tooneel tusschen Hjalmar en koningin Anne doet aan Macbeth, de waanzin van Hjalmar aan koning Lear denken, en zoo meer. Van Les sept Princesses schreef Maeterlinck zelf mij indertijd: ‘Il ne faut pas qu'on attache grande importance à ces Sept Princesses, simple carte de visite et dernier acte de cette petite trilogie de la mort dont font partie L'intruse et Les aveugles.’ Aan de beide laatste kleine drama's hecht Maeterlinck meer. En vooral L'intruse heeft in en buiten de Fransch sprekende landen steeds grooten indruk gemaakt.
Den titel L'intruse, waarmeê de Dood wordt aangeduid, door De indringer te vertalen, gelijk mevrouw Clant van der Mijll doet, lijkt mij niet gelukkig. De Ongeroepene ware beter. Oordeelend naar hetgeen ik ervan las, geloof ik overigens te mogen zeggen, dat de vertaling correct is. Eigenlijke taalfouten heb ik niet ontdekt, wèl al te gemeenzame uitdrukkingen, die in het Hollandsch grover klinken dan in het Fransch. In een levendig Fransch gesprek zal men dikwijls een uitval hooren als: ‘Mais vous devenez fou!’ zonder dat dit als een grofheid klinkt; hetgeen wel het geval is met het Hollandsche ‘Och, u is niet recht wijs!’ wat den blinden grootvader wordt toegevoegd. Even weinig smaakvol lijkt mij de vertaling van ‘Ce n'est pas sérieux, n'est ce pas?’ door ‘Hoe heb ik het nu eigenlijk met u?’
Ik maak deze aanmerkingen, omdat dergelijke overzettingen den toon van het geheel naar beneden halen, en gevaar opleveren bij een mogelijke vertooning door Hollandsche tooneelspelers.
Wat als inleiding tot dit eerste deel over Maeterlinck's werk en over zijn leven gezegd wordt, heeft niet veel te beteekenen. Van een karakteriseering van schrijver en mensch geen spoor. Wel vond ik aan het slot van de inleiding een niet verder gemotiveerde uitspraak, waar de vertaalster gewaagt van den grooten invloed ‘van de buitengewone, hoogstaande vrouw, die haar leven aan het zijne verbonden heeft.’ Over den aard van dien invloed op Maeterlinck's werk loopen de gevoelens zeer uiteen. Daarom ware het voorzichtiger geweest, dit punt hier niet, zoo in het voorbijgaan, aan te roeren.
Portretten en goede afbeeldingen van Maeterlinck's buitenverblijven, versieren het smaakvol uitgegeven boek.
v.H.
| |
| |
| |
Emile Gebhardt, Souvenirs d'un vieil Athénien, Paris. Bloud et Cie.
Uit het enkele hoofdstuk Saint François d'Assise, voorkomende in Gebhardt's ‘l'Italie mystique’, leert men den kortlings overleden beminnelijken schrijver kennen. Was er niet veel van den heiligen Franciscus in dezen mensch? Diezelfde teederheid, de rust van het eindelijk begrepen hebben, dezelfde vriendelijke ironie bij het zien van menschlijk afdwalen; bovenal totale afwezigheid van wat grover aandoet. ‘On était dans les premiers jours d'octobre; c'était le soir, un soir d'automne ilalien, au long crépuscule azuré, et, dans le grand silence de la campagne, éclairée seulement par les lueurs mourantes du ciel, la famille franciscaine attendait que l'âme du Père prît son vol. Il se passa alors une chose merveilleuse. Une nuée d'alouettes, qui ne gazouillent jamais que dans un rayon de soleil, alaudae aves lucis amicae, vint s'abattre en chantant sur l'église de Sainte-Marie-des-Anges, sur le toit des cellules, dans la cour du petit couvent. Saint François expira, pleuré par un choeur d'oiseaux.’ Franciscus zelf zich voedende met droog brood en bronwater had voorgeschreven: ‘manger de tous les mets qu'on servira, necessitas non habet legem.’ Nu zette de heilige Lodewijk aan Frà Salimbene een dîner maigre voor: des poissons, des écrevisses, des pâtés d'anguilles, des tourtes, des fruits, le vin noble, le vin du Roi. Gebhardt merkt op: ‘et Salimbene, ce jour-lâ, se soumit humblement â la Règle.’ Gebhardt, zoo luidde zijn nekroloog, was geen man van veel woorden. Is dit wederom niet Franciscus' woord: ‘mentaliter potius quam vocaliter’?
De Souvenirs - eene verzameling van artikels door Gebhardt gezonden aan de ‘République Française’ en aan de Débats - toonen voldoende, dat de schrijver n'a jamais renié la ferveur athénienne de sa jeunesse. 20 Maart 1862 kon hij voor het eerst binnentreden in ‘cette maison dressée depuis 1846 sur la pente de Lycabette trop cher à Borée: l'Ecole française d'Athènes.’ Toen hij 15 Juni 1865 voor goed afscheid nam, schreef hij: ‘je pars demain matin. Funérailles de ma jeunesse.’ Archaeoloog is hij er niet geworden. De opgave door het Institut voor de jeugdige ‘Athéniens’ gesteld: ‘Une étude sur le Mur des Lélèges à Tirynthe,’ werd gepersifleerd door de volgende prijsvraag: ‘Déterminer de quelle essence fut le bois du tonneau de Diogène.’ Of wel: ‘Reconnaître, décrire et classer les cailloux qui guérirent Démosthène de son bégaiement.’ Bekoord door den Olympus van Broussa meende hij, dat deze, niet de thessalische, Homerus' godenberg was geweest. Hoe heeft hij er zelf
| |
| |
lachende onder zijne tranen mede gebroken en voor broedermythologen de vraag uit helpen schrijven: ‘Dégager de l'opération pratiquée par Alcibiade sur la queue de son chien les vestiges d'un mythe solaire, probablement antérieur à la période homérique.’ In Griekenland is veeleer de geest van Chateaubriand's Itinéraire, van Byron over hem geweest: ‘relire le Banquet, dans le texte grec, assis sur les degrés du Parthénon, du côté de la mer, par un matin d'avril, quand les éphèbes de Phidias sourient au soleil et que les abeilles d'or chantent doucement dans le grand silence. Pour un voluptueux en plaisirs intellectuels ceci est la béatitude. Mais, je le sais, on commence toujours par l'archéologie. Ils font là-bas de l'archéologie comme M. Jourdain faisait de la prose.’
Of men nu noodwendig al deze verspreide opstellen moest heruitgeven? Eenige malen kwam deze vraag onder het lezen op. Doch waarde heeft het zeker door dezen man, die het geloofsleven in Italië zoo nauwkeurig bekeek, het verschil tusschen de grieksche en romeinsche kerk te hooren uiteenzetten (blz. 270). Tegenover het strijdbare karakter der laatste, haar Dominikanen, haar Inquisitie - doch tevens haar Kruistochten, haar St. Bernhard, haar Franciscus - staat de eerste ‘qui n'a compté, depuis le jour de la séparation, ni saints ni hérétiques. Aujourd'hui, elle ne connaît, en réalité, ni fidèles enthousiastes, ni libres-penseurs inquiétants. Religion bienveillante, dépourvue d'idéalisme, toute pleine de petites pratiques, de génuflexions, d'attitudes idolâtriques. Le prêtre n'est point prédicateur: il n'a sur les âmes aucune action; il se mêle familièrement à la vie de tous. L'évêque ne s'inquiète point de la politique de l'Etat; il se contente de veiller légèrement sur ses couvents et ses “papas”. Un peu de simonie ne l'effraie point.’
Het is ook aardig een ooggetuige te hooren, die Otho's verjaging en George's troonsbestijging mede leefde. De eerste als eenige gunst vragende, zijne overhemden te mogen ontvangen via Corfou, spoedbestelling; de tweede als blonde jongen gecajoleerd door de Atheensche schoonen. ‘Les jeunes filles se tourmentaient moins de la question d'Orient. On avait bien le roi, mais la reine?’ Dat tooneeltje op het bal der fransche legatie als zes paar yeux noirs om den jongen prins strijden. ‘Les demoiselles aidaient le roi à s'asseoir, à se relever, se penchaient sur la montre quand il regardait l'heure; caressaient la grande croix qui pendait à son côté. Ce fut peut-être le plus grand péril du règne naissant.’ Soms naderen de beschrijvingen tot Edmond About, zonder nochtans de scherpte van diens persiflage te bereiken. Prachtig is echter in de overgangsdagen
| |
| |
tusschen Otho en George ‘le ministre X’. ‘Le soir de la déchéance d'Othon le ministre fumant son tchibouk à sa fenêtre, vit accourir de loin le carrosse du consul général de Bavière. La femme du consul fuyait. Le ministre descendit quatre à quatre son escalier, fit arrêter les chevaux, obligea la pauvre dame à ouvrir ses valises, oû, disait-il, se trouvaient assurément des papiers d'Etat, ne découvrit que des couverts d'argent, les entassa dans un pan de sa robe de chambre, salua très poliment et rentra chez lui.’
Naar aanleiding van Gebhardt's stuk Naples et sa Plèbe liet ik mij komen Renato Fuccini's Napoli a occhio nudo (Florence 1878). Hedendaagsche vrienden van het woningvraagstuk in groote steden zullen hier iets lezen wat alle verbeeldingskracht te boven gaat. Wie belang stelt in de voortleving van het antieke geloofsleven in Zuid-Italië, leze Gebhardt's Magna Graecia. Daar ziet men den romeinschen Lar als Lauru voortbestaan: ‘un petit personnage remuant, haut d'une coudée, aux yeux noirs très brillants, aux longs cheveux frisés, en habit de velours, coiffé d'un chapeau calabrais. Hij plaagt de vrouwen in haar droomen, is grillig, steelt het eten van het vee, doch helpt een andermaal eene bedroefde Asschepoester op kostelijke wijze aan haren Prins...
Che ricordarsi del tempo felice!
kan men Gebhardt nazeggen bij het ophalen zijner herinneringen. Maar wat hij zegt van Reinach's Voyage en Orient zouden wij willen herhalen van de ‘Souvenirs’: ‘la lecture a été presque un tourment pour moi!’
J. Vürtheim.
|
|