Zij verhaalt u van haar jeugd, waarin zij geen ouderlijke liefde gekend heeft, en die zij deels in de kloosterschool, deels op het land als schapenhoedster heeft moeten slijten, totdat zij, na een korten terugkeer in het klooster waar zij keukenwerk te verrichten krijgt, met veertig frank op zak, naar Parijs trekt om te trachten daar haar brood te verdienen. Van haar leven in de kloosterschool hooren wij, hoe daar haar stille eenvoud, haar zin voor lektuur, in afzondering genoten, door de Supérieure voor trots wordt aangezien en hoe er slechts ééne is die haar begrijpt en liefheeft: Soeur Marie-Aimée. Haar leven onder de boeren vertelt zij, met haar schapen, geiten en varkens, en later hare ontmoeting met den zeventienjarigen zoon van den eigenaar der hoeve, en hun jonge liefde, die zoo bruusk een einde neemt...
En dat doet Marguerite Audoux met een eenvoud, een soberheid, een goeden smaak en teer gevoel, die vele letterkundigen van naam haar mogen benijden. Hoe zou niet menig romanschrijver bladzijde aan bladzijde gevuld hebben met het verhaal van de tragische gebeurtenis in het leven van Zuster Marie-Aimée, die, Marie-Claire op het voorhoofd kussend, haar ‘mon beau lis blanc’ noemt, maar, op Marie-Claire's wederwoord: ‘Vous aussi, ma Mére, vous êtes une belle fleur’, antwoordt, ‘Oui mais je ne compte plus dans les lis’.
Marguerite Audoux heeft den sluier, die over het drama van Marie-Aimée's leven gespreid ligt, niet opgelicht, maar wat zij uit hare herinneringen van dit drama vertelt, in enkele regels, is er niet minder treffend om...
Dat is van deze schrijfster de ongekunstelde kunst, dat zij in twee regels een situatie teekent, een sprekende figuur, een landschap, een enkelen boom, zoo dat gij ze niet vergeet.
Men zal haar misschien kunnen verwijten, het arme boerengezin waarin zij als schapenhoedster verkeert, te hebben geïdealiseerd - de schrijver van La Terre heeft zeker van den Franschen boerenstand een ander tafreel opgehangen - maar hoe dan te verklaren, dat de bewoners van de landstreek la Sologne, in hunne geslotenheid, hunne schijnbare onverschilligheid, dat die menschen wier hart zoowel voor hunne beesten als voor de hen omringenden ook zonder woorden spreekt, voor ons komen te staan als wezens van vleesch en bloed, als goede bekenden?