| |
| |
| |
Het departement van landbouw in Nederlandsch-Indië.
M. Treub. ‘Landbouw.’ Januari 1905-October 1909. Beredeneerd overzicht der verrichtingen en bemoeiingen met het oog op de praktijk van land-, tuin- en boschbouw, veeteelt, visscherij en aanverwante aangelegenheden. Amsterdam, Scheltema & Holkema. 1910.
In de vergadering van de Tweede Kamer van 17 November l.l. is door leden van de volksvertegenwoordiging - en de Minister van Koloniën sloot zich gaarne hierbij aan - hulde gebracht aan de nagedachtenis van Melchior Treub, naar aanleiding van hetgeen door hem als Directeur van Landbouw in Nederlandsch-Indië is verricht. Deze hulde is een gevolg geweest van het verschijnen van het hierboven genoemde boek, dat na Treub's dood door zijn beide broeders in het licht is gegeven.
De overledene had niet de bedoeling, dit werk publiek te maken, maar had het meer als een soort van voorlichting voor zijn opvolger geschreven, opdat deze bij zijn optreden een gemakkelijk overzicht zou hebben van hetgeen door het Departement was tot stand gebracht of van wat daar werd voorbereid. Het gevolg daarvan is, dat de toon, die uit het boek klinkt, een meer persoonlijke is dan die van de publicaties van Melchior Treub uitging; in deze laatste was hij steeds uiterst voorzichtig in zijn uitlatingen, terwijl het in dit boek soms is, alsof Treub mondeling zijn inzichten meedeelt. Daardoor heeft dan ook dit geschrift des te meer waarde voor de beoordeeling van de werkzaamheden van het Departement onder zijn eersten chef.
| |
| |
Die beoordeeling was vroeger niet altijd even gunstig; dikwijls is er aanmerking gemaakt op het beleid van Treub als departementschef. Die minder gunstige beoordeeling, die bestrijding ten deele ook, is een gevolg geweest van verschillende omstandigheden. Ten deele waren deze van algemeenen aard. Ook wanneer men afziet van de zucht tot kritiek, die nu eenmaal eigen is aan de Indische pers, of is het misschien beter gezegd: aan de pers van de keerkringslanden, dan blijft toch nog de strijd, die tegen elke nieuwe instelling gevoerd wordt door de meer conservatieve elementen - een strijd, die gewoonlijk voor zulk een instelling zeer heilzaam is - en de teleurstelling, die de meer vooruitstrevenden ondervinden, omdat die instelling niet dadelijk de groote resultaten kan geven, waarop gehoopt werd. Maar toch waren hier nog twee bizondere redenen voor de minder gunstige beoordeeling aanwezig. Vooreerst behoorde Treub niet tot dien kleinen kring, die in ons land zich op landbouwgebied het meest doet hooren en die niet nalaten kan zijn verbazing te uiten, wanneer ook anderen hun gedachten hebben laten gaan over landbouwproblemen of onderzoekingen verricht hebben den landbouw betreffende, al heeten die anderen dan ook Hugo de Vries of Treub. Maar vooral was de tweede reden van invloed, namelijk de groote geslotenheid van Treub, waar het zijn ambtelijk werk betrof. Dit maakte, dat men alleen in Regeeringskringen wist, wat er aan het Departement van Landbouw te Buitenzorg geschiedde, maar dat andere belangstellenden daarvan eerst dan vernamen, wanneer de gemaakte plannen geheel tot uitvoering waren gekomen.
Deze laatstgenoemden nu zullen zeker door het nagelaten geschrift een veel beter denkbeeld hebben gekregen van hetgeen het Departement van Landbouw te Buitenzorg wilde, van hetgeen het trachtte te bereiken, en ik ben overtuigd, dat de algemeene indruk daarvan niet anders dan gunstig zal zijn, zelfs al moge men bij verschillende maatregelen een andere meening dan Treub zijn toegedaan.
Na een inleiding worden in het eerste hoofdstuk de voor niet-inlandsche rekening gedreven groote cultures besproken: thee, koffie, tabak, indigo, suiker, kina, caoutchouc, gutta-percha en coca. Daarna in het tweede hoofdstuk: inlandsche
| |
| |
landbouw en landbouw-onderwijs; in het derde: veeartsenijkundige dienst, verbetering van veestapel en paardenrassen; in het vierde: visscherij en uitkomsten van landbouwzoölogische werkzaamheden; in het vijfde: boschwezen en boschexploitatie; en in het zesde eindelijk: tal van onderwerpen, die niet in een van de vorige hoofdstukken konden worden ondergebracht, zooals b.v. vezelstoffen in het algemeen en in het bijzonder sisal-hennep, alcoholbereiding uit melasse, copra, bodemonderzoekingen, enz.
Het is niet mijn bedoeling, hier den geheelen inhoud van het werk te bespreken, maar meer de aandacht er op te vestigen, zoodat belanghebbenden er eventueel door opgewekt zouden kunnen worden tot nadere kennismaking. Slechts hier en daar wensch ik een enkele greep uit het boek te doen.
In de eerste plaats uit de inleiding, waar Treub zoo duidelijk doet uitkomen, waarom bij een Departement van Landbouw in een tropische kolonie het natuuronderzoek als middel een belangrijke rol moet spelen. Vooreerst omdat de levensvoorwaarden van plant en dier, de omzettingen in den bodem, enz. te veel afwijken van die der gematigde luchtstreken, zoodat men niet volstaan kan met hetgeen daar gevonden werd eenvoudig toe te passen op de tropen. Maar in de tweede plaats mist men in een kolonie als Nederlandsch-Indië ‘universiteiten of andere instituten, waar natuurwetenschappelijk onderzoek aan het landbouwbedrijf de voorlichting, voor een rationeele ontwikkeling noodig, zou kunnen geven.’ Toch heeft de schrijver met opzet in dit werk de natuurwetenschappelijke werkzaamheid van het Departement slechts terloops vermeld, om den nadruk te laten vallen op de economische zijde van de aan zijn behandeling toevertrouwde vraagstukken.
Verder zou ik de aandacht willen vragen voorde blz. 27 en vlg. waar de moeilijkheden besproken worden, die zich voordoen, wanneer men trachten wil verbetering te brengen in den landbouw der inlandsche bevolking op Java; alleen met het grootste geduld is daar iets te bereiken. Ieder, die de bewoners van Java kent, zal dit zeker wel beamen, zelfs al moge het streven naar ontwikkeling, dat zich bij de inlanders begint te openbaren, in veel sterker mate dan tot nu toe aan het licht treden.
Ten deele zijn die moeilijkheden een gevolg van den lagen
| |
| |
trap, waarop de landbouwende bevolking van Java nog staat. Treub haalt hier zijn eigen woorden uit het jaarverslag voor 1905 aan: ‘Wanneer een bladvretende rups, die groote schade aanricht, niet mag worden weggezocht, omdat men de geesten vertoornt en het niet ontstemmen der geesten, in de oogen der bevolking, de eenige wijze is om van de plaag bevrijd te worden, of wanneer het voorschrift geldt, dat men, om meer of minder scherpe Spaansche peper te krijgen, niet verschillend zaad moet gebruiken, maar hetzij bij het planten, door de tanden sissende met de eene hand aan het oor wrijven, hetzij tijdens het overplanten suiker in den mond nemen - dan wordt het weder recht duidelijk, hoe achterlijk de inlandsche landbouw toch in menig opzicht nog is.’ Maar de grootste moeilijkheden schuilen nog in iets anders, namelijk vooreerst daarin, dat de landbouwende stand op Java zonder eenige kapitaalkracht is, en dat bij den inlander ‘een totaal gemis aan economisch besef’ valt te constateeren. Vandaar ook groote moeilijkheden om den Javaanschen landbouwer te brengen tot coöperatie, tenzij dan in dien vorm, dat het door hem gekweekte produkt door Europeesche ondernemers wordt opgekocht, zooals b.v. reeds ten deele met thee geschiedt. Uitbreiding van de kultuur van deze ‘kampongthee’ wordt door het Departement krachtig bevorderd.
Het moeielijkst zal het zeker wel zijn, den inlander tot verbeteringen in zijn bedrijf te krijgen; hier zal onderwijs - vooral demonstratief - veel moeten doen, waarbij Treub uiteenzet, dat dit hier naar zijn inzicht van boven af moet beginnen om door middel van de hoofden ‘den kleinen man’ te bereiken. Veel eerder is een hoogere opbrengst van de sawahs te verwachten door het telen van meer productieve padisoorten, zoodat dan ook zeer terecht het Landbouw-departement er in de eerste plaats werk van heeft gemaakt, de verschillende op Java gekweekte padisoorten te leeren kennen. Een enorm werk; men bedenke maar eens, dat van de 6400 als verschillend aangegeven soorten er ten slotte 500 duidelijk van elkaar afwijkende vormen overbleven, waarmee nu selectie- en kruisingsproeven worden genomen. Wie zich overigens voor den landbouw der inlanders interesseert, leze het geheele tweede hoofdstuk van het boek.
| |
| |
Wie kennis nemen wil van een strijd tegen voortdurende moeilijkheden, zoo groot, dat menig ander den strijd opgegeven zou hebben, leze wat Treub schrijft over het landbouwonderwijs te Buitenzorg. Wie deze bladzijden doorziet vraagt zich af, of het ooit, ook aan een van de opvolgers van Treub, gelukken zal hier van eenig succes te gewagen. Toch heeft de eerste Directeur van Landbouw den strijd volgehouden, hoewel jaren vroeger de toen bestaande landbouwschool te Buitenzorg opgeheven was, daar geacht werd dat de inrichting ervan de kans op succes tot een minimum reduceerde.
Met het oog op de in de lucht zwevende plannen tot het verkrijgen van Hooger Landbouwonderwijs in Nederland kan het van nut zijn hier de aandacht te vestigen op enkele zinsneden in het nagelaten geschrift van Treub, waar deze sprekende over de eventueele aanstelling van gewestelijke lanbouwkundigen opmerkt, dat voor hen: ‘de tegenwoordige opleidingsgelegenheden in het moederland niet voldoende zouden zijn en ook niet beantwoorden aan den door de Regeering gestelden eisch van een hoog wetenschappelijk gehalte der agronomen in quaestie. De aan het doel beantwoordende oplossing zoude gevonden moeten worden, òf door het oprichten eener Nederlandsche landbouw-academie, òf door aan een onzer Universiteiten de onderwijskrachten en hulpmiddelen zoodanig uit te breiden, dat een afzonderlijk landbouw-doctoraat te verkrijgen zoude zijn. Met verwijzing naar hetgeen in den laatsten tijd in andere landen geschiedt en ook naar hetgeen de vroegere staatscommissie in zake landbouwbevordering in Nederland in de eerste plaats had voorgesteld, werd aan het tweede alternatief de voorkeur gegeven.’ Een oordeel van zoo bevoegde zijde zal zeker de volksvertegenwoordiging dubbel voorzichtig moeten maken, om niet incidenteel te beslissen in een zaak, waarvan men de gevolgen niet geheel kan overzien. Want zelfs al gaf men de voorkeur aan het door Treub in de eerste plaats genoemde alternatief, dit zou toch zeker nooit te bereiken zijn door een bestaande inrichting van een ander etiket te voorzien.
Maar het is niet mijn bedoeling hier een pleidooi te houden voor wat ook; alleen om de aandacht er op te vestigen, dat in het algemeen in het nagelaten geschrift van Treub
| |
| |
veel te vinden is op allerlei gebied, dat een aandachtige lezing alleszins waard is.
Wat het Departement van Landbouw ten slotte voor Nederlandsch Indië worden zal, kan de toekomst pas leeren. Ook later pas zal een oordeel kunnen uitgesproken worden over de juistheld der inzichten van den eersten Directeur en grondvester van dit Departement. Maar reeds thans kan het nagelaten geschrift een denkbeeld geven van ‘de breedheid van opvatting, die aan den opbouw van het Nederlandsch Indisch landbouwdepartement ten grondslag heeft gelegen’, zooals door de beide heeren Treub zoo juist in hun voorwoord wordt opgemerkt. Voor den onmiddellijken opvolger van Melchior Treub is dit geschrift zeker van groote waarde geweest. Van een zoo krachtige persoonlijkheid als de heer Lovink, is natuurlijk niet te verwachten, dat hij in alle opzichten de voetstappen van zijn voorganger drukken zal, maar zeker zal hij in vele gevallen doorwerken in de richting door Treub aangegeven, zooals uit enkele genomen maatregelen reeds te zien is.
Voor den natuuronderzoeker ligt de groote beteekenis van Treub elders. Door mijn collega Hubrecht is het kort geleden in dit tijdschrift betoogd en ik zelf heb het elders vermeld, dat Treub's naam vooral zal blijven voortleven als de man die de biologische wetenschap ook naar de tropen overgeplant heeft, haar buiten de enge omgeving van de gematigde luchtstreek heeft gebracht en die Nederland er toe geleid heeft het natuuronderzoek van de Koloniën krachtig ter hand te nemen. Die natuuronderzoekers hebben zich wel eens met vrees afgevraagd, of de oprichting van het Departement van Landbouw aan de bevordering van deze meer ideale belangen niet in den weg zou staan. Natuurlijk niet, zoolang Treub zelf de leiding in handen had. Maar zou van eventueele opvolgers ook verwacht kunnen worden, dat zij in zijn geest verder zouden werken? Reeds thans kan wel gezegd worden, dat verschillende voorstellen van den tegenwoordigen departementschef aanleiding geven, om de toekomst ook in dit opzicht hoopvol te gemoet te gaan.
F.A.F.C. Went.
|
|