De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 599]
| |
Bibliographie.Villa Vrede, door Hélène Lapidoth - Swarth (Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon).Al menig jaar is het geleden, dat men niet zonder verwondering vernam, hoe de lyrische dichteres bij uitnemendheid, Hélène Swarth, zich tot het schrijven van proza had gezet. Doch toen die drie of vier smalle, stille boekjes ‘Van Vrouwenleed’, ‘Van Vrouwenlot’ en hoe zij meer heetten, verschenen waren, toen was men heel wat mínder verwonderd, dat zij geen grooter aanwinst bleken voor onze prozakunst. Was het wel niet bijna eene onmogelijkheid, dat dit ‘zingende hart’, dat deze al dieper en verder roepende in de weêrklagende gewelven en de fluisterende doolhoven der eigene ziel, totdat die werd een woud van gezang, van flonker-weenend lichtgewieg en zangerige schaduw, - dat déze opeens zich te luisteren zou buigen over het duister-woelende menschen-leven daarbuiten, vaak hard en leelijk in steê van eeuwig-schoon en eeuwig-melodieus, en al dat duistere en harde en leelijke breed en machtig zou gaan herscheppen tot eene waarheid, die schoonheid was? En neen, dat diepe verhaal van het leven, dat gaf zij niet. Zij hoorde enkele tonen klagen, aan de zingende klacht van eigen hart verwant, en die enkele vrouweharten vanwaar zij kwamen, die ging zij zacht verplegen in wat zedig proza. Zoo was haar verstandige lezer niet alleen niet verwonderd over het uitblijven van krachtiger verhaalkunst, maar tevreden met deze eenvoudige verpoozing der groote Dichteres. De stukjes ook weer van dezen bundel, zij zijn niet zwaar van beteekenis, zij hebben geen prachtige wendingen, zij doen geen diepe grepen en begeven zich niet in fijne ontraadselingen; het zijn veeleer novelletjes naar het gebruikelijk recept van wat teleurgestelde liefde en wat natuur-tafereeltjes. Doch nu onderscheiden zij zich al dadelijk híerin van de novelletjes van Juffrouw X en Mevrouw Y, dat er | |
[pagina 600]
| |
de teleurgestelde liefde niet wee of valsch is, maar eerlijk en meest zuiver gevoeld, al mist dan het levensbeeld, door een te lyrisch abstraheeren van één gevoel, den schemerigen achtergrond der diepere waarheid; - en de natuur-tafereeltjes, door Mevrouw Y en Juffrouw X er liefjes bijgelapt, zij zijn, van deze onuitputtelijke natuur-zangeres, niet zelden mooi van rijpe kleur. Het zijn dus wat al te een-voudige, maar heldere en hier en daar mooie stukjes. En één ding nog valt daarin bizonderlijk te waardeeren: dit, dat de dichteres haar verzen-rhythme wist te bedwingen en zich, in proza, richtte naar de beweging van het proza. Zij stond boven de behaagzucht van vele proza-schrijvende dichters, die ‘het zingen niet kunnen laten’, en ons zing-zangend, telkens naar een metrum huppelend, d.i. slecht proza voorzetten. Haar proza is proza, rustig en klaar, en elke slankere wegslipping naar het vers is er volkomen in onderdrukt. Maar de ziel bleef lyrisch. En die lyrische ziel doet wel een arme kleine Lizy dingen denken, waarover men waarlijk een glimlach niet onderdrukken kan. Lizy dan is vol bitterheid tegen Loe, die haar liet schieten, en dorstig wil zij die bitterheid weg-drinken: ‘De smaak van het leven, dacht zij fluisterend.’ Gij lacht; - maar zouden niet diezelfde woorden een teug van bijtende waarheid kunnen wezen uit een dier sonnetten, die als edel-geslepen bekers zijn vol purperen smart? Is het ook niet een bekend verschijnsel, dat de groote talenten een voorliefde toonen voor de beoefening eener verwante kunst, waartoe zij niet dan middelmatig zijn begaafd? Waarom dan zou men dezer muze de gril misduiden, dat, bijwijlen, zij graag zich verschuilen mag in 't nederig kleed van een ‘zusterken der armen’? C.S. | |
Lichte Lijnen door Johan de Meester (C.A.J. van Dishoeck te Bussum).‘Lichte lijnen’ zijn deze korte dingetjes van Johan de Meester. Doch dit wil iets geheel anders zeggen dan gij denkt! Het zijn, in de beste dezer stukjes, niet de lichte, d.i. de vlugge, vage lijnen eener vluchtige schets, maar het zijn de lichte lijnen dier fijne en voltooide kunstwerken, wier kunst allereerst in beheersching bestaat; in de beheerschte aandoening, welke met zeer gevoelige en zeer vaste hand alleen de weinige teêre maar onfeilbare lijnen doet neêrzetten, die het leven in zijn bevendst innerlijk tréffen, bij een hoogingehouden weg-laten van àl overtolligs. | |
[pagina 601]
| |
Men kende zoodanige fijne kunst uit ‘Over het Leed van den Hartstocht’; vooral uit de stukjes ‘Zondagmorgen’ en ‘Wintermiddag.’Ga naar voetnoot1) Bij deze vlim-dunne, vlijmende kunstwerkjes sluit zich geheel gelijkwaardig aan het zuivere en vaste, navrante ‘Beider leed.’ Ook de dialogen ‘De Kinderen’ en ‘Dat’ kan men nog daarnaast noemen. Het in vele opzichten uitmuntend verhaaltje ‘Het Aanzoek’ - een fragment kon het zijn uit een meer verfijnd ‘Aristocraten’ - stelt ietwat te leur door de te weinig wáár gemaakte pointe. De andere stukjes zijn aardige of fraaie kleine schetsen, maar ook niet meer. Doch, gàf hij dit wèl, de auteur belóófde ook immers niet meer? C.S. | |
Cyriel Buysse, 'k Herinner mij... (Uitgave van C.A.J. van Dishoeck te Bussum).En de hartelijke verteller laat ons niet in den steek... Telkens als wij al eens beginnen te denken: ik zou wel trek hebben in weer eris een avondje met Buysse, dan, niet lang daarna, ontvangen wij in altijd weer een andere maar altijd even dorre verpakking van den teekenaar Herman Teirlinck (verre neef, eigenlijk geen familie van den schrijver) - de altijd weer dezelfde, maar ook altijd even frissche geestes-lekkernijen van Buysse's verhalen. Hij kent onzen smaak, zooals het Elzasser vrouwtje in de kleine landelijke restauratie buiten New-York den zijne kende: ‘- D'abord, un beau poisson de l'étang, n'est-ce-pas, monsieur? Ensuite, nous aurons un délicieux petit gigot d'agneau, après cela une fricassée de poulet, puis, une salade, le pâté, et, pour finir...?’ Zij wist het al, wat haar gast zeggen zou: het was hun vaste grapje sinds zijn eerste bezoek: ‘De la paille, madame, comme toujours’ - de la paille, voor het Engelsche ‘pie’, zooals zij hem toen verteld had, dat die malle Amerikanen het kostelijk nagerecht noemden; waarop, proestend, ook de man was verschenen: ‘Cette paille-là vaut joliment mieux que du foin!’ - En Buysse, die niet minder ‘heerlijk kan koken’ dan zijn Elzasser kok, heeft een niet minder fijn menu'tje dan Madame: Vooreerst, zijn verrukkelijke verhaalkunst, nietwaar lezer? die zeldzame, in Holland zoo uiterst zeldzame, gave van te boeien van het eerste woord af. Vervolgens, daar kan men vast op aan, een voortreffelijke, rake, stevige teekening zijner personen - hoe prachtig is niet, reeds op blz. 4, het ziel-doordringend portret van den | |
[pagina 602]
| |
armen schoolmeester! - Daarna: tusschen al het stoere en meeslepende, altijd, die als een vloeiend en glanzend beekje het werk besproeiende gevoeligheid voor stemming en licht en atmospheer - en ik denk aan het oogenblik bij den vijver in ‘H.P. Burkes Jr.’ -; dan: zijn sterke psychologische ontleding, als die van den vervolgden meester Gevers; en daar weer tegenover zijn onbetaalbare grollen en Vlaamsche oubolligheid, de aanstekelijke schaterlach, die ons uit ‘De Terugkomst’ tegenrolt; en, tot slot en sluiting...? ‘Oolijk-glimlachend-ondervragend’ kijkt ook Buysse ons, zijn gasten, aan... En dát zal nog lang ons grapje blijven: ‘Kinematograaf, Buysse, kinematograaf, als altijd.’ Zóó noemen die malle Hollanders zijn fijnste eigenschap, zijn humor! En hij weer, proestend: ‘Voor die “kinematograaf” kunnen ze hun stroo...poppen kado krijgen!’ C.S. | |
Hofstad door Joh. W. Broedelet, (2 dln.), (Meindert Boogaardt Jun., Zeist).‘De barones van Liktum-Priktum, op haar bidet’... zoo vangt de eerste volzin aan van dit ongetwijfeld tamelijk schunnig boek; en met een bedenkelijk kuchje konden wij nu al wel gevoeglijk ervan afstappen, zooals aan het eind van dienzelfden volzin de barones afstapt ‘van het meubeltje, waarop ze zoo'n vroeg morgenritje maakte’. Maar bij die wel zeer korte kennismaking hebben wij toch al iets gemerkt, dat, eerlijkheidshalve, even gezegd dient. Dit, dat Joh. W. Broedelet wel een eigen stijl heeft, stijl van een opgewekt en zelfs nu en dan zwierig soort onbeschaamdheid. Zoo zijn satyre geen diepen ondergrond heeft, niet een pijn-verbergenden grijnslach is over het leven, - deze vrijwel leege en al spoedig weerzin-wekkende boert heeft soms toch dienzelfden ‘chic’, die de ‘elegante boertjes’ van den Heer Struggle-for-highlife kenmerkten. Dit om die reden niet gehéél onvermakelijk geschrijf doet echter tevens denken aan het werk van den Franschen teekenaar Guillaume: wel grappig die buikige meneertjes met de nooit falende middenscheiding in hun schaarsche haartjes en het even onvermijdelijk wijn-neusje, verzelschapt van hun altijd zeer corsage-volle ‘schoonen’, - maar, die prentjes vervelen toch drommels gauw, en, hoe ‘très Parisien’ het publiek ze schijnt te vinden, ruiken ze ook niet een weinig duf? Die wijn-neuzige meneertjes hebben een zeker iets, en die schoonen - 't zit 'm, geloof ik, in hun ‘lieve’ haardracht en | |
[pagina 603]
| |
in de ietwat overmodische lijn der boezemzwellingen - ook vooral die ‘schoonen’ zien er uit, of ze feitelijk al min of meer uit den tijd zijn. Dezelfde sensatie heeft men zeer sterk bij ‘Hofstad’. Is het wel heusch Hofstad? of een Hofstad uit den eigenlijk toch meer gemoedelijk-platten en goedig-burgerlijken tijd van Paul de Kock? C.S. | |
Ouder-Avonden, door Kl. de Vries Sz., Amsterdam, S.L. van Looy. 1910.Of de benaming een Germanisme is, en of men niet beter zou doen met te spreken van ‘Avonden met ouders’ of van ‘Schoolavondjes’, zooals Juffrouw Kooistra in Zedelijke Opvoeding ze noemt, kan ons onverschillig zijn, wanneer maar de overtuiging veld wint, dat de zaak, als krachtig middel tot bevordering der samenwerking tusschen school en huis, van niet hoog genoeg te schatten beteekenis is. Er is in de laatste weken, naar aanleiding van de quaestie der politieke neutraliteit van de school, wederom gesproken van den invloed aan de ouders der schoolgaande kinderen toe te kennen op de richting waarin het onderwijs gegeven wordt. Hoe dat zou moeten geschieden en wat daarvan terecht zou komen, is waarschijnlijk aan de voorstanders van dit beginsel zelf nog niet duidelijk. Zeker is het dat, eer het zoover komen kan, de ouders op vrij wat duidelijker wijze dan tot dusver van hunne belangstelling in het door hunne kinderen ontvangen onderwijs zullen moeten doen blijken. Maar ook dan nog, wanneer van die belangstelling in ruimen kring zal gebleken zijn, moge - zooals de schrijver van deze brochure het uitdrukt - ‘niet de ellendige politiek, maar alleen en uitsluitend het belang van de kinderen de drijfveer zijn tot een zich bemoeien met het onderwijs.’ Hoe die belangstelling ook door ‘Ouder-Avonden’ gewekt kan worden, vertelt Kl. de Vries uit de rijke ervaring, zoowel te Enschede als te Amsterdam door hem opgedaan. En het is werkelijk bemoedigend te zien, hoe door een liefdevol en tactvol optreden van den onderwijzer ‘de aanraking tusschen de beide instituten tot opvoeding van het kind, het huisgezin en de school’ tot stand gebracht kan worden en welke verrassende resultaten daardoor te verkrijgen zijn. Er wordt dikwijls geklaagd, dat de school hoe langer hoe meer zaken binnen haar sfeer trekt, welke tot het gebied van het huisgezin behooren. Als theorie kan men de bedenking laten gelden, | |
[pagina 604]
| |
mits men toegeve dat het leven, hier: het leven der armen, ‘droevig lacht’ met deze theorie, en dat het belang van het kind al deze bemoeiingen met dingen als baden, kleeding, voedsel rechtvaardigt. Dat intusschen het belang en de beteekenis van het gezin daarbij niet uit het oog wordt verloren, blijkt wel hieruit, dat dezelfde personen, die den kinderen op de school wenschen te geven wat zij, in een natuurlijken toestand, van hunne ouders zouden moeten ontvangen, maar wat dezen hun uit nood moeten onthouden, er op uit zijn om door samenkomsten als ‘Ouder-Avonden’, waarbij behoort het huisbezoek van den onderwijzer in het gezin van zijn leerlingen, den band tusschen school en huis te versterken, tevens met het doel om daardoor ook den band tusschen de leden van het gezin, tusschen ouders en kinderen, krachtiger te maken. Geen onderwijzer, die daartoe in de gelegenheid is, verzuime dit. Het boekje van Kl. de Vries kan hem daarbij tot raadgever dienen. v.H. |