| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Het Muziekleven in Nederland in de tweede helft der 18de eeuw in verband met Mozart's verblijf aldaar, door D.F. Scheurleer, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1909.
Vijf en twintig jaar geleden heeft de schrijver van het hierboven vermelde belangrijke boek de literatuur onzer muziekgeschiedenis reeds verrijkt met een werk, dat onder den titel ‘Mozart's verblijf in Nederland en het Muziekleven aldaar in de tweede helft der 18de eeuw’ verscheen en toen den vereerders van den grooten meester zeer welkom was, daar de van hem bestaande levensbeschrijvingen van zijn verblijf hier te lande weinig vermelden.
Maar in genoemd tijdsverloop is de belangstelling voor oude muziek in het algemeen en voor Mozart's kunst in het bijzonder blijkbaar vooruit gegaan, en heeft tevens een geschiedkundig onderzoek tal van nieuwe wetenswaardigheden aan het licht gebracht; en dit gaf den schrijver aanleiding te overwegen, of een nieuwe bewerking der uitgave gewettigd was. ‘Den doorslag bij die overwegingen - zegt hij - gaf het onverwachte aanbod van mijn vriend Prof. Dr. Max Seiffert te Berlijn om mij van Leopold Mozart's reisbrieven, waarvan tot heden slechts brokstukken bekend waren, volledige afschriften te verschaffen. Toen was alle twijfel opgeheven en werd tot een nieuwe bewerking besloten, welke tegelijk aanleiding zou geven tot het reproduceeren van talrijke vrijwel onbekende portretten, prenten, oude titelbladen enz., op de geschiedenis van het Nederlandsche Muziekleven in de 2e helft der 18de eeuw betrekking hebbende.’
Weldra bleek het intusschen wenschelijk om verschillende onder- | |
| |
deelen uitvoeriger te behandelen - vooral om daardoor meer uitvoerig te kunnen mededeelen, wanneer en hoe Mozart's groote opera's in ons land het eerst zijn opgevoerd en bekend geworden. Ook bleek het noodig, uitvoeriger te schetsen, hoe het begin is geweest van ons tegenwoordig concert- en operawezen.
Door deze toevoegingen is niet alleen het nieuwe werk omvangrijker geworden maar ook het gedeelte, dat niet rechtstreeks betrekking heeft op Mozart's verblijf, naar verhouding zooveel sterker aangegroeid dan het overige, dat een wijziging in den titel onvermijdelijk scheen. Reeds hierin toch moest worden aangegeven, dat de lezer thans meer over ‘het Muziekleven in Nederland’ dan over ‘Mozart's verblijf aldaar’ zal aantreffen.
Toch beslaat ook het laatstgenoemde gedeelte een zeer groote ruimte in het boek. Meestal aan de hand van daarin volledig of extractsgewijze medegedeelde brieven van Leopold Mozart aan zijn vriend (en tevens huisheer), den koopman Lorentz Hagenauer, te Salzburg, kunnen wij hem volgen op de reis, die hij in Juni van het jaar 1763 met zijn gezin, bestaande uit zijn vrouw en zijne twee kinderen (Marianne en Wolfgang), naar de uiterste landen van West-Europa ging ondernemen. Wij kunnen er het een en ander lezen van hun tocht, van Salzburg uit, over München, Augsburg, Ludwigsburg, Schwetzingen, Heidelberg en Mainz naar Frankfort, waar door hen een concert werd gegeven, dat door den toen veertienjarigen Goethe werd bijgewoond, die zeven en zestig jaar later aan zijn secretaris Eckermann verklaarde, dat hij zich het ventje (de zevenjarige Wolfgang namelijk) in seiner Frisur und Degen nog zeer goed herinnerde. Vermoedelijk was de knaap toen uitgedost in de kleeding en met den degen, zooals hij is afgebeeld op een in Salzburg aanwezig olieverf-portret, dat, in kleurdruk gereproduceerd, in het boek van den heer Scheurleer tegenover den titel geplaatst is.
Van Frankfort ging de reis over Coblentz en Keulen naar Aken en vervolgens door België naar Parijs, waar het gezin den 4den December aankwam. Over hun verblijf in Frankrijk's hoofdstad wordt dan in korte trekken verhaald al datgene wat reeds min of meer uit de levensbeschrijvingen van Wolfgang bekend is: hoe namelijk de kinderen, en vooral de knaap, aan het Hof te Versailles vertroeteld werden en hun de levendigste toejuichingen ten
| |
| |
deel vielen; hoe de encyclopedist Grimm aan de Mozarts hulp verleende; dat Wolfgang er vier sonaten voor klavier en viool componeerde, waarvan hij er twee opdroeg aan Madame Victoire de France (tweede dochter des Konings) en twee aan de gravin de Tessé, hofdame van de Dauphine, en nog meer andere wetenswaardige dingen.
Na een verblijf van vier maanden verlieten de Mozarts Parijs en begaven zij zich over Calais en Dover naar Londen. Zij lieten zich aan het Hof van Koning George III hooren en ontvingen daar, evenals op de druk bezochte en goed betaalde concerten, die zij in Londen gaven, veel bewijzen van waardeering.
Ongelukkigerwijze werd de toestand spoedig anders. Vader Leopold werd ziek en zag zich genoodzaakt, met zijn gezin naar Chelsea te gaan, waar zeven weken verliepen, voordat hij zich hersteld kon achten. De kleine Wolfgang maakte zich de tijdelijke rust ten nutte door het componeeren van zijn eerste symphonieën en het scheppen van een nieuwen kunstvorm (een klaviersonate voor vier handen).
Toen de familie in Londen terugkeerde, was daar veel voor hen veranderd. De ziekte des Konings en gewichtige gebeurtenissen op staatkundig gebied (het begin der geschillen met de Amerikaansche koloniën) hielden de gemoederen in spanning en leidden de aandacht van de beroemde kinderen af. Toch was de jonge Wolfgang nog niet geheel in vergetelheid geraakt. Het bleek daaruit, dat toen Leopold met zijne kinderen een bezoek bracht aan het Britsche Museum, vanwege die instelling werd te kennen gegeven, dat zij er prijs op zou stellen een handschrift van den knaap ter herinnering aan diens bezoek ten geschenke te mogen ontvangen. Wolfgang gaf daartoe een vierstemmig koor: ‘God is our refuge and strength, a very present help in trouble’.
Overigens echter was, gelijk gezegd is, het ondervondene in de laatste weken niet van dien aard om het verblijf in Engeland's hoofdstad te verlengen. Leopold Mozart zou nu, overeenkomstig zijn aanvankelijk plan, over Dover - Calais - Parijs direct naar huis teruggekeerd zijn, indien niet de Hollandsche gezant te Londen (J.W. graaf van Welderen) hem bij herhaling en uit naam van prinses Caroline van Nassau Weilburg, zuster van den toen nog minderjarigen stadhouder Willem V, verzocht had, naar Den Haag
| |
| |
te komen. Naar Holland te gaan was hij volstrekt niet van plan geweest; dit land trok hem blijkbaar weinig aan. In een brief van 28 Mei 1765 aan Hagenauer schrijft hij althans: ‘Nach Holland gehen wir nicht; das kann ich unsere hochverehrte Frau Hagenauerin (die hem geschreven had) versichern. Ich bin zwar versichert im Haag z.E. 2 bis 300 Dukaten geschwind ein zu nehmen, doch weiss ich auch, dass die Kosten ganz ausserordentlich sind; das Volk, und überhaupts die Holländer, sind ein bischen grob. Und überhaupts zu sagen, sollte man aller Orten im Winter seyn um seine Pfeiffen recht zu schneiden; und das ist glatterdings unmöglich.’ -
Ten slotte scheen Leopold echter toch in te zien, dat hij de vereerende uitnoodiging niet kon afslaan, en zoo ging hij dan, met de zijnen in Calais aangekomen, niet naar Parijs doch naar Rijssel, om vandaar door België naar Holland te gaan. In laatstgenoemde stad moesten zij zich, wegens ongesteldheid zoowel van hem als van zijn zoontje, vier weken ophouden, en daarna begaven zij zich over Gent, Antwerpen en Moerdijk naar Rotterdam. Hier vertoefden zij een halven dag en vertrokken toen per trekschuit naar Den Haag, waar men den 11den September 1765 aankwam.
Vader Mozart maakte ook reisaanteekeningen, die hij zich voornam later te gebruiken om een geschiedenis van zijn zoon te schrijven. Dit plan heeft hij wel niet volvoerd, doch de gegevens zijn toch voor een deel bewaard gebleven en daaruit is het een en ander te putten, ook met betrekking tot het verblijf in Holland. Het Mozarteum te Salzburg bezit 6 bladzijden dezer reisaanteekeningen, waarvan in het boek van den heer Scheurleer fac-simile's zijn opgenomen. Maar van veel grooter gewicht zijn de reeds vermelde brieven aan Hagenauer, waarvan tot nu toe alleen de brokstukken, door Von Nissen in zijn levensbeschrijving van Wolfgang Amadeus Mozart medegedeeld, zijn bekend geworden, doch waarvan thans de volledige handschriften voor den dag zijn gekomen. Deze bronnen zijn, volgens den schrijver van het hier besproken boek, zoo uitvoerig, dat zij in staat stellen een vrij duidelijk beeld te geven van hetgeen de reizigers in Nederland zagen en ondervonden.
Leopold Mozart logeerde te 's-Gravenhage met vrouw en kinderen in La ville de Paris, waarvan hij in zijne aanteekeningen
| |
| |
zegt: ‘une très mauvaise auberge’. Het hoofddoel zijner reis was in Holland hetzelfde als in de andere landen, waar hij geweest was, namelijk: bezoeken ten Hove. Het is begrijpelijk, want hij was er aan gewoon, dat in zijn vaderland op muzikaal gebied veel meer initiatief uitging van de vorsten dan van particulieren, en naar dezen maatstaf beoordeelde hij waarschijnlijk ook het muziekleven in het overige Europa. Vandaar dan ook, dat de eerste namen, die men in zijne reisaanteekeningen aantreft, personen aanduiden, die tot het Hof behoorden of met wie hij aan het Hof kennis maakte.
Dit was ook ten aanzien van 's Gravenhage het geval. Na zijn opmerking over het slechte logement komen op zijne Haagsche aanteekeningen in de eerste plaats voor: Le prince d'Orange, Le prince de Nassau Weilburg, Le prince de Nassau Sarbrück, en dan volgen allerlei personages van verschillenden rang en stand, omtrent wie de heer Scheurleer enkele ophelderingen geeft.
In de eerste acht dagen was het Mozart-gezin, blijkens een brief aan Hagenauer, tweemaal bij de prinses Caroline van Nassau Weilburg en eenmaal bij den prins van Oranje, die hen met zijn equipage liet afhalen en naar huis terug brengen, hetgeen in dien tijd geen alledaagsche onderscheiding was. Trouwens, de Mozarts werden aan het Hof van den Stadhouder zeer minzaam ontvangen. ‘Hoe de stoffelijke belooning is geweest, - zegt de heer Scheurleer - is uit de hofrekeningen niet op te maken, daar er alleen groote posten uitgetrokken zijn voor diverse douceurs, galanterieën en menus plaisirs, waarvan de specificatie verloren is gegaan. Tot uit Leopold's laatste brieven is het echter duidelijk te zien, dat hij zeer voldaan was over de betoonde gulheid en hartelijkheid.’
Opmerkelijk is het, - zegt de schrijver verder, - dat in de aanteekeningen de naam van den Hertog van Brunswijk - Wolfenbuttel, den voogd van Willem V, ontbreekt, hoewel uit een brief van 19 September blijkt, dat hij ook bezocht zou worden. Maar het is wel niet denkbaar, dat de reizigers verzuimd zouden hebben, hun opwachting te maken bij een personage zoo voornaam als de Dikke Hertog.
Zoo had dus Mozart aan het Hof met het puik der Hagenaars kennis gemaakt en dit kon hem niet anders dan ten goede komen
| |
| |
bij de openbare concerten, die hij nu op eigen risico wilde ondernemen. Men zou kunnen zeggen, dat hij die protectie eigenlijk weinig of niet noodig had, want de kinderen, en vooral Wolfgang, hadden in andere landen reeds zooveel van zich doen spreken, dat zij ook hier niet geheel onbekend waren.
Den 27sten September 1765 lazen de Hagenaars in hun courant een advertentie van den volgenden inhoud: ‘Met permissie zal de heer Mozart, Muziek-Meester van den Prins Bisschop van Saltzburg, de eer hebben, op Maendag 30 September 1765 in de zael van den Ouden Doelen in 's Hage een groot Concert te geeven, in het welke zijn zoon, oud maer 8 Jaeren en 8 Maenden, beneevens zijn Dogter, oud 14 Jaeren, Concerten op het Clavecimbael zullen executeeren.’ Daarbij werd tevens gezegd, dat ‘alle de ouvertures zullen zijn van de Compositie van dien jonge Componist, die nooyt zijn weerga gevonden hebbende, de goedkeuring van de Hoven van Weenen, Versailles en Londen heeft weggedragen.’
Zulke breedsprakige en opgeschroefde concert-aankondigingen waren in dien tijd niets ongewoons, en het is daarom begrijpelijk, dat papa Mozart er zich in zijn eigen belang ook maar van bediende. Hij was trouwens zeer sterk in het fabriceeren van aanlokkende aankondigingen, wat ook blijkt uit die, waartoe hij te Londen zijn toevlucht nam, toen het noodig was, de aandacht van het publiek te trekken.
Wat er op dit concert, waarbij het orkest was samengesteld uit Haagsche meesters (onder wie ook eenige leden der Hofkapel), zou worden uitgevoerd, vermeldt de advertentie niet. De heer Scheurleer veronderstelt, dat met ‘ouvertures’ zullen bedoeld zijn de symphonieën, die de jonge Wolfgang in Engeland gecomponeerd had. De namen symphonie en ouverture werden in dien tijd vaak verwisseld.
Tusschen deze uitvoering en een tweede door Mozart en zijne kinderen in den Haag gegeven, verliep geruime tijd. Oorzaak daarvan waren de hoogst ernstige ziekten, waardoor Marianne en Wolfgang na elkander werden aangetast en waarvan Leopold in zijne brieven van 5 November en 12 December aan Hagenauer zeer uitvoerige beschrijvingen geeft. Eerst tegen het einde van Januari 1766 waren de kinderen zoover hersteld, dat er weder aan hun optreden kon gedacht worden. En zoo werd dan het
| |
| |
tweede concert bepaald op den 22sten dier maand. Een paar dagen na die uitvoering vertrokken de Mozarts naar Amsterdam.
Vele bijzonderheden omtrent hun verblijf in die stad (hoogstwaarschijnlijk zijn zij er tusschen den 25sten en den 28sten Januari aangekomen) zijn niet bekend geworden. Leopold's brieven bevatten dienaangaande weinig, en bovendien heeft hij sedert den aangehaalden brief van 12 December minder geregeld aan Hagenauer geschreven. In een schrijven van 16 Mei 1766 uit Parijs verontschuldigt hij zich zelfs wegens zijn langdurig stilzwijgen.
Het is dus niet onmogelijk, dat er tusschen 12 December en 16 Mei geen brief is verzonden.
Zoo bestaat dus het eenige, wat ons kan inlichten omtrent het verblijf der Mozarts in Amsterdam, in een paar advertentiën van concerten, door hen gegeven, en het fac-simile eener bladzijde met aanteekeningen van vader Leopold. Zij bevat een aanduiding, dat de familie haar intrek genomen had in het logement Le lion d'or in de Warmoesstraat, en overigens namen en nog eens namen, waaronder die van zangers en instrumentaal-virtuozen, die eigen concerten gaven of op die van anderen optraden, omtrent al welke personen de heer Scheurleer, voor zoover mogelijk, eenige ophelderingen geeft. Beroemdheden zijn er echter niet onder.
Het eerste der voornoemde concerten werd gegeven in de zaal boven de Manege op het einde der Leidschegracht. Wat er uitgevoerd werd, weten wij hier evenmin als bij de concerten in den Haag. In de in het Fransch gestelde aankondiging wordt weder alleen gezegd, dat de ‘ouvertures’ composities van den jongen Mozart zullen zijn; een tweede advertentie voegde er bij: ‘Ils joueront (namelijk broeder en zuster) sur un clavecin à quatre mains’ - wat natuurlijk beteekende, dat zij à quatre mains op het klavier zouden spelen.
Nadat Leopold Mozart met zijne kinderen den 26sten Februari een tweede concert had gegven, en wel in dezelfde zaal, gingen zij weder naar den Haag, want den 8sten Maart zou de Prins meerderjarig en bij die gelegenheid als Stadhouder gehuldigd worden. De Mozarts wilden daarbij niet ontbreken; te meer wijl aan den kleinen Wolfgang was toegestaan, eenige muziekstukken voor die feesten te schrijven.
Het hoofdstuk, dat de schrijver van het hier besproken boek
| |
| |
aan die feesten wijdt, is zeer belangwekkend, ook wegens de afbeeldingen die daarbij gevoegd zijn, maar bevat niets over de rol, die de jonge Mozart daarbij gespeeld heeft. En dit is begrijpelijk, want hiervan is tot dusver niets bekend geworden. Men weet, wat Wolfgang gecomponeerd heeft voor die feesten, maar niet of en wanneer het is uitgevoerd.
Bijkans drie jaren waren verloopen, sedert Mozart met zijn gezin Salzburg verliet, en het werd dus tijd, dat hij eens aan de terugreis ging denken. Verpoozing werd noodig, want het voortdurende reizen en trekken en de telkens afwisselende levenswijze dreigden nadeelig op de kinderen te zullen werken. Daarbij kwam o.a. nog, dat er uit Salzburg brieven kwamen, waarin steeds dringender op de terugkomst werd aangedrongen, daar de Aartsbisschop, in wiens dienst Leopold Mozart stond, ontevreden werd over het lange wegblijven. Toch vertoefden zij nog vijf weken in den Haag, gedurende welken tijd de kinderen nog eenige malen aan het Hof speelden.
De reizigers vertrokken in de eerste helft van April uit de Hofstad en gingen over Amsterdam (waar den 16den April nog één concert werd gegeven), Utrecht, Rotterdam, Antwerpen en Brussel naar Parijs, waar Leopold aan Hagenauer den brief van 16 Mei 1766 schreef, die, behalve over deze reis, ook over de feesten te 's-Gravenhage handelt.
Mozart zegt daarin ook, dat hij aan zijn vriend een exemplaar zal zenden van zijn in het Hollandsch vertaalde Handleiding voor het Vioolspel, en wel in hetzelfde ongemeen fraaie formaat, waarin dit werk door den boekdrukker te Haarlem (bedoeld wordt de beroemde drukker-uitgever Johannes Enschedé) aan den stadhouder prins Willem V ter gelegenheid van diens meerderjarigverklaring was aangeboden. Hij voegt er aan toe, dat de uitgever ook hem persoonlijk en ‘mit einer ehrfurchtsvollen Miene’ zulk een fraai exemplaar kwam overhandigen en daarbij vergezeld was van den organist der Groote kerk te Haarlem, die den knaap Wolfgang uitnoodigde, op het beroemde orgel te komen spelen (‘Welches auch den Morgen darauf von 10 bis 11 Uhr geschahe’ - voegt hij er bij).
Het is niet met zekerheid te zeggen, wanneer het bezoek aan Haarlem heeft plaats gehad. De heer Scheurleer vermoedt, op
| |
| |
daarbij aangegeven gronden, dat het van den Haag uit en half Maart is geschied. Uit de door Nottebohm medegedeelde herinneringen van Mozart's dochter zou men echter kunnen afleiden, dat zij Haarlem eerst op hun terugreis, dus half April, hebben bezocht. Van een orgelbespeling of concert van Wolfgang te Haarlem vermeldt de Haarlemsche courant uit die dagen niets.
Men zou wel wenschen, dat Leopold Mozart zich eenigszins had uitgelaten over den toestand der muziekbeoefening hier te lande in den tijd toen hij er vertoefde, doch uit zijne aanteekeningen en brieven blijkt hiervan niets.
Wat de aanteekeningen betreft, vinden wij daarin, behalve een paar aanduidingen omtrent de logementen, waar hij met zijn gezin intrek nam, en zeer enkele aanstippingen van bezienswaardigheden en voorvallen, die hem in den Haag bijzonder getroffen schijnen te hebben (hij noemt o.a. ‘Der Hof des Prinzen van Oranien, Der Voorhout, Der Busch, Schevelingen, die Festivitet der Installation des Prinzen und die erstaunliche Illumination’), niets anders dan een dorre opsomming van namen van aanzienlijke personen, rijke kunst-beschermende familiën in den Haag en Amsterdam, professoren en doctoren enz. Ook van enkele Hollandsche toonkunstenaars stipt hij de namen aan, zonder eenigen anderen commentaar dan dat hij twee hunner ‘Capitale Esel’ noemt, en van wie wij zonder de ophelderingen, die de heer S. omtrent hen geeft, niet zouden weten, dat zij bestaan hebben.
En wat er in de brieven voorkomt, zijn meestal reisavonturen, indrukken, die Leopold Mozart van de door hem bezochte steden heeft ontvangen, uitingen van tevredenheid over de ontvangst aan het Hof, maar ook klachten over het dure leven in Holland en over het feit, dat hij meer geschenken voor hem en de kinderen krijgt dan geld; kortom allerlei dingen, die hem en zijn gezin persoonlijk aangingen. Over den aard van de muziek, die hier gezongen en gespeeld werd, en in het algemeen over de muzikale toestanden, zegt hij niets.
Vader Mozart geeft gewoonlijk den indruk, meer een practisch man te zijn geweest dan iemand, die zich met bespiegelingen bezig houdt; wil men dus van het muziekleven in Nederland ten tijde van zijn verblijf aldaar of in de geheele tweede helft der
| |
| |
achttiende eeuw iets weten, dan heeft men andere bronnen noodig. Den schrijver van het hier besproken boek hebben zij in die mate ten dienste gestaan, dat hij ons veel belangrijks kon mededeelen.
De beoefening der Muziek was in ons land destijds zoo min niet; stellig niet zoo min als de Engelsche muziekgeleerde Charles Burney, die er in 1772 kwam, ons in zijn boek The Present State of Music in Germany, the Netherlands and United Provinces wil doen gelooven, waar hij zegt dat in dit land weinig andere muziek werd aangemoedigd dan ‘the jinging of bells and ducats’ (d.i. klokkenspel en geldgerinkel). Maar de tijd, door Mozart en de zijnen in Holland doorgebracht (van September 1765 tot en met April 1766), was wellicht minder gunstig voor een beoordeeling van den toestand. Op dat oogenblik hokte de vooruitgang eenigszins; niet lang daarna echter, met het laatste vierde der eeuw, brak het tijdperk eener grootere ontwikkeling van het muziekleven ten onzent aan.
Toen de Mozarts in den Haag kwamen, bestond daar een Fransch tooneel in de Casuariestraat, onder leiding van een vrouw, Mme Baptiste Anselme. Zij had in 1760 van den stedelijken magistraat daartoe privilegie verkregen en bleef tot 1767 aan het hoofd dezer onderneming. Vroeger waren er zelfs twee Fransche tooneeltroepen: een in de genoemde straat en een in het Voorhout, die elkander geduchte concurrentie aandeden en zelfs aanleiding gaven, dat de Haagsche tooneelvrienden zich in twee partijen splitsten: de Voorhoutianen en de Casuaristen. Op den duur was echter die concurrentie niet vol te houden; daarvoor was den Haag te klein. Het gevolg was dan ook, dat een der troepen het veld moest ruimen. Dit geschiedde in 1732, en het theater in de Casuariestraat bleef meester van het terrein.
In dit theater, en ook in dat van het Voorhout, is van alles vertoond: treurspelen van Corneille, Racine, Voltaire, Destouche, blijspelen van Molière, Opera, en vooral stukken, die tot het Fransche lyrische blijspel behoorden. Gedurende tal van jaren werd op deze tooneelen als het ware een beeld gegeven van de voortdurende ontwikkeling van dit blijspel, van de eenvoudige comédie-vaudeville van een Favart af tot de opéra-comique van een Philidor, Monsigny en Grétry.
| |
| |
Zoo bleef door dit repertoire het Haagsche publiek op de hoogte van den tijd. En men was er vlug bij ook. Gewoonlijk werden de werken van het genre ‘opéra comique’ reeds 2 of 3 jaren, nadat zij te Parijs voor het eerst waren opgevoerd, in den Haag vertoond. Dit was o.a. het geval met Les Troqueurs van d'Auvergne, welk stuk, in 1753 ontstaan, reeds in 1758 hier te lande bekend was.
Die verschillende soorten van tooneelstukken bleven niet altijd afgezonderd van elkander; vaak kreeg men op een en denzelfden avond, behalve een tooneelspel, (soms reeds opgevuld met zangstukken) nog een ‘opéra-comique’ en een ballet te zien en te hooren, en dat balletten in een stuk werden ingelascht, was ook niets zeldzaams. Den 7den Mei 1762 bijv., toen de opera-bouffe Ninette à la cour van Favart werd vertoond, kwamen daarin niet minder dan drie balletten voor: een ‘ballet noble’, genaamd les Chasseurs, een ballet ‘demi-caractère’, genaamd le Vieillard rajeuni en een ‘ballet-grotesque’ met den titel le Tailleur.
En voor zulk een mengelmoes kon men meestal maar over een troepje tooneelkunstenaars beschikken, die in alles moesten medewerken. Verwonderen moet ons dit niet, als wij bedenken, dat er in die tijden onder de tooneelisten nog geen bepaalde vakkunstenaars waren en dat zij nu eens als tooneelspeler, dan weder als zanger en zelfs als danser moesten optreden, - de beroemde zangeressen en de mannelijke sopranen wellicht alleen uitgezonderd.
Dit wat de dramatisch-muzikale kunst in den Haag betreft. Er dient nog bijgevoegd te worden, dat daar, behalve deze Fransche opera's, ook Italiaansche werden opgevoerd. In de couranten vindt men ze gewoonlijk in Mei aangekondigd, dus omstreeks den tijd van de Haagsche kermis. In 1760 en '61 bijv. in de Casuariestraat onder leiding van zekeren d'Amicy, die herhaaldelijk van den Prins (die ook de Fransche opera zeer steunde) een toelage ontving. Ook kondigden in Mei 1760 Les enfants du sieur Frédéric eenige voorstellingen aan van opera's en balletten sur le Théâtre de l'Opéra Italien au bout du Wagenstraat (waarschijnlijk was dit een kermistent) en blijkt het verder, dat er ook troepen Vlaamsche operisten kwamen, o.a. een onder den directeur Neyts.
Over de waarde dezer voorstellingen, waarvoor de Hagenaars een groote voorliefde schijnen gekoesterd te hebben, is het, jammer
| |
| |
genoeg, niet mogelijk iets positiefs te zeggen; daartoe ontbreken te veel gegevens. Zou men willen afgaan op het oordeel der meeste reizigers, die den Haag bezochten, dan kan men, volgens den schrijver van het hier behandelde boek, zich daaromtrent slechts een weinig gunstig oordeel vormen. Maar, gelijk gezegd is, het Haagsche publiek vond veel vermaak in die voorstellingen, en bekend is het ook, dat ten tijde van Willem V het Hof er veel belang in stelde en ze dikwerf bezocht.
Zijn dus de bronnen voor de kennis van de geschiedenis der Haagsche Opera uit dien tijd arm, nog schaarscher schijnen de berichten aangaande het Concertwezen in de Hofstad te zijn. Toonen de reizigers en plaatsbeschrijvers weinig belangstelling voor de Schouwburgen, over de Concerten zwijgen zij geheel en al, en bijkans de eenige hulpbron om er iets van te weten te komen, zijn de dagbladen. En bedenkt men daarbij, hoe gebrekkig de toenmalige wijze van adverteeren was, dan kan men op geen rijken oogst rekenen.
In de jaren 1760-'70, het tijdvak waarin het bezoek der Mozarts aan den Haag valt, waren aldaar de voornaamste plaatsen, waar openbare concerten gegeven werden, de Opera in de Casuariestraat en de zaal van den Ouden Doelen. Maar de eerste concerten, waarvan de schrijver in staat is een, zij het ook slechts oppervlakkig, overzicht te geven, zijn die, welke in de jaren 1749-'51 des zomers in Nieuw Vaux Hall plaats hadden - een inrichting die zich bevond op de plek, waar thans de Koninklijke Bazar in de Zeestraat staat.
Het was een bron van groot vermaak, want niet alleen kon men er muziek hooren maar ook genieten van bals, vuurwerken en aantrekkelijkheden als Pantomime, Maskerdans, Zwaardendans, Mastklimmen enz. Het hoofd der onderneming, een zekere Siebers of Sieber, had zich te verheugen in den steun van niemand minder dan den Stadhouder (Willem IV), die herhaaldelijk de muziekuitvoeringen in den tuin kwam bijwonen en wiens dood (22 October 1751) waarschijnlijk de oorzaak is geweest, dat de onderneming niet verder kon blijven bestaan.
Van de aankondigingen zijner muziekuitvoeringen en andere openbare vermakelijkheden maakte deze Siebers veel werk, en wij zien daaruit, dat hij het zijn bezoekers zooveel mogelijk naar den zin trachtte te maken.
| |
| |
Zoo annonceert hij bijv. voor 26 Augustus 1751 ‘een magnificq concert, waer van de nieuwe Musicq, door den vermaerden Zollnitz gecomponeerd, de diverse Hartstogten van Liefde, Haestigheyd en andere, die in de Historie van Ulijsses en Circe voorkomen, zal uytdrukken, als meede een superbe Vuurwerk, insgelijks op de bovengenoemde Historie betrekking hebbende’.
Een andermaal tracteert hij de liefhebbers op een ‘extra ordinaris Vocael- en Instrumentael-Concert’, waarbij ‘het begin gefixeerd is ten 11 uuren voor de middag, om de koele Avond-lugt te vermyden’. En dan komt nog de grootste attractie: ‘Bij tussenpozinge der Musicq zullen de respective Heeren en Dames gediverteerd worden met het spectakel van te zien klimmen op een met Oly en Zeep besmeerden Mast, ter hoogte van 60 voeten, naer een prijs van vijf Ducaten en een Tractement, voor den geene die eenen krans van deszelfs Top zal kunnen afhaelen’.
Wat nu de muzieknummers betreft, die op de programma's van sinjeur Siebers voorkwamen, zoo zijn de aankondigingen, die daarvan voorhanden zijn, meestal in algemeene termen vervat. Men leest van een ‘Solo aen de Fiool’, een ‘Bascantate nieuw gecomponeerd door een voornaem heer’, ‘2 nieuwe symphonieën geaccompagneerd met Pauken en Trompetten’ enz. Een enkele maal wordt een uit te voeren werk nader omschreven, zooals o.a. ‘Overture met de Marsch en keurlyke Minuet uyt Mr. Hendels Oratorie van Saul, welke van alle kenners der Musicq voor een der beste van alle syne werken gehouden’.
Het laatste concert van dezen impresario werd den 18den September 1751 gegeven. Veertien jaren later, toen de Mozarts in den Haag kwamen, was het concertwezen daar ter stede reeds in een beteren toestand. Gelijk hierboven reeds vermeld is, waren toen de voornaamste plaatsen voor openbare concerten de zaal der Opera in de Casuariestraat en die van den Ouden Doelen. Laatstgenoemde werd het meest gebruikt en was ook de aanzienlijkste. Van minder allooi waren de muziekuitvoeringen, die in de zaal der Schuttersdoelen op den hoek van Tournooiveld en Korten Vijverberg werden gegeven. Hier traden virtuozen van minderen rang op en waren de toegangsprijzen ook lager.
In den Haag waren twee categorieën van openbare concerten: vooreerst zoogenaamde Inschrijvingsconcerten, waarvan men in de
| |
| |
dagbladen sporen ontdekt, doch die niet geregeld aangekondigd werden; en voorts de concerten door de doortrekkende kunstenaars zelf op touw gezet. Zij stelden zich daartoe in verbinding met hunne Haagsche kunstbroeders en vormden zoo een orkest. Soms werd er uitdrukkelijk in de advertentiën vermeld, dat zich ook Haegse meesters zouden doen hooren, en daartoe werd dan vaak de hulp ingeroepen van Graf of Graaf, den directeur van de Stadhouderlijke kapel.
De hier optredende kunstenaars waren meerendeels trekvogels. Duitsche, Italiaansche en Fransche virtuozen kwamen op hunne reizen van en naar Engeland gewoonlijk naar Rotterdam, den Haag en Amsterdam, om te trachten zoodoende hunne reiskosten te verdienen, en, volgens enkele mededeelingen daaromtrent, moeten zulke pogingen dikwerf tot groote voldoening dezer kunstenaars zijn uitgevallen. Wat zeker wel de reden zal geweest zijn, dat in de jaren 1760-1770 verscheidene der toenmalige beroemdste virtuozen ons land bezochten.
In Amsterdam werd er in het openbaar nog veel meer muziek gemaakt dan in Den Haag, hetgeen wegens de veel sterkere bevolking ook zeer goed mogelijk was. Ten minste het aantal concertlokalen was er tijdens Leopold Mozart's verblijf veel aanzienlijker dan in de Hofstad.
Wij zagen reeds, dat Mozart's kinderen zich lieten hooren in de zaal boven de Manege. Hier was toen de voornaamste concertzaal der Amstelstad. Volgens Wagenaar werden daar des winters ten minste eens of tweemaal per week concerten gegeven, en uit advertentiën blijkt, dat de voornaamste virtuozen er optraden, hetgeen ook het geval was in de Oude Doelen (Doelenstraat), welk lokaal niet minder in aanzien was dan het eerstgenoemde.
Men had ook lokalen van minderen rang, en die waren talrijker. Tusschen dezen kon men evenwel ook weer onderscheid maken. De Keizerskroon in de Kalverstraat bijv., de Middelste Liesveldsche Bijbel in de Warmoesstraat, het logement de Zon op den Nieuwendijk en Nieuw Maltha in de Nes, waar entrée geheven werd, waren nog tamelijk deftige lokalen, maar de Zon in de Taksteeg, het Wapen van Embden op den Nieuwendijk, de Beurs van Rotterdam op de Groote Vischmarkt, het Gekroonde Hoogduitsche Schaap op de Joden Groenmarkt waren meer of minder van het genre onzer café-chantants,
| |
| |
ten minste in sommige aankondigingen stond te lezen, dat er geen entrée-geld zou gevorderd worden en dat de eenige voorwaarde tot bijwoning der muziekuitvoeringen was: ‘Men verteert een Flesch’.
Het gehalte der programma's van laatstgenoemde inrichtingen is moeilijk te gebruiken als maatstaf van het aanzien, waarin zij stonden. Veel van hetgeen in die programma's vermeld wordt, geeft er geen hoogen dunk van, zooals bijv. de mededeeling: ‘Sr. Aron zal zig met zijn confrater op de Waldhoorn laten hooren’, of wel: ‘Juffrouw de Haan zal een solo op de Waldhoorn staan te excuteeren.’ Maar er moet bijgevoegd worden, dat fraaiigheden van dien aard eveneens in grootere en deftigere lokalen ten gehoore gebracht werden. Het blijkt, dat men in die dagen, zoowel in den Haag als in Amsterdam, heel andere dingen op een concert gedoogde dan thans; het publiek stelde geheel andere eischen.
Het is dan ook geen wonder, dat de aankondigingen van concertuitvoeringen dikwijls de wonderlijkste dingen bevatten. Curiositeiten als van Sieur Rossignol ‘die zig zal laeten hooren met zijn verwonderlijke exercitiën met de Keel bestaande in eene volmaekte nabootsing van alle zingende Vogelen, onder het accompagnement van andere instrumenten’, of wel van den heer Esser, die ‘op de Violin zingen en met de Mond Fluyten zal’ schenen ook het toenmalige deftige publiek in verrukking te brengen.
De kunstenaars, wier namen in de jaren 1760-1766 in Amsterdam in de concert-aankondigingen vermeld worden, zijn grootendeels dezelfde, die in den Haag optraden. De meeste hunner behoorden tot de categorie der trekvogels, die, gelijk reeds bij het concertleven in de Hofstad is opgemerkt, op hunne reizen van en naar Engeland gewoonlijk ook ons land bezochten. Onder die namen zijn evenwel ook enkele van toonkunstenaars, die zich metterwoon in Amsterdam gevestigd hadden. O.a. de zangeres Mellini (of Melini), een Italiaansche van geboorte, die bij het publiek zeer gezien was en van 1755 tot na 1772 zeer dikwijls in concerten optrad. Verder: Jean Gabriël Meder, die op de Pijpenmarkt woonde en vele concerten bij inteekening gaf, waarin ook eenige zijner composities werden uitgevoerd, en Karl Michael Ritter von Esser, beroemd vioolvirtuoos van dien tijd en dezelfde heer, die, gelijk daareven gezegd is, ‘op de viool kon zingen en daarbij met den mond fluiten’. Ware Leopold Mozart enkele jaren vroeger in ons land
| |
| |
gekomen, dan had hij er nog drie mannen gevonden, die een Europeesche vermaardheid bezaten, namelijk Leonard Frischmuth (organist aan de Nieuwe Zijds Kapel, gestorven 1764), Konrad Friedrich Hurlebusch (organist, klavierspeler en componist, gest. December 1764) en de beroemde vioolvirtuoos Pietro Antonio Locatelli, die zich na zijne talrijke kunstreizen in Amsterdam gevestigd had en zich daar bezig hield met componeeren, les geven en een handel in snaren. In een woning aan de Prinsegracht bij de Leidsche Kruisstraat is hij er in het begin van 1764 gestorven.
Bij de komst der Mozarts in Amsterdam speelde de Muziek daar nog altijd haar voornaamste rol bij het Tooneel, en het is zeer interessant, aan de hand van de uitvoerige en belangrijke inlichtingen, die de heer Scheurleer ons in zijn boek (2e Deel) daaromtrent geeft, eens na te gaan, op welke wijze zij die rol van het begin tot het einde der achttiende eeuw heeft vervuld, zoowel in den officieelen Stads-schouwburg als bij al de particuliere schouwburgen binnen of buiten de stadswallen.
Op Concertgebied echter heeft de Muziek eerst in het laatste vierde der genoemde eeuw een hooge vlucht genomen. Naast de concerten van de inheemsche kunstenaars en de rondreizende virtuozen ontstonden van lieverlede de Genootschappen, die aan de beoefening der toonkunst een meer degelijke richting gaven. Tot deze ontwikkeling hebben vooral de afdeeling ‘Muziek’ der in 1777 opgerichte maatschappij Felix Meritis en het negentien jaren later gestichte gezelschap Eruditio Musica (dat o.a. het eerst hier te lande oratorium-uitvoeringen op groote schaal gaf) zeer veel bijgedragen.
Henri Viotta. |
|