De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
Buitenlandsche letterkunde.Neue Gedichte von Rainer Maria Rilke. Leipzig, Insel-Verlag. 1907.Slechts nu en dan vernemen wij in ons land het een en ander omtrent hedendaagsche Duitsche romanschrijvers en dichters. Augusta de Wit geeft elke veertien dagen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant haar oordeel over ‘Nieuwe Duitsche boeken’. Albert Verwey deed ons kennis maken met den dichter Stefan George. Hier en daar werd soms in een tijdschrift of een dagblad op een man of vrouw van beteekenis in de Duitsche letterkunde - o.a. op Ricarda Huch, Heinrich Mann, Ernest Zahn - de aandacht gevestigd. Maar dit zijn alle op zich zelf staande beschouwingen en aanteekeningen. Van een overzicht van de Duitsche litteratuur van den dag, of zelfs maar van een gedeelte dier litteratuur, kan geen sprake zijn. Het wijde veld is niet te overzien. Wij staan er te dicht op. Enkel op een afstand van tijd, aan het eind van een afgesloten tijdperk, kan de geschiedschrijver eener letterkunde, kan de kroniek- en critiekschrijver een algemeenen indruk ontvangen en weergeven in een korter of langer betoog. Zoo zou nu wellicht de plaats kunnen worden aangewezen, welke aan den onlangs gestorven dichter Detlev von Liliencron toekomt, den in 1844 geborene, die destijds in de Duitsche poëzie van na 1870 een nieuwen, frisschen toon deed hooren, persoonlijke kunst gaf in zijn Adjutantenritte (1884) en in zijn andere sedert verschenen gedichten. Indien ik, ook zelfs zonder mij aan zulk een | |
[pagina 517]
| |
aanwijzing te wagen, thans niet over dien dichter uitweid, dan is het, omdat hij reeds in 1890 door den Letterkundige-Kroniekschrijver van toen aan de Gids-lezers werd voorgesteld. Hetgeen destijds, verklaard met aanhalingen uit von Liliencron's gedichten, geschreven werd over den realistisch-lyrischen dichter, den zanger van de Holsteinsche heide, den dichterlijken vrouwenvereerder, in wien vaak iets aan Alfred de Musset herinnert, schijnt mij, al schreef von Liliencron sedert nog vele andere gedichten, als karakteriseering van zijn veelzijdig, gezond, echt persoonlijk en persoonlijk echt talent ook nu nog voldoende. Het zij mij dus vergund, den belangstellende daarnaar te verwijzen...
Hoe de dichter, voor wien ik hier belangstelling vraag, geclassificeerd behoort te worden, tot welke groep hij gerekend wordt of zich zelf rekent, of hij tot een school behoort of wellicht geroepen is zelf een school te vormen, ik weet het waarlijk niet. Maar dat Rainer Maria Rilke een dichter is van zeer bijzondere begaafdheid, hoop ik den lezer duidelijk te maken. Van zijn leven weet ik alleen, dat hij den 4den December 1875 te Praag geboren werd en tot voor eenige jaren te Parijs woonde, waar hij een tijd lang Rodin als secretaris gediend heeft. Hans Benzmann, in de inleiding tot een bloemlezing van moderne Duitsche lyriek, noemt Rilke een door en door oorspronkelijk, met phantasie begaafd, echt lyrisch dichter, van wien het enkel te betreuren valt, dat hij zich vaak in het bizarre, gekunstelde verliest, zoodat het te vreezen is, dat hij steeds een ‘Unfertiger’ en een ‘Suchender’ blijven zal. Een zoekende is Rilke, mag men den Oostenrijkschen dichter Stefan Zweig geloovenGa naar voetnoot1), langen tijd geweest. In zijn eersten bundel waren het teere, kleurrijke stemmingen, korte melodieuze strofen, als vlinders zoo bont, en vergankelijk als deze. Daarna werd door Rilke grooter zorg besteed aan het enkele woord en aan het ongewone, dooreengestrengelde, vaak herhaalde rijm, waarin hij een ongeloofelijke virtuositeit bereikte. En steeds meer strekte hij zijn dichten uit tot aan en over het aangrenzend gebied. ‘Betont und klingend durch den Reim fluteten die Gedichte langsam über in Musik.’ Het werden gedichten, zegt Zweig, ‘die | |
[pagina 518]
| |
gehört werden wollen wie ein Lied und nicht durchforscht auf ihren Sinn.’ Zoo zoekend en zijn vers tot steeds volmaakter vorm ontwikkelend, is Rilke gekomen tot hetgeen velen thans in zijn dichtwerk bewonderen. Van Rilke's vroegere gedichten zijn mij alleen die enkele bekend, welke in Benzmann's bloemlezing voorkomen. Maar wanneer ik hem beoordeel naar den bundel Neue Gedichte - en een kunstenaar heeft het recht beoordeeld te worden naar het 't laatst door hem gepubliceerde werk - dan kan ik hem zeker niet ‘unfertig’ noemen, en ‘suchend’ alleen in dien zin waarin dit van elk ernstig, naar hooger strevend kunstenaar gezegd kan worden. Dat, wat wij hier aantreffen, is het werk van een fijnvoelend, teer besnaard kunstenaar, door alles waarmee hij in het leven van zijn zinnen en van zijn geest in aanraking komt gemakkelijk getroffen, maar die toch het enkele beeld, de enkele sensatie zóó lang waarneemt, tot hij den omtrek ervan, de beweging, de ziel, geheel in zich heeft opgenomen, om het treffendst moment, de meest karakteristieke uitdrukking van sensatie en beeld in plastischen versvorm te kunnen weergeven. In Parijs wonend, heeft hij er den mallemolen in het Jardin du Luxembourg, de Morgue, in het Jardin des Plantes de wilde dieren, niet eens maar herhaaldelijk en lang achtereen, waargenomen, en daarvan vinden wij in deze verzen de beelden duidelijk omlijnd en scherp naar voren springend terug. Twaalf regels - en de Panter met zijn vermoeiden blik staat voor ons, loopt voor ons in zijn kooi op en neer met zijn slappen, dansenden gang: Sein Blick ist vom Vorübergehn der Stäbe
so müd geworden, dass er nichts mehr hält.
Ihm ist, als ob es tausend Stäbe gäbe
und hinter tausend Stäben keine Welt.
Der weiche Gang geschmeidig starker Schritte,
der sich im allerkleinsten Kreise dreht,
ist wie ein Tanz von Kraft um eine Mitte,
in der betäubt ein grosser Wille steht.
| |
[pagina 519]
| |
Nur manchmal schiebt der Vorhang der Pupille
sich lautlos auf -. Dann geht ein Bild hinein,
geht durch der Glieder angespannte Stille -
und hört im Herzen auf zu sein.
De ‘Karusell’ draait voor hem rond met zijn booze, roode leeuwen, zijn bonte paarden, en zijn hert, dat er precies uitziet als in het bosch, met dit onderscheid dat het hier gezadeld is. En zooals hij telkens weer het zonderlinge dier, den witten olifant, terug ziet, zoo keert het ook hier als een refrein telkens weer: Und dann und wann ein weisser Elefant....
Und das geht hin und eilt sich, dass es endet
und kreist und dreht sich nur und hat kein Ziel.
Ein Rot, ein Grün, ein Grau vorbeigesendet,
ein kleines kaum begonnenes Profil.
Und manchesmal ein Lächeln, hergewendet,
an dieses atemlose blinde Spiel.
Dat de zeven-en-twintig regels van het gedicht niet meer dan negen verschillende eindrijmen hebben, zoodat dezelfde rijmklank telkens terugkeert, lijkt mij teekenend voor het eentonig gedraai van den mallemolen met zijn telkens weer voorbijzwevende berijders en beredenen. Even sprekend als deze beweging is die van de ‘Spanische Tänzerin’. Haar dans is als een vlam, die zich langzaam uitbreidt, haar allengs geheel omvangt, en die zij ten slotte, triomfeerend, met een lachenden groet tot het publiek, met haar kleine stevige voetjes uittrapt. Dat vangt zoo aan: Wie in der Hand ein Schwefelzündholz, weiss
eh es zur Flamme kommt, nach allen Seiten
zückende Zungen streckt -: beginnt im Kreis
naher Beschauer hastig, hell und heiss
ihr runder Tanz sich zuckend auszubreiten.
Und plötzlich ist er Flamme ganz und gar.
En kent ge precieser en tegelijk roerender teekening dan deze van de jonge blindwordende vrouw (‘Die Erblindende’)? Dat zij jong is, staat er niet, de dichter doet hier en elders niets om een droevig geval nog treffender te maken - maar men ziet het: | |
[pagina 520]
| |
Sie sass so wie die anderen beim Tee.
Mir war zuerst, als ob sie ihre Tasse
ein wenig anders als die andern fasse.
Sie lächelte einmal. Es tat fast web.
Und als man schliesslich sich erhob und sprach
und langsam und wie es der Zufall brachte
durch viele Zimmer ging (man sprach und lachte),
da sah ich sie. Sie ging den andern nach,
verhalten, so wie eine, welche gleich
wird singen müssen und vor vielen Leuten;
auf ihren hellen Augen die sich freuten
war Licht von aussen wie auf einem Teich.
Sie folgte langsam und sie brauchte lang
als wäre etwas noch nicht überstiegen;
und doch: als ob, nach einem Uebergang,
sie nicht mehr gehen würde, sondern fliegen.
Het oude Vlaanderen, dat zooveel dichters en kunstenaars bekoorde, heeft ook Rilke aangetrokken. Zoo de ‘doode stad’ Veurne (Furnes) met zijn verrukkelijk klein marktplein, dat men, zoo niet uit eigen aanschouwing, uit de beschrijvingen en afbeeldingen kent. Le petit bonhomme de Dieu van Camille Lemonnier speelt er. Rilke zegt zinrijk van het enge marktplein van Veurne, dat het met zijn geschiedenis ‘von Wut und Aufruhr’ is ‘vom Gewesnen ausgeweitet... auf allen Seiten Hintergrund’. En dan teekent hij de bekoorlijke kleine huisjes met hun geveltoppen en achter hen de hooge torens van de omringende gebouwen: In die Giebel steigend
wollen die kleine Häuser alles sehn,
die Türme vor einander scheu verschweigend
die immer masslos hinter ihnen stehn.
De ‘Quai du Rosaire’ en het Begijnhof te Brugge, de Mariaprocessie te Gent zijn motieven van drie andere gedichten. De Brugge'sche straten teekent hij: | |
[pagina 521]
| |
Die Gassen haben einen sachten Gang
(wie manchmal Menschen gehen im Genesen
nachdenkend: was ist früher hier gewesen?)
und die an Plätze kommen warten lang
auf eine andre, die met einem Schritt
über das abendklare Wasser tritt....
En van den Begijnhof, waar de Begijntjes uit de kerk komende over de bestrate strook naar hun huisjes keeren, die Jungen ruhig, ungewiss die Alten,
und eine Greisin, weilend, hinterher -
van dezen hof zegt Rilke: Dort bleibt, unter dem schwankenden Dekor
des Sommertags, das Graue alter Winter:
als stünde regungslos ein sanftgesinnter
langmütig lange Wartender dahinter
und eine weinend Wartende davor.
Ik schrijf ten slotte nog een gedicht over: Todes-Erfahrung.
Wir wissen nichts von diesem Hingehn, das
nicht mit uns teilt. Wir haben keinen Grund
Bewunderung und Liebe oder Hass
dem Tod zu zeigen, den ein Maskenmund
tragischer Klage wunderlich entstellt.
Noch ist die Welt voll Rollen, die wir spielen.
Solang wir sorgen, ob wir auch gefielen,
Spielt auch der Tod, obwohl er nicht gefällt.
Doch als du gingst, da brach in diese Bühne
ein Streifen Wirklichkeit durch jenen Spalt,
durch den du hingingst: Grün wirklicher Grüne,
wirklicher Sonnenschein, wirklicher Wald.
Wir spielen weiter. Bang und schwer Erlerntes
hersagend und Gebärden dann und wann
aufhebend; aber dein von uns entferntes,
aus unserm Stück entrücktes Dasein kann
| |
[pagina 522]
| |
uns manchmal überkommen, wie ein Wissen
von jener Wirklichkeit sich niedersenkend,
so dass wir eine Weile hingerissen
das Leben spielen, nicht an Beifall denkend.
Kon men de hier aangehaalde verzen door den dichter zelven hooren voordragen, dan zou dat een dubbel genot zijn, want volgens Dr. Felix Braun in Weenen, die het in Die Gegenwart vermeldt, is Rilke's voorlezen van zijn eigen gedichten iets geheel bijzonders. Zoolang dit genot ons ontzegd isGa naar voetnoot1), neme men zelf het boek ter hand, leze rustig - met evenveel zorg waarnemend als waarmee de dichter het deed die ze schreef - ook nog ‘Der Schwan’, ‘Die Kathedrale’, ‘Morgue’, ‘Der Auszug des verlornen Sohnes’ en zooveel ander moois, en verheuge zich.
J.N. van Hall. |
|