| |
| |
| |
Christian science.
(Ter verbetering en ter aanvulling.)
Toen onlangs de omstandigheden mij noopten nader kennis te maken met ‘Christian Science’, wendde ik mij tot een man van naam en gezag te Boston, met verzoek om de noodige gegevens ter aanvulling van die, waarover ik reeds beschikte. Hij antwoordde mij, dat het eenige middel om van het verschijnsel op de hoogte te komen was de reeks artikelen in ‘Mc. Clure's Magazine’, die hij mij tevens toezond. Met gebruikmaking o.a. daarvan schreef ik het opstel, dat De Gids van Juni te lezen gaf. Dit laatste bezorgde mij een schrijven van een ‘Christian Science Publication Committee’ hier te lande, waarin ik opmerkzaam gemaakt werd op eenige onjuistheden in mijn artikel, en verder op het mij toen reeds bekend geworden levensbeeld van Mrs. Eddy uit de pen van Sibyl Wilbur, medewerkster van het tijdschrift ‘Human Life’. Men hoopte, dat ik mij door een en ander gedrongen zou voelen eenige ‘Aanteekeningen’ op mijn werk te leveren en riep bij voorbaat daarvoor de gastvrijheid van de Gids-redactie in. Nu ik over deze laatste beschik, kan ik kwalijk anders dan aan het vereerend verzoek gehoor geven.
Wat het genoemde boek betreft, de lezers van De Gids kennen reeds den titel uit een reclame-biljetje, dat het Juli-nummer in zich borg. Zij lazen daarin, - behalve, dat het drie dollars kost, een prijs die door den Nederlandschen boekhandel met omstreeks een gulden per dollar pleegt te worden verhoogd - dat het bevat een volledig antwoord op de stukken over Mrs. Eddy
| |
| |
in ‘The Mc. Clure Magazine’, en dat de auteur ‘geen Christian Scientist was, toen zij dit werk schreef.’ Van mij is niet te wachten, dat ik met de lezers van De Gids geheel de parallelie der beide levensbeelden zal doorloopen. Hoezeer ook geneigd het ‘audi et alteram partem’ toe te passen, zou ik mij aan de onderneming niet willen wagen, en de Redactie zou er hare lezers tegen in bescherming nemen. Een enkel woord evenwel ter kenschetsing van het bedoelde werk vinde hier de er aan toekomende plaats.
‘Een volledig antwoord op de stukken in Mc. Clure's Magazine’ zal het boek van Sibyl Wilbur zijn. Maar dan toch volgens onuitgesproken bedoeling. Men zou eer denken aan dood-zwijgen. De naam van de te weerleggen artikelen wordt in het gansche werk niet genoemd. Slechts even die van het Tijdschrift, waarin zij voorkomen, in een nauw merkbaar verband (p. 224). Verder is in de voorrede sprake van ‘malicious minded critics’ en van de ‘ephemeral press’ (p. XV, XVI). Niettemin is de parallelie volkomen, in zooverre het raam der levensbijzonderheden in beide schilderingen hetzelfde is. Tot verrijking van kennis leidt de jongere arbeid na de oudere weinig of niet. Het verschil zit hoofdzakelijk in de verklaring en de waardeering van de verschijnselen.
De schrijfster van het nieuwste levensbeeld was, heet het, geen Christian Scientist, toen zij het ontwierp. Maar dan toch zeker bijzonder voorbeschikt om het te worden.
Het maakt een eigenaardigen indruk, wanneer men, na zich door Georgine Milline te hebben laten voorlichten, met de pennevrucht van Sibyl Wilbur in aanraking komt. Het is of men na de Synoptische evangeliën het Vierde evangelie leest, of na den Socrates van Xenophon dien van Plato. Ik heb mijzelven afgevraagd of bevooroordeeldheid door voorafgaande lectuur van de, laat mij zeggen: realistische levensbeschrijving oorzaak was, dat het verstand en het onbevangen genot van de idealistische mij ontbrak, en of bij omgekeerde volgorde van kennismaking het resultaat het tegenovergestelde zou zijn geweest. Maar ik meende die vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Ik doe hulde aan het schrijverstalent van Sibyl Wilbur, maar haar eerbiedige, haast zeide ik: pieuse, behandeling van de stof heeft bij mij den indruk niet kunnen wegnemen, dat de dramatis personae, die in het bonte tooneelstuk worden opgevoerd, blijkens hun theorieën en praktijken - | |
| |
laat mij er bijvoegen: blijkens de portretten, die Mc. Clure's Magazine van hen te zien geeft - voor geen gering deel tot de minderwaardigen behooren. Ja, het contrast tusschen het gouden licht, waarmee de acteurs overstraald worden, en de stumperigheid, waarmede zij zich bezighouden met theologische en geneeskundige problemen, van welker diepte en omvang zij geen flauwe notie hebben, blijft voor mijn gevoel van hoog comische werking.
Men vergunne mij de vertaling van een enkele bladzijde.
Het is bekend, dat ‘Christian Science’ niet half zooveel weken behoeft, als de geleerden ten onzent jaren, zoo niet eeuwen, om op het gebied van godgeleerdheid en geneeskunde al het wetenschappelijke licht te ontsteken, dat voor de menschheid noodig is. Nu luistere men naar de volgende ontboezeming over den door Mrs. Eddy geopenden cursus:
‘Het is onmogelijk van deze eerste aan de wetenschap des Geestes gewijde klassen een tafereel te ontwerpen, dat bij machte is een beroep te doen op een gevoel voor het schoone. De studenten, die bijeengebracht werden, waren werklieden. Hunne handen waren gebruind door het leder en de gereedschappen van den dagelijkschen arbeid. Geestelijk en stoffelijk waren hunne enge levens bekrompen. Hunne gedachten waren vaak in geen enkel opzicht meer verheven, dan hunne lichamen schoon. Zij konden niet bij dag tot Mrs. Eddy komen, want hunne dagen waren vol zwoegens. Dientengevolge kwamen deze eerste klassen des avonds bijeen, en het was in de hitte van Juli en Augustus. In de armelijk gemeubileerde bovenkamer brandde een lamp, die het hare tot de hitte bijdroeg en tooverachtige schaduwen wierp over de aangezichten, rondom een lage vurenhouten tafel geschaard. Insecten gonsden tegen de vensters, en van het publiek langs den weg drong het gedruisch van de onbekommerden en vrijen, die van de winkels naar het park stroomden, de kalmte van het vertrek binnen. Intusschen was die kalmte doorweven met het stemgeluid van een leerares, bij welker woorden de harten dezer werklieden binnen in hen brandden. ‘Een licht als nooit land of zee bescheen’ was ontstoken, om te stralen daar in dat nederig boven-vertrek.
‘Ik zeide dat dit tafereel niet schoon was. Niettemin doet het een beroep op het diepste en hoogste orgaan voor schoonheid, het zintuig waardoor het hart indrukken ontvangt. Mary Baker
| |
| |
legde in die zomeravonden veertig jaren geleden den vinger op de centrale beweegkracht des levens, en het antwoord was een geestelijke trilling, die het bewustzijn doorgolfde tot aan den buitensten rand van 's werelds horizont; niet onmiddellijk, maar trapsgewijze, onafgebroken, tijdens het verloopen der jaren. En dat oogenblik van onuitsprekelijke teederheid, uitgelokt in het nederig bovenvertrek, schijnt bestemd om aan te zwellen tot een aeoon, waarin de tijd zich oplost in de eeuwigheid. Immers in een dergelijk oogenblik werd besef van goddelijk bewustzijn meegedeeld. God is geen aannemer des persoons, naar de heilige Petrus ontdekte. Hij had den verachten Nazarener dat bewustzijn zien mededeelen aan de visscherlieden langs Galilea's kusten. Zoo zag de schoenmaker van zijn groezelig bankje, zijn kwalijk riekende lijm en leders, het gesnor en gekletter van zijn machinerieën, de omheining van zijn beperktheid wegsmelten, en deed hij ervaring op van het binnenstroomen der Werkelijkheid, ter plaatse waar de leliën der Annunciatie ontspruiten’ (p. 198 f.).
‘Ex ungue leonem’. Uit een druppel proeft men de zee. De aarde, die daar in Amerika door den hemel heet gekust te zijn (p. 338), ziet er, met onbevangen blik bezien, ietwat onoogelijk uit. Het baat niet of men al, gelijk Sibyl Wilbur doet, in quaestieuse gevallen steeds de meest gunstige verklaring zoekt. Intellectueele en moreele bekrompenheid kijken allerwege door de kieren. De schijnbaar verheven wereld, waarin zij ons binnenleidt, blijkt er een te zijn van klein gedoe.
Ook wat de schrijfster als nieuwe bijzonderheden aan de door Georgine Milline geleverde toevoegt is niet bij machte mijn totaalindruk te wijzigen. Met belangstelling las ik iets over Mary's verhouding tot de slavernij, tot een blinde huisgenoote, tot de voorlaatste plaats harer inwoning. ‘De door Sibyl Wilbur genoemde feiten en gebeurtenissen zijn authentiek en persoonlijk onderzocht,’ lazen wij in het reclame-billet. Dit schijnt bedoeld als een tegenhanger tegen den rijkdom van betrouwbare documenten, waarmede haar voorgangster hare beweringen staaft. Al moet zij daarvoor onderdoen, er is geen reden om aan haar betrouwbaarheid te twijfelen. Op het punt van wonderbare genezingen evenwel zullen wij zeker voorbehoud in acht moeten nemen. De naieveteit, waarmede zij die ten beste geeft, is waarlijk al te groot. Noch
| |
| |
over het een, noch over het ander weid ik hier uit. Slechts ontleen ik aan het besproken boek nog een belangwekkende mededeeling, die ik daarin lees tegen het einde (p. 353 ff.).
Bij den steeds klimmenden leeftijd van Mrs. Eddy was twijfel gerezen, en in de bladen tot uitdrukking gekomen, of werkelijk zij zelve, en niet een haar vervangende grijze dame, in haar rijtuig de dagelijksche toeren deed. Men had het mogelijk geacht, dat zij geestelijk en lichamelijk machteloos was en geëxploiteerd werd door een haar omringende groep geestverwanten. De zaak moest onderzocht worden. In October 1906 togen vertegenwoordigers der pers op reis. Allerlei schriftelijke verklaringen werden hun voorgelegd: dat Mrs. Eddy in persoonlijke betrekking stond tot haar bankiers, dat zij zelve dagelijks uit rijden ging, dat zij bezoeken ontving, en dergelijken. Niettemin drongen de interviewers op een persoonlijke ontmoeting aan. Die werd hun gegund. Dinsdag 30 October werden zij ten getale van vijftien toegelaten, juist op het oogenblik dat de dagelijksche rijtoer zon beginnen. Bankier en advocaat en verschillende andere autoriteiten waren tegenwoordig. Men was in gespannen verwachting. ‘Toen Mrs. Eddy haar eigen trap afkwam en een oogenblik aan den ingang stond, zich plaatsende voor het oog der cynische en sceptische wereld, eener wereld die weigert te gelooven in belangelooze deugd, greep zij zich een oogenblik aan de portière vast, en een uitdrukking van gekwelde bevatting - pained comprehension - gleed langzaam over haar gelaat, een plek van carmozijn gloeide op hare wangen, en hare oogen flikkerden een blik van verwijt over de vergadering’. Een der aanwezigen trad als woordvoerder op. Mrs. Eddy boog. Op de eerste vraag: ‘Verkeert gij in volmaakte lichamelijke gezondheid?’ antwoordde zij helder en beslist: ‘Dat doe ik’. Toen als tweede vraag gesteld was: ‘Hebt gij nog een anderen geneesmeester dan God?’ liet Mrs. Eddy haar greep aan de portière los, deed een stap vooruit, en terwijl zij beide handen uitstrekte met zwaaiend open gebaar, verklaarde zij plechtig en met heerlijken
nadruk, zoodat haar stem allen die het hoorden doortrilde: ‘In waarheid, dien heb ik niet; Zijn eeuwige armen omringen en schragen mij, en dat is genoeg!’ Toen verliet Mrs. Eddy met een tweede buiging de vergaderden en weerde met een handbeweging alle verder vragen af. Na haar vertrek per rijtuig
| |
| |
mochten de interviewers naar hartelust terrein verkennen in hare woning.
Het is nog maar kort geleden, dat gerucht van soortgelijken twijfel aan de levenskracht der nu achtentachtigjarige uit Amerika overkwam en opdook in onze bladen. Zekere geheimzinnigheid schijnt voortdurend het verblijf op Chesnut Hill te omringen. Mrs. Eddy zelve schreef: ‘Al wat ik van de wereld vraag is tijd, tijd om mij te vereenzelvigen - to assimilate - met God. Indien het mogelijk ware zou ik geheel de wereld op het hart willen dragen, maar ik kan slechts mijn vrienden smeeken af te zien van mijne persoon en hunne oogen te vestigen op de waarheid’. De tijd, dien zij verlangt, wordt haar overvloedig gegund. Physiologisch zoowel als psychologisch grenst het bestaan van Mrs. Eddy aan het wonder.
Dit een en ander naar aanleiding van Sibyl Wilbur's boek.
En nu nog iets tot herstel van de onjuistheden, waarop ik betrapt ben.
George Washington Glover, Mary's eersten man, heb ik een ‘metselaar’ genoemd. Nu wordt mij geschreven, dat hij kolonel was en vrijmetselaar. Dit laatste was mij bekend. In mijn bron had ik daarenboven gevonden, dat hij met Mary's broer ‘the bricklayer trade’ leerde. Sibyl Wilbur verzekert mij nu, dat hij ‘contractor and builder’ was. Hoe deze verschillende opgaven te rijmen, laat ik gaarne aan den lezer over te beslissen. De zaak is gelukkig niet van bijster veel belang.
De indeeling van ‘Science and Health’ ter vergemakkelijking van lectuur of stichtelijk gebruik blijkt niet eene in verzen te zijn, maar te bestaan in nummering der regels bij drietallen. Ook deze verbetering kan den lezer betrekkelijk koud laten.
Betreffende de van-onwaarde-verklaring van oudere drukken van ‘Science and Health’ wordt mij bericht, dat daar geen sprake van kan zijn, aangezien niet alleen de verschillen doorgaans zeer nietig zijn, maar daarenboven de aangifte der ‘lesson sermons’ in de ‘Quarterly’ gedurende de laatste jaren zoo is ingericht, dat zij op de verschillende uitgaven past.
Dat Christian Scientisten geen ‘Santa Claus’ mogen vieren, schijnt hier te lande niet bekend te wezen of niet te gelden. In mijn bron staat te lezen: ‘Mrs. Eddy abolished Santa Claus by proclamation in 1904. She brooks no petty rivals.’
| |
| |
Niet zich zelve zal Mrs. Eddy hebben aangemerkt als de vrouw uit het Openbaringsboek, maar daarin het symbool gezien hebben van ‘the spiritual idea of God’. Uit zekere bladzijde in ‘Science and Health’ zal dit blijken. Ook hiertoe doe ik gaarne het stilzwijgen, ofschoon de exegese van de prophetes over 't geheel meer fantastisch dan consequent is en ruimte voor allerlei variaties overlaat. Ook het zelfgevoel, dat aanhoudende apotheose door het publiek onwillekeurig in haar kweekte, sluit zekere egocentrische verklaringen geenszins onvoorwaardelijk buiten.
In de Mother-Church eindelijk zullen niet de namen van Mrs. Eddy en van Jezus Christus naast elkander staan, maar teksten uit beider gewijde schriften. Misschien dan beide met onderteekeningen?
Wat overigens de ‘Christian Science Publication Committee’ opmerkt aangaande Mrs. Eddy's verhouding tot Quimby en het Mesmerisme, is in weinige woorden niet te bespreken. Zij moge aan haar billijke eischen van onpartijdigheid voldaan achten, indien ik belangstellenden aanmaan om naast den arbeid van Georgine Melline ook dien van Sibyl Wilbur niet te verwaarloozen. Zij zullen daardoor in het bezit geraken van het meest volledige Pro en Contra op elk punt, dat zich denken laat. Maar tegen bedwelming door stijl blijve men zorgvuldig op zijn hoede.
H.U. Meyboom. |
|