De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |||||
Het Russiese volksepos.IV.
| |||||
[pagina 435]
| |||||
Het Russiese epos bevat veel van die sprookjesachtige elementen en andere stereotiepe motieven, die men in de volkstraditie van allerlei mogelike naties kan aantreffen. In elk afzonderlik geval doet zich de vraag voor: waar heeft het Russiese epos deze motieven vandaan? Over dergelike kwesties is en wordt nog heel wat geschreven. Nemen wij bijvoorbeeld de hierboven meegedeeldeGa naar voetnoot1) byline over Ilja Moeromets en zijn zoon. Men heeft oosterse verhalen, die de strijd van vader en zoon behandelen, vergeleken, en ook westerse; sommigen denken aan Perziese invloed, anderen aan Duitse. Nog steeds zijn de geleerden het niet met elkaar eens.Ga naar voetnoot2) Over de byline van SadkoGa naar voetnoot3) heeft W. Miller een uitvoerige en zeer scherpzinnige studieGa naar voetnoot4) gepubliceerd, waarin hij de verschillende elementen poogt op te sporen, waaruit dit lied bestaat: hij vindt o.a. Finse en Talmudiese elementen. Dergelike kwesties zijn interessant voor wie volkomen in de details van het byline-onderzoek thuis is; maar wanneer het ons te doen is om een overzicht van de oorsprong der byline in 't algemeen, doen wij beter ze te laten rusten, èn omdat ze al te speciaal zijn - ieder afzonderlik lied heeft immers zijn eigen voorgeschiedenis, zijn eigen afkomst - èn omdat de resultaten zelfs van de scherpzinnigste onderzoeking gewoonlik hoogst onzeker zijn. Een probleem, dat onze volle aandacht verdient, is echter het volgende: wat voor historiese elementen bevat het bylineepos? Ook in Rusland houdt men zich tegenwoordig vooral met dit onderdeel van het oorsprongs-vraagstuk bezig en de onderzoekingen van de laatste jaren hebben belangrijke en positieve resultaten opgeleverd. Ook voor niet-vakmensen is deze kwestie interessanter, doordat het epos in zijn geheel er bij ter sprake komt en niet maar enkele op-zich-zelf-staande liederen. Hierboven werd reeds meegedeeld, dat in de zeventiende eeuw het epos zijn tegenwoordige vorm gekregen heeft. Ons histories overzicht zal zich dus niet tot latere perioden behoeven uit te strekken. Om de tijd nauwkeuriger te bepalen: onze grens kan zijn het jaar 1613: dan begint de regering | |||||
[pagina 436]
| |||||
van de eerste keizer uit het geslacht Romanow, en daarmee breekt voor Rusland een tijd van rust en van gelijkmatige historiese ontwikkeling aan, na de schokkende gebeurtenissen van de voorafgaande periode. Aan de andere zijde gaan wij niet verder terug dan tot ± 1000 na Chr., de tijd van Wladimir de Heilige. Het gehele tijdvak van ± 1000 tot 1613 laat zich in drie perioden verdelen. De eerste loopt tot de komst van de Mongolen ± 1220. In het begin van deze periode vormde Rusland één rijk met Kijew als hoofdstad; sedert 1054 bestaat het uit een aantal kleinere staten, bestuurd door vorsten, die voortdurend met elkaar overhoop liggen. Ofschoon reeds vóór de komst van de Mongolen de Russiese bevolking zich naar het Noordoosten toe had uitgebreid tot voorbij Moscou, lag het zwaartepunt van het rijk in het Zuiden, vooral in het Zuidwesten. De tweede periode loopt van ± 1220 tot ± 1500. Zuid-Rusland wordt gedeeltelik bewoond, in zijn geheel echter onveilig en voor anderen onbewoonbaar gemaakt door de Mongolen. Het zwaartepunt van Rusland heeft zich tengevolge van steeds voortgezette kolonisatie verplaatst naar de ‘Soezdaljse streek’, zo genoemd naar de stad Soezdalj, niet ver van Wladimir, tussen Moscou en Nizjnij Nowgorod. Maar van één Russies rijk is nog geen sprake. De derde periode van ± 1500-1613 kunnen wij de Moscouse periode noemen. ± 1460 begint de snelle uitbreiding van het Moscouse vorstendom ten koste van de naburige Russiese staatjes. In 1533, als Iwan de Verschrikkelike aan de regering komt, is Rusland één rijk met Moscou als hoofdstad en van af die tijd is het één rijk gebleven.
In de eerste periode behoort de vorst tehuis, die het middelpunt vormt van zoveel verhalen uit het epos, de ‘vriendelike’ vorst Wladimir. De kolonisten uit het Kijewse Rusland, die geleidelik naar het Noordoosten zijn verhuisd, hebben de herinnering aan die oude vorst van Kijew met zich medegenomen, en toen onder allerlei invloeden hun epos de vorm aannam, die het nu nog heeft, is deze vorst het centrum van een belangrijke liedercyclus geworden. Wladimir is in de | |||||
[pagina 437]
| |||||
bylinen geen met scherpe lijnen getekende persoonlikheid. Zijn voornaamste eigenschappen zijn vriendelikheid en gastvrijheid, en inderdaad zijn dat deugden, die blijkens de oude kroniek ook de historiese Wladimir bezeten heeft. Welke reminiscensen van de eerste periode bevat het epos nog meer? Slechts een hiervan zal ik uitvoerig bespreken. De meeste andere immers, die men heeft menen op te merken, zijn heel hypotheties. Zo heeft men bijvoorbeeld enige biezonderheden uit het verhaal van Dobrynja's gevecht met de draakGa naar voetnoot1) willen verklaren uit een historiese gebeurtenis, waarbij een oom van Wladimir de Heilige, die ook Dobrynja heette, is betrokken geweest, namelik het afschaffen van de heidense godsdienstplechtigheden te Nowgorod in 988. Hoewel niet zonder scherpzinnigheid allerlei punten van overeenstemming tussen de byline en het historiese feit zijn bijeengebracht, komt men toch niet verder dan een bloot vermoeden. Anders is dat met de liederen aangaande vorst Roman. Geen mens twijfelt er tegenwoordig meer aan, dat deze epiese held niemand anders is dan de Galiciese vorst van die naam, die omstreeks 1200 geleefd heeft. Een van de machtigste deelstaten van het Rusland der twaalfde en dertiende eeuw was het Galiciese rijk, dat zich in de periode van zijn bloei uitstrekte van de Zwarte Zee tot dichtbij de boven-Weichsel. De vorsten van dit rijk onderhielden voortdurend betrekkingen niet alleen met andere Russiese staten, maar ook met Polen, Hongarije en Byzantium. Het ligt dan ook voor de hand, dat die elementen van het byline-epos, die ook in de West-Europese literatuur voorkomen en daar in de Middeleeuwen van uit het Oosten zijn geïmporteerd, in Rusland grotendeels bekend zijn geworden via Byzantium-Galicië - vooral ongeveer in de tijd van de vierde kruistocht. In welk een aanzien de machtige Galiciese vorst Jaroslaw Osmomysl († 1187) bij de andere Russiese vorsten stond, dat blijkt ons uit de lof, hem toegezwaaid door een dichter van zijn tijd, de dichter van het Igorlied.Ga naar voetnoot2) Jaroslaw's opvolger was Roman, en de naam en de daden van deze vorst leven nog voort in de bylinen van onze dagen. | |||||
[pagina 438]
| |||||
Het is de verdienste van I. Zjdanow, dat te hebben aangetoond.Ga naar voetnoot1) Het artiekel van Zjdanow behoort tot het beste, wat er over het Russiese epos geschreven is, 't is bovendien een van de zeer weinige onderzoekingen, waarin zulke oude historiese elementen in de bylinen positief worden aangetoond: ik zal daarom bij de bespreking van de liederen over Roman de gang van Zjdanow's betoog - zeer in 't kort - volgen. Uit hetgeen ons bekend is aangaande het leven van vorst Roman Mstislawitsj blijkt, dat deze een typiese persoonlikheid was voor het Rusland van plm. 1200, een dapper, krijgshaftig heerser, wiens leven opging in het bestrijden nu eens van Polowtsy, dan weer van Polen of van verwante Russiese vorsten. Tot 1187 was hij alleen vorst van Wolynië en als zodanig kent hem het Igorlied.Ga naar voetnoot2) Na de dood van Jaroslaw Osmomysl wist hij zich ook van de regering over Galicië meester te maken; weldra werd hij weer verdreven, maar een tweede poging had blijvend sukses. In 1205 voerde Roman oorlog met twee Poolse prinsen, Lesjko en Konrad, die hij indertijd tegen hun oom had bijgestaan, maar met wie hij later twist had gekregen. Roman trok tegen ze op, maar werd in de strijd gedood. Zijn weduwe moest met haar twee zoontjes, Danilo en Wasiljko, vier en twee jaar oud, Galicië verlaten. Zij zocht haar toevlucht bij de vijand van Roman, de Poolse prins Lesjko. Deze zond Danilo naar Hongarije, Wasiljko bleef een tijdlang in Polen en werd daarna vorst te Brest. Danilo keerde, nog een kind, na enige jaren met een Hongaars leger naar Galicië terug, waar hij tot vorst werd uitgeroepen. Hij wist zich echter niet staande te houden en eerst veel later, in 1235, is hij voor goed heerser over dit land geworden. De geschiedenis van Roman en zijn zonen is eeuwen lang bekend gebleven bij Russen, Polen en Klein-Russen. In Klein-Rusland bestaat nog een kinderspel, dat zijn oorsprong vindt in het verhaal van de vermeestering van Galicië door de jeugdige Danilo. Leeft de herinnering aan de Galiciese gebeurtenissen van deze tijd nu ook nog voort in de byline? | |||||
[pagina 439]
| |||||
Er bestaan drie verschillende liederen over ‘vorst Roman’, - in de byline genoemd Roman Mitrijewitsj, d.i Dimitrijewitsj. Alleen het belangrijkste deel ik hier mee. De inhoud is aldus: Twee neven van de Litauwse koning Tsjimbal zeggen aan hun oom, dat ze graag naar Rusland, naar Moscou, willen gaan, naar vorst Roman Mitrijewitsj. Tsjimbal raadt hun, liever een tocht te ondernemen naar het ‘Lewonse’ land. Zij trekken daarheen met een leger en hebben veel sukses. Hierdoor aangemoedigd, ondernemen ze nu een tweede tocht tegen Roman, niettegenstaande de waarschuwingen van hun oom. Roman is niet te huis; daardoor slagen de twee prinsen er gemakkelik in, enige dorpen te verwoesten en de vorstin Nastasja Mitrijewna met haar kind van drie maanden oud gevangen te nemen. Roman verzamelt zijn troepen en kiest er de beste soldaten uit. Hij doet dit, door allen te laten drinken uit de rivier. Wie plat gaan liggen en zo drinken, mogen niet meegaan: zij zouden sneuvelen. Anderen, die uit hun muts drinken, moeten ook thuis blijven: zij zouden gevangen worden genomen. Alleen diegenen, die uit hun helm drinken, mogen de vorst vergezellen. Men komt bij 't vijandelik kamp. Dan gaat Roman alleen het kamp binnen, aan zijn makkers bevelende hem te volgen zodra hij drie maal schreeuwt, als een raaf gezeten op een boom. ‘Als een grijze wolf’ loopt de vorst naar de Litauwse tenten, maakt de paarden en wapenen van de vijanden onbruikbaar, daarna ‘veranderde hij zich in een slanke blanke wezel, liep vlug de witte tent binnen.’ Daar zit zijn vrouw met haar kind. Dit herkent zijn vader, - het is blijkbaar een zeer vroegrijpe heldezoon. Ook de Litauwse prinsen zien de wezel, willen hem doden; maar hun wapenen zijn gebroken. De wezel verandert zich in een ‘zwarte raaf’, vliegt op een ‘vochtige eik’, krast uit alle macht: en dan komen Russiese soldaten van alle zijden. Aan tegenweer valt niet te denken, de prinsen worden gevangen genomen en door Roman naar hun land teruggestuurd. De een laat hij de ogen uitsteken, de ander de benen afsnijden; nu mag de blinde de lamme dragen, tot aan het hof van de Litauwse koning Tsjimbal! Met grote nauwkeurigheid heeft Zjdanow dit verhaal ontdaan van alles, wat er oorspronkelik niet in hoort: de slot- | |||||
[pagina 440]
| |||||
episode van de blinde en de lamme is een bij allerlei volken bekend verhaal; de methode waarop Roman zijn keurbende uitkiest, was reeds aan Gideon bekend; het binnendringen in het vijandelik kamp in de gedaante van een dier, om daar de wapenen onbruikbaar te maken, is een kunst die ook andere helden van de byline verstaan; evenzo komt het motief van de door vijanden opgelichte vorstelike echtgenote ook elders voor, zelfs in andere bylinen over Roman, die hetzelfde thema op een meer stereotiepe wijze behandelen. Zo kunnen wij verder gaan. Dan blijven er ten slotte enige punten over, waardoor deze byline zich van andere soortgelijke verhalen onderscheidt: 1. Roman voert oorlog, niet, zoals andere helden, met een vreemde krijger of een Tataren-khan of een monster, maar met twee broers, zoons van de Litauwse koning, - 2. Hier wordt niet, zoals gewoonlik, alleen de vorstin, de echtgenote van Roman, gevangen genomen, maar uitdrukkelik wordt ook het kind er bij genoemd. - Deze twee afwijkingen van het gewone type van epiese verhalen zijn zo frappant, dat men geneigd is, er historiese reminiscensen in te zien. En zeer zeker heeft men daartoe dan het recht, als er een histories persoon is aan te wijzen, wiens levensgeschiedenis in staat is, geheel ongedwongen deze afwijkingen te verklaren. Dat is hier het geval, en zelfs draagt die persoon dezelfde naam als de held van ons lied: Roman Mstislawitsj heeft inderdaad met twee prinsen oorlog gevoerd; het waren Polen, maar ieder weet, dat in de periode, waarin Rusland het meest met Polen in aanraking kwam, dit land één was met Litauwen. Inderdaad ook is Romans echtgenoot met haar kinderen - niet één kind, zoals in het epos - de gevangene geweest van een Poolse prins, al was het dan ook een vrijwillige gevangenschap, en al was de toedracht van de zaak enigszins anders dan de byline het voorstelt. Dit behoeft ons echter niet te verbazen. Verderop zal ons telkens blijken, hoe snel historiese gebeurtenissen in het epos bijna tot-onherkenbaar-wordens-toe vervormd kunnen worden: dat spreekt ook eigenlik van zelf. Veel opmerkeliker is het, dat de geschiedenis van een vorst van zeven eeuwen geleden in zo'n vorm in het lied is bewaard gebleven, dat wij nog in staat zijn, historiese elementen op te merken. | |||||
[pagina 441]
| |||||
Uit de tweede periode (pl.m. 1220-1500) dateren de talrijke verhalen aangaande invallen van Mongoolse Khans, die dan gewoonlik door de Russiese helden worden gedood of verdreven. Het is mogelik, dat wij in sommige gevallen nog verder moeten teruggaan dan 1220 en dat we eer aan de voorgangers van de Mongolen van Dschingisch-khan, aan de Polowtsy, moeten denken, maar in de meeste gevallen is dat niet zo. In deze tweede periode hielden de Mongolen zich vooral in Zuid-Oost-Rusland op, de Noordelike Russiese rijken moesten hun schatting betalen en hadden ook van hun invallen te lijden, maar in 't algemeen lieten de Mongolen ze vrij in hun bewegingen. In Zuid-Rusland echter was het voor een Russiese bevolking zo goed als onmogelik te wonen en dit was grotendeels ontvolkt. Aan de meeste bylinen over Kalin, Batyga en hoe die khans meer mogen heten zullen wel historiese gebeurtenissen van de Noordelike staten ten grondslag liggen, en wanneer het epos Kijew als het toneel van de handeling noemt, komt dat eenvoudig daardoor, dat deze stad nu eenmaal de epiese stad bij uitnemendheid is. Trouwens, over de bylinen van deze soort valt heel weinig zekers mee te delen. Het lied van Batyga en Wasilij de DronkaardGa naar voetnoot1) deed ons reeds zien, hoe weinig dikwels de inhoud met de historiese feiten in overeenstemming is, zelfs al is de naam van de personen bewaard gebleven. Waarschijnlik moeten wij ook in de drie hoofd-helden, Aljosja Popowitsj, Dobrynja Nikititsj en Ilja Moeromets personen uit deze tweede periode zien. We zijn echter op gissingen aangewezen. De namen van Aljosja en Dobrynja komen in Russiese kronieken voor, maar alleen in jonge, die ontstaan zijn enige eeuwen nadat de helden zelf heten geleefd te hebben. Hun optreden wordt in die kronieken in de dertiende eeuw gesteld: zij zouden een werkzaam aandeel genomen hebben aan de strijd tegen de uit Azië indringende Mongolen. Als deze mededelingen juist zijn, zouden dus Aljosja en Dobrynja in het allereerste deel van de tweede periode geleefd hebben, of in de overgangstijd van de eerste op de tweede. Nu stemmen ongelukkigerwijze hun daden, zoals de kronieken ze verhalen, | |||||
[pagina 442]
| |||||
absoluut niet overeen met datgene, wat het epos van hen weet mee te delen. Hoe is dat te verklaren? De mogelikheid bestaat, dat de kronieken de weinig of niet vervalste historiese waarheid bevatten; maar evengoed is het mogelik, dat zij hun stof geput hebben uit volksoverleveringen of uit liederen; deze kunnen dan, wat de inhoud betreft, slechts weinig geleken hebben op de bylinen van nu, maar behoeven daarom nog niet een getrouwe spiegel te zijn geweest van de geschiedenis van een paar eeuwen vroeger. Ook weten we niet, of de lokalisering van Dobrynja te Rjazanj en van Aljosja te Rostow oud is. Is het niet zeer wel mogelik, dat hun namen eerst in de 16de of 17de eeuw met de steden Rjazanj en Rostow in associatie getreden zijn? Maar ook bestaat de mogelikheid, dat wel heus de heuvels dichtbij Rostow, waaronder volgens een plaatselike traditie de door Alexander Popowitsj gedode vijanden begraven liggen, de naam van een lokale held hebben bewaard en dat inderdaad het Dobrynja-eiland nabij Rjazanj, dat men aan Olearius wees, toen hij in 1636 deze streken bezocht, naar een Rjazanjse Dobrynja heet. Immers, het is zeer begrijpelik, dat de helden van een nationaal epos oorspronkelik slechts plaatselike grootheden zijn geweest - na de onderzoekingen van Bédier over Guillaume d'OrangeGa naar voetnoot1) zal menigeen nog eer dan vroeger geneigd zijn, dat aan te nemen -, en waarom zouden wij dan de autoriteit wantrouwen van epos en volkstraditie samen? Evenwel worden wij door datgene wat ons van de derde held, Ilja Moeromets, bekend is, aangespoord tot zeer grote voorzichtigheid. Ik zal er niet over uitweiden, dat de naam van Ilja Moeromets misschien in Middeleeuwse Duitse en Skandinaviese bronnen is overgeleverd: 't is voldoende, als wij even stilstaan bij de oudste meedelingen aangaande hem op Russies gebied. In 1574 beklaagt zich een Poolse ambtenaar, Filon Kmita Tsjernobyljskij, die gestationneerd is te Orsja in Wit-Rusland, nabij de grens van 't toenmalige Moscouse rijk, tegenover zijn superieur, dat men hem te veel aan zijn lot overlaat. De koning moet er maar eens aan denken, zo oordeelt hij: ‘er komt een tijd, dat men Ilja Moerawlenin en | |||||
[pagina 443]
| |||||
Solowej Boedimirowitsj nodig heeft; er komt een tijd, dat men onze diensten nodig heeft.’ Wij behoeven er niet over te spreken, wie deze Solowej Boedimirowitsj is; twee dingen slechts zijn op 't ogenblik van belang: dat blijkens deze brief Ilja Moeromets in 1574 in Wit-Rusland, d.w.z. in 't aan Polen en Litauwen grenzende deel van Rusland, bekend was, en dat hij er ‘Moerawlenin’, en niet ‘Moeromets’ d.w.z. ‘de Moeromer’, heette. De tweede vermelding van de held Ilja treffen wij twintig jaar later aan bij de Duitser Lassota, die in 1594 Kijew bezocht en daar een kapel zag, waarin ‘Ilja Morowlin, een vermaarde held of bogatyr’, begraven lag. Hier hebben wij een tweede bewijs, dat Ilja in de 16de eeuw in West-Rusland bekend was, en dat hij niet van ouds ‘Moeromets’ heette: deze naam komt eerst later voor, eerst in de 17de eeuw heeft men de persoon van Ilja in verband gebracht met de plaats Moerom. Of hier wellicht van ouds een andere held vereerd werd, die later de naam van de West-Russiese ‘bogatyr’ Ilja heeft aangenomen? De gegevens ontbreken ons om op die vraag een voldoend antwoord te geven. Wel bestaan er in Moerom, of liever in het dorp Karatsjarowo niet ver van Moerom, lokale overleveringen aangaande Ilja Moeromets: dit kunnen echter wel geïmporteerde verhalen zijn, eerst later in deze streken gelokaliseerd. Wij weten dus zo goed als niets aangaande de historiese personen Ilja Moeromets, Aljosja Popowitsj en Dobrynja Nikititsj. Wij mogen vermoeden, dat zij oorspronkelik slechts op een klein gebied bekend zijn geweest: eerst in de Moscouse periode zijn ze de hoofdpersonen geworden van een algemeen Groot-Russies epos; verder mogen wij vermoeden, dat ze in de tweede periode, tussen 1220 en 1500, geleefd hebben, Dobrynja en Aljosja wellicht in de streken van Rjazanj en Rostow, Ilja in West-Rusland.Ga naar voetnoot1) Verder zullen wij niet lang stilstaan bij de tweede periode: de derde levert veel belangrijker resultaten. Alleen wil ik nog op twee dingen wijzen: 1. de val van Constantinopel in | |||||
[pagina 444]
| |||||
1453 heeft stof geleverd voor een byline; hierin wordt beschreven, hoe in Kijew het bericht komt, dat de 42 helden van Konstantin, de vorst van Byzantium, willen optrekken tegen vorst Wladimir; dan gaat Ilja Moeromets met de andere Russiese ‘bogatyri’ zelf naar Byzantium en verslaat niet ver van de stad veertig van de vijandelike helden; twee worden genadiglik gespaard; - 2. al de bylinen van de Nowgorodse cyclus - waartoe o.a. die van Sadko de rijke koopman behoort - zijn waarschijnlik ontstaan, toen Nowgorod nog een onafhankelike staat was, dus vóór het jaar 1470, toen Iwan III van Moscou het aan zijn gezag onderwierp. Wel kunnen ze natuurlik in de Moscouse periode op grote schaal vervormd zijn.
Eerst na 1500, in de Moscouse periode, heeft het epos een dergelike vorm gekregen als het nu nog heeft. Gehele bylinen zijn ontstaan uit historiese zangen over de gebeurtenissen van die periode, helden van vroegere tijden hebben eigenschappen aangenomen, die alleen de Moscouse Russen van de zestiende en zeventiende eeuw bezeten hebben, historiese personen van die eeuwen zijn ingevlochten in de oude verhalen. Voor ik dat in biezonderheden ga aantonen, is het gewenst, dat ik een kort overzicht geef van de geschiedenis van de regering van Iwan de Verschrikkelike, ‘de wrede tsar Iwan Wasiljewitsj’, zoals de byline hem noemt, en van de periode die daarop gevolgd is, tot 1613 toe. Eigenlik zeg ik te veel, als ik een overzicht van de geschiedenis beloof; immers het komt niet zozeer op het histories belangrijke aan, op de ontwikkeling van de Russiese samenleving, als wel op die gebeurtenissen en die personen, die een sterke indruk moesten maken op de tijdgenoten, die eigenschappen bezaten, geschikt om epies bewerkt te worden. Toen in 1533 Iwan Wasiljewitsj zijn vader in de regering opvolgde, was hij een kind van drie jaar en voorlopig werd de regering waargenomen door een raad van bojaren. Bij plechtige gelegenheden werd de vorst aan zijn volk getoond en dan werd hem een bijna goddelike eer bewezen. De bojaren uit zijn omgeving hielden zich eerbiedig aan alle formaliteiten, die men tegenover een Moscouse vorst in acht moest nemen, maar | |||||
[pagina 445]
| |||||
anderzijds ontzagen ze zich niet, telkens het schuwe, verlegen kind op de grofste wijze te krenken. Aan zijn opvoeding besteedden zij weinig zorg; vandaar dat 's keizers ontwikkeling een zeer onvolledige en eenzijdige geworden is. Men liet hem zoveel hij wilde lezen uit getijdeboek, psalter en andere kerkelike geschriften, en toen Iwan een volwassen jonge man was, bezat hij een verbazingwekkende kennis van theologie; maar zijn jongenslektuur had hem ook andere dingen geleerd: de geschiedenis van Saul en David had hem de vorst doen kennen als de Gezalfde Gods en in iedere krenking, de persoon van de vorst aangedaan, had hij zich gewend een misdaad tegen God te zien. Nu was de positie van een Moscouse vorst van die dagen een tweeslachtige: enerzijds was hij autokraties beheerser van 't Moscouse rijk, anderzijds had hij voortdurend rekening te houden met een machtige stand van bojaren, voortgekomen uit de vroeger geheel onafhankelike vorsten van Russiese deelstaten, die zich geleidelik aan het oppergezag van Moscou hadden onderworpen. Iedere vorst zou voor de moeilikheid gestaan hebben, hoe deze vreemde verhouding tussen tsar en bojaren te regelen, maar niemand zou zo'n oplossing gevonden hebben als tsar Iwan: hij splitste het rijk in twee gedeelten: het grootste deel zou geregeerd worden door keizer en bojaren, maar hele wijken van Moscou en hele steden en distrikten van Rusland zonderde hij af, om ze persoonlik te besturen, geholpen door de zgn. ‘opritsjniki’, een korporatie van alleen van hem zelf afhankelike personen, die tegelijk politiediensten verrichtten en de tsar beschermden tegen zijn belagers: in de praktijk werd het een bende, die het hele land onveilig maakte en de vreedzame bevolking deed sidderen voor de door God verblinde ‘wrede keizer’. De oprichting van de ‘opritsjnina’ is een van de vele daden van Iwan, die schokkend werkten op de zenuwen van zijn tijdgenoten, meer dan op de loop van de Russiese geschiedenis. Dat Iwan tot zulke daden kwam, laat zich verklaren ten eerste uit zijn van nature schuwe en achterdochtige aard, ten tweede uit de ideën, die hij zich in zijn jeugd, vooral door het bijbel-lezen, had eigen gemaakt, ten derde uit zijn verdere levensomstandigheden. Zijn trouwe vriend, de generaal Koerbskij, is overgelopen naar de vijanden van | |||||
[pagina 446]
| |||||
het land, toen hij ongelukkig was geweest in de strijd en vreesde voor de toorn van zijn keizer: daardoor werd deze nog achterdochtiger. Het eerste huwelik van Iwan, met een Russiese bojaredochter, was gelukkig; als de keizerin plotseling sterft, schrijft haar echtgenoot dat toe aan hekserij, en tegen de vermeende boosdoeners gaat hij de gruwelikste vervolgingen instellen. Later heeft hij met geen van zijn zes andere vrouwen gelukkig geleefd; soms maakte hij zich van ze af door ze in een klooster te zetten. Vooral de tweede vrouw, Maria Temgrjoekowna, een Tjerkessiese uit de Caucasus, schijnt grote indruk te hebben gemaakt op het volk: zij was tijdens haar leven gehaat, later is zij een vermaarde figuur in het epos geworden. Om ten slotte nog enige gruweldaden van de wrede keizer te vermelden: Een stad van zijn eigen rijk, Nowgorod, laat hij verwoesten, op zo'n manier, dat men 't van de Tataren minder erg gewoon was, omdat hij vermoedde - niet eens zeker wist - dat deze stad verraad pleegde; honderden personen laat hij ter dood veroordelen zonder de zekere bewijzen van hun schuld te hebben; ten slotte vermoordt hij, in een vlaag van drift, met eigen hand zijn eerstgeboren zoon. Het is geen wonder, dat de vijftigjarige regering van de wrede keizer Iwan Wasiljewitsj (1533-1584) haar sporen heeft nagelaten in het volksepos: zo'n storm die over 't land ging moest wel indruk maken op de hele natie, zijn werking uitoefenen niet alleen op de zenuwen van de tijdgenoten, maar ook op de fantasie van de volgende generaties. Ook de Russiese kunst van de 19de eeuw heeft volop stof ontleend aan deze periode: denken wij slechts aan A. Tolstoj's voortreffelike roman ‘Vorst Serebrjanyj’ en aan het meesterstuk van de schilder Repin, voorstellende de wrede keizer, met zijn scherpe gezichtstrekken, gebogen, met een blik van afgrijzen, over het lijk van zijn zoon, in de trillende hand een dolk; bloedspatten overal. Niet minder vreselik echter was de periode van 1584-1613: het bekendste kunstwerk, dat deze periode tot onderwerp heeft, is Poesjkin's dramatiese legende ‘Boris Godoenow’; heel talrijk zijn ook de reminiscensen in het epos. De geschiedenis van deze jaren komt hierop neer: Van 1584 tot 1598 regeert de zoon van Iwan de Verschrikkelike, Fjodor Iwanowitsj, | |||||
[pagina 447]
| |||||
een zwakke jonge man, die het bestuur grotendeels overlaat aan de broer van zijn vrouw, Boris Godoenow, een hoveling van Tataarse afkomst, die gehaat is bij de meeste Russiese bojaren. Ook leefde er nog een andere zoon van keizer Iwan, uit diens laatste huwelik, Dimitrij geheten. Deze Dimitrij, nog een kind, werd opgevoed in de stad Oeglitsj; op zekere dag dat hij daar op straat liep te spelen, werd hij gegrepen door gewapende mannen en vermoord. Voor de aanstoker van deze misdaad hielden velen 's keizers zwager Boris, en zo oordelen de meeste historici nog. Wanneer nu in 1598 Fjodor Iwanowitsj sterft, bestaan er geen prinsen meer uit het oude vorstehuis; er moet een nieuwe keizer gekozen worden, en de keus valt op de man, die al zo lang op een inderdaad energieke en krachtige wijze het bewind had gevoerd, op Boris Godoenow. De regering van deze keizer (1598-1605) was geen gelukkige tijd voor de Moscouse staat: bijna voortdurend oorlog, daarbij een vreselike hongersnood (1601-1603). Maar Boris was een voortreffelik vorst; hij zette het werk voort, waarmee Iwan de Wrede al in de eerste jaren dat hij zelf de regering voerde begonnen was en dat later de levenstaak zou worden van Peter de Grote: Rusland in kontakt te brengen met West-Europa en het toegang te verschaffen tot de Oostzee. Ook voor het inwendig bestuur zorgde Boris op voorbeeldige wijze, de ellende van de hongersnood lenigde hij zoveel hij kon. Waren de oude Russiese vorsten alle even krachtige en humane personen geweest, het zou er nu in Rusland anders uitzien! Helaas duurde deze regering niet lang. In Polen trad een jonge man op - wellicht, zoals het volksgeloof meende, een weggelopen Russiese kloosterleerling, Grisjka (d.i. Grigorij) Otrepjew -, die zich uitgeeft voor de in Oeglitsj vermoorde jongste zoon van keizer Iwan, voor Dimitrij Iwanowitsj. Hij weet in Polen en ook in Rusland een grote aanhang te krijgen, huwt met Marina Joerjewna Mnisjek, de dochter van een aanzienlik Pools edelman, en trekt met een Pools leger op tegen Rusland. De troepen van Boris slagen er in, hem een vernietigende nederlaag toe te brengen, maar na enige tijd komt er een nieuw Pools leger bijeen, waarmee pseudo-Dimitrij weer in Rusland binnentrekt. Dan - in 1605 - sterft keizer Boris op een raadselachtige wijze: | |||||
[pagina 448]
| |||||
plotseling voelt hij zich na het eten ziek en in enige minuten sterft hij; men heeft natuurlik aan vergiftiging gedacht, en men doet dat nog; maar een groot deel van de tijdgenoten zag in dit plotselinge sterven de wraak van God; hieruit bleek wel, dat de man, die tegen Moscou optrok, werkelik Dimitrij Iwanowitsj was: het gelukt de usurpator dan ook gemakkelik toegang binnen Moscou te verkrijgen en zich daar tot keizer te laten kronen. Maar zijn regering duurde niet lang. Nooit was er een vorst in Rusland geweest, die zo anti-nationaal regeerde. De stad Moscou werd weldra overstroomd door Rooms-katholieke priesters en de keizer en zijn Poolse echtgenote ontzagen zich niet, telkens de orthodoxe Russiese kerk met minachting te behandelen. Het gevolg was, dat zowel volk als edelen het nieuwe régime gauw moede waren; eer er een jaar verlopen was, kwam er een opstand, die aan pseudo-Dimitrij kroon en leven kostte. En dan begint die periode (1606-1613), die in de Russiese geschiedenis bekend is als het ‘smoetnoje wremja,’ d.w.z. de ‘tijd van beroering’ of ‘verwarde tijd’. Er werd een keizer gekozen uit de bojarestand: Wasilij Sjoejskij, maar hij wist zich niet staande te houden; noch aan de Polen noch aan de binnenlandse vijanden was hij in staat het hoofd te bieden. Een andere edelman, van wie men veel heil verwachtte, Michaël Skopin Sjoejskij, stierf op eens, geheel onverwacht; en intussen heerste er in 't land een volslagen wanorde. Centraal bestuur was er niet, telkens kwamen er benden Kozakken van het Zuiden en het Westen, strijdende hetzij voor hun hoofdman 't zij als bondgenoten van Polen. Dit is de periode van de opkomst van het kozakkendom en de kozakken van deze jaren zijn de geslagen vijanden van al wat orde en regel is. Telkens wil een bendehoofdman - ‘wory’ d.i. ‘dieven’ is de naam die men hun vaak gaf - zich opwerpen tot heerser van het Moscouse rijk: een van de bekendste is ‘Ilja'tje’, zoals het volk hem noemde, die wilde doorgaan voor Peter, de zoon van tsar Fjodor Iwanowitsj, ofschoon deze keizer nooit een zoon bezeten had. Een avontuurlike rol speelde in deze ‘tijd van beroering’ Marina, of zoals ze met diminutiefuitgang heet, Marinka, de Poolse prinses, die een jaar lang keizerin was geweest. Tweemaal heeft zij na de dood van haar man bij andere usurpatoren | |||||
[pagina 449]
| |||||
haar toevlucht gezocht; ook heeft zij nog gepoogd, een kind van haar, door het volk betieteld als ‘worjonok’, d.w.z. ‘dievejong’ te doen erkennen als tsar van Moscou. Deze binnenlandse verwarring maakte het intussen aan de Polen gemakkelik, met hun legers tot Moscou door te dringen. De ‘tijd van beroering’ eindigt dan ten slotte met de bevrijding van Moscou door een leger uit Nizjnij Nowgorod, onder Minin en prins Pozjarskij en met het kiezen van een nieuwe keizer, Michaël Fjodorowitsj Romanow, in 1613. Dat deze ‘tijd van beroering’ rijke stof kon leveren voor volksliederen, spreekt van zelf: dat dat ook het geval is geweest, weten we, doordat de Engelse gezantschaps geestelike James in 1619 in Moscou zes liederen heeft laten opschrijven, waaronder enige, die op deze periode betrekking hebben: o.a. is er een bij over de dood van Skopin Sjoejskij, een ander is de droevige zang van Ksenija Godoenowa, de dochter van keizer Boris, die jammert, dat nu die weggelopen kloosterleerling Grisjka Otrepjew op Moscou aantrekt: haar, Ksenija, zal hij gevangen nemen en tot non maken. Inderdaad had men in Moscou Ksenija Godoenowa aanschouwd, jammerend en wenend over het lot van zichzelf en haar geslacht, evenwel niet, zoals het lied het voorstelt, in 1605, toen pseudo-Dimitrij zijn intocht hield en zijn regering begon met de weduwe en zoon van keizer Boris te vermoorden en zijn dochter in een klooster op te sluiten, maar wel een jaar later, toen Wasilij Sjoejskij na de val van de usurpator de lijken van Boris en de zijnen plechtig liet ronddragen door Moscou. Toen reed - volgens de beschrijving door tijdgenoten - ‘daarachter in een dichte slede de ongelukkige Ksenija en jammerde luid over de ondergang van haar huis, zich beklagend tegen God en Rusland over de schurk-usurpator. De toeschouwers weenden, terugdenkend aan de gelukkige dagen van haar familie.’ Zien wij nu, wat voor elementen het byline-epos aan de periode van de ‘wrede keizer’ en de ‘verwarde tijd’ ontleend heeft. Tsar Iwan Wasiljewitsj is een bekende figuur uit de byline. Verschillende liederen weten ons te verhalen, hoe de wrede keizer Kazanj veroverd heeft; hoe hij bevel gaf zijn zoon te doden, en hoe deze dan gered wordt door zijn oom Nikita | |||||
[pagina 450]
| |||||
Romanowitsj. Ook de dood van Nastasja Romanowna, Iwans eerste vrouw, en de dood van de keizer zelf worden in de bylinen bezongen, - op een wijze, die sterk afwijkt van de historiese waarheid. Een allerwonderlikste vermenging van geschiedenis en verdichting treffen wij aan in de byline van Kostrjoek, waarin ons de wonderlike gebeurtenissen verhaald worden, die heten te hebben plaats gehad bij gelegenheid van Iwan's huwelik met de gehate Tsjerkessiese vorstin Marja Temgrjoekowna, zijn tweede vrouw. Wij delen de inhoud mee naar de redaktie bij Markow. De wrede keizer Iwan Wasiljewitsj vatte het plan op om te gaan trouwen en zond de held Doenaj Iwanowitsj gewoonlik is Doenaj de bode van vorst Wladimir - naar ‘het vervloekte Litauwen’ om de koning van dat land, Nebrjoek Nebrjoekowitsj om de hand van zijn dochter Marja Nebrjoekowna te vragen. Nebrjoek zendt zijn dochter, voorzien van een rijke bruidschat, naar Moscou, maar zelf gaat hij niet mee en van de verdere familieleden slechts één, de broeder van de bruid, Kostrjoek Nebrjoekowitsj. Aan het feestmaal zit Kostrjoek somber te kijken, eet weinig, ‘snijdt het witte zwaantje niet stuk,’ zoals de byline het pleegt uit te drukken. De keizer vraagt hem of hij ontevreden is over de bediening of dat er iets anders is dat hem hindert. Dat blijkt echter niet het geval te zijn: alleen zou Kostrjoek graag zijn krachten eens willen meten met die van een Russiese held. Helaas is er slechts één held thuis, genaamd PotanjotsjkaGa naar voetnoot1), een moedig man, maar zwak, kreupel en gebocheld. Hij zal graag de eer van zijn vorst ophouden: ‘O gij wrede tsar Iwan Wasiljewitsj!’ zegt hij, ‘ik zal niet wijken voor Kostrjoek de eerste maal, ik zal niet wijken voor Kostrjoek de tweede maal, ik zal niet wijken voor Kostrjoek de derde maal. Wees niet bezorgd, mijn roemruchte wrede tsar: voor Potanjoesjka is de dood nog niet weggelegd.’ Het gevecht begint. Heftig zijn de aanvallen van Kostrjoek, zodat de keizer, die de strijd bijwoont, bedroefd wordt: ‘Hij liet zijn onstuimig hoofd neerhangen van de machtige schouders, zijn glanzende ogen richtte hij naar omlaag, naar moedertje-vochtige-aarde, hete tranen rolden hem uit de ogen.’ | |||||
[pagina 451]
| |||||
Maar Marja Nebrjoekowna is tevreden en blijde. Dan vraagt de kreupele Potanjoesjka de keizer om zijn zegen: deze spreekt enige bemoedigende woorden en geeft zijn held de raad: ‘Kunt ge hem niet zijn kleurig kleed van 't lichaam scheuren, hem naakt rondjagen door de stad Moscou?’ Potanjotsjka vat moed, grijpt Kostrjoek beet, gooit hem in de lucht, hoger dan de bomen en het keizerlik paleis, en gaat daarna aan de wenk van zijn vorst gehoor geven, zodat de arme Kostrjoek verlegen en beschaamd zich in de verste schuilhoeken poogt te verstoppen. Zijn medelijdende zuster voorziet hem van een nieuw kostuum en dan keert hij terug naar zijn vaderland en zegt daar, dat hij nooit naar Moscou zal terug keren: het is een prachtige stad, vindt hij, maar de helden zijn er te sterk en te schaamteloos. Hiermee eindigt het lied in de redaktie van de Winterkust, in andere streken is er nog een vervolg bij: volgens een aan de Petsjora opgetekende byline blijkt de keizerin, Marja Temgrjoekowna, een strijdbare vrouw te zijn, die wraak wil nemen op de keizer voor de hoon, haar broeder aangedaan. Gelukkig wordt Iwan beschermd door zijn oom. Volgens een andere redaktie, eveneens van de Petsjora, daagt Marja haar echtgenoot uit tot een tweegevecht. De bojaar Beljskoj trekt de wapenrusting van de keizer aan, en slaagt er in zijn tegenstandster te overwinnen. Inderdaad leefde er aan het hof van Iwan Wasiljewitsj een zekere Bogdan Beljskij, een groot vriend van de keizer en een van zijn meest geliefde ‘opritsjniki.’ Nog duideliker komt het dooreenlopen van historiese en stereotiep-epiese motieven uit in de byline van Skopin. De hoofdpersoon is de vermaarde Skopin Sjoejskij, plotseling gestorven midden in de ‘periode van verwarring’, maar de manier waarop de byline de feiten voorstelt, herinnert soms meer aan de tijd van Iwan de Wrede, terwijl in sommige redakties, zoals die van de Petsjora, die wij nu zullen meedelen, het hele verhaal is ingelijfd bij de cyclus van vorst Wladimir van Kijew. De byline begint met het stereotiepe feest aan Wladimir's hof. In dit lied wordt dat feest gehouden ter ere van de geboorte van een ‘lief kind’ van de vorst. Er is een peetvader nodig en de vorst zendt een bode naar ‘Klein Galicië, | |||||
[pagina 452]
| |||||
het zeer rijke Karelië’, om Michaël Iwanowitsj Skopin te halen. Die bode is niemand minder dan Dobrynja Nikititsj, die hier als een ‘kruisbroeder’Ga naar voetnoot1) van Skopin wordt voorgesteld. Als Dobrynja met enige moeite zijn vriend gevonden heeft, weigert Skopin's moeder haar zoon te zegenen, omdat het aan het hof niet veilig is: daar zijn ‘valse, verraderlike bojaren, dikgebuikte dieven, samenzweerders!’ Maar als Skopin dan desnoods ook zonder de moederlike zegen wil vertrekken, krijgt hij die toch: zo gaat het vaker in de byline. Aan het feestmaal bij Wladimir drinkt Skopin meer wijn dan hij verdragen kan en wordt overmoedig: ‘In veel landen’, bluft hij, ‘is Skopin geweest, veel steden heeft Skopin genomen, Skopin is zelfs voor 40 regimenten niet bang geweest, voor veertig regimenten van 40.000 man. Ik heb tsar Maljoeta gevangen genomen. Maljoeta's dochter heb ik bij de hand gehouden, haar bij de hand gehouden als mijn minnares, haar ten slotte als dienares aan de vorst gegeven.’ Skoerlata, de dochter van Maljoeta, wordt boos, ze gaat naar de kelder en haalt een beker met vergif. Skopin drinkt die leeg, ofschoon het vocht in de beker opbruist, alsof er vuur in was. Onmiddellik doet het gif zijn werking gevoelen: Skopin's hoofd hangt neer ‘als een knoop’. Zijn vrienden beuren hem van de stoel, zetten hem op een paard en brengen hem naar huis. Zijn moeder is diep bedroefd. ‘Bitter weende zij, en zij begroef haar geliefde zoon.’ Daarna evenwel zadelt zij haar paard en rijdt naar het hof te Kijew om Skoerlata te zoeken. Deze is de vlakte ingereden en daar vindt Skopin's moeder haar slapend in een tent; ze maakt Skoerlata wakker, nodigt haar uit, de tent te verlaten, steekt haar lans met het stompe einde in de grond en nagelt de boosdoenster vast op de lanspunt. ‘En toen - zo eindigt het lied heel gemoedelik - stierf Skoerlata, en Mariwjana [Skopin's moeder] rijdt terug vandaar.’ Om goed te doen uitkomen, hoezeer het milieu van de handeling, het hof waar Wladimir feest viert en waar Skopin verraden wordt, gelijkt op het hof van de wrede keizer Iwan Wasiljewitsj, moet ik nog op twee dingen wijzen:
| |||||
[pagina 453]
| |||||
In de byline van Skopin zijn motieven van de cyclus van Wladimir met historiese motieven van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw samengevlochten tot één verhaal. In andere liederen hebben de historiese elementen zich niet zo innig geassociëerd met de stereotiep-epiese. Zo komt in een lied over het huwelik van Dobrynja Nikititsj met Nastasja Mitrijewna plotseling een verleider ten tonele, die aan de jonge vrouw voorstelt, liever met hem mee te gaan dan met Dobrynja. Deze verleider heet ‘Grisjka Rastrizjka de onreine geest.’ Nu is ‘Grisjka Rastrizjka’, letterlik vertaald ‘Grisjka de Ontschorene’, de naam die het volk gaf aan Grigorij, de weggelopen kloosterling, die een jaar lang als tsar Dimitrij heeft geregeerd. Blijkbaar had de Olonets-se zanger, die voor 't eerst deze naam in het lied heeft gebracht, behoefte aan een typiese schurkenaam: de eerste die hem in de geest kwam, was de naam van de goddeloze keizer, wiens beeld in de voorstellingen van het volk al heel gauw een soort van duivelsgedaante had aangenomen. Elders komt het woord ‘sjisj’ voor: zo wordt Ilja Moeromets, verkleed als een ‘kalika perechozjij’ (bedelaar-zanger) aldus aangesproken: ‘hei, kalika-sjisjperechozjaja! Van wat voor land zijt ge, van wat horde, van wat voor vader en moedertje?’ ‘Sjisj’ was de naam, die in de ‘tijd van verwarring’ aan benden van vrijbuiters | |||||
[pagina 454]
| |||||
en ook aan de aanvoerders van die benden werd gegeven. In een in Siberië (gouvernement van Tomsk) opgetekende byline wordt het woord ‘sjisj’ op een heel merkwaardige wijze aangewend. Ilja Moeromets, die het gewenst schijnt te vinden zijn ware naam te verbergen, noemt zich daar ‘Joerisj-Marisj-Sjisj-Maretin.’ Het tweede lid ‘Marisj’ is afgeleid van Marina, de naam van pseudo-Dimitrij's vrouw, het eerste ‘Joerisj’ van haar vaders naam Joerij. 't Is niet onmogelik, dat ook ‘Maretin’ van ‘Marina’ komt. In deze gevallen zijn het slechts historiese namen, die, 't zij in onveranderde of in gewijzigde vorm, zijn ingelast in een epies lied. Dikwels is het onmogelik uit te maken, in hoeverre een persoon van de byline behalve de naam van een historiese persoon ook eigenschappen vertoont, die de volkstraditie aan die persoon toeschreef. Er zijn heel wat bylinen, waarin een Marina of Marinka optreedt, dus een naamgenote van die Marina Mnisjek, die zo'n romantiese rol heeft gespeeld in de geschiedenis. Van haar wist het volk te verhalen, dat zij na de vermoording van haar echtgenoot, pseudo-Dimitrij, als een lijster was weggevlogen uit Moscou: ook in het epos verstaat Marinka de kunst, zich zelf in een lijster te veranderen; deze trek van de epiese Marinka is waarschijnlik afkomstig uit de verhalen over de historiese. In het epos wordt Marinka voorgesteld als een mooie vrouw, die allerlei helden, volgens één lied van de Witte Zee zelfs Ilja Moeromets, aan zich weet te boeien. Deze eigenschap bezat ook Marina Mnisjek: denken wij slechts aan haar rol tijdens de ‘tijd van verwarring’, toen zij van de ene kroonpretendent naar de andere vluchtte en ieder tot wie zij zich wendde bereid vond, zijn lot aan het hare te binden. Maar Moscou was al vroeger onder de indruk gekomen van haar fascinerende persoonlikheid, toen zij in 1605, nog vóór haar huwelik met Dimitrij, haar plechtige intocht had gehouden in de hoofdstad, een intocht, die in luister alles overtrof, wat men daar ooit had gezien. In hoeverre echter beantwoordt overigens de epiese Marinka aan het beeld, dat de volkstraditie zich van de historiese vormde? Verschillende liederen weten te verhalen, hoe Dobrynja Nikititsj bij Marinka's woning komt en haar minnaar met | |||||
[pagina 455]
| |||||
een pijlschot doodt. Volgens sommige redakties maakt Dobrynja dan zonder veel moeite ook Marinka zelf van kant, maar volgens andere wordt haar exekutie nog een hele tijd uitgesteld: zij begint met Dobrynja in een ‘toer’Ga naar voetnoot1) te veranderen. Bij de behandeling van Ilja Moeromets' strijd met zijn zoon zagen wij alGa naar voetnoot2), dat in de Witte-Zee-se byline de moeder van die zoon Marinka Kajdalowka heet: zij woont in een land van ongelovigen en vordert tol van de schepen van Wladimir. Aan deze Marinka Kajdalowka is een byline gewijd, die alleen aan de kust van de Witte Zee gevonden is, in twee redakties die weinig van elkaar verschillen. Wij volgen de redaktie van de zangster Agrafena Krjoekowa. In Nowgorod woonde een vorst, genaamd Gleb Wolodjewitsj. Deze rustte drie schepen uit en zond die naar de ‘blauwe, zoute, Arabiese zee.’ De schepen worden door een storm overvallen en naar het ‘Tataarse, Arabiese land’ gedreven, ‘naar de ketterse, naar de vrijbuitster, naar Marinka Kajdalowka.’ Marinka laat voor de waren hoge tol betalen, de matrozen zet ze gevangen, de drie scheepskapiteins laat zij vrij in haar stad - Korsoenj geheten, blijkens de andere redaktie - rondlopen. Zij klagen in een brief hun nood aan Gleb Wolodjewitsj. Die brief wordt door vlugge renboden overgebracht; vorst Gleb laat dadelik zijn ‘goed helderos’ optuigen en rijdt naar de stad van de ‘ketterse, goddeloze’ Marinka. Deze is juist bezig haar toilet te maken, als de vreemde ridder aan komt rijden. Zij roept hem toe, dat ze hem schepen met bemanning zal teruggeven, als hij haar ten huwelik neemt. Gleb voelt daar echter weinig roeping toe. Dan geeft zij hem enige raadsels op: kan hij die oplossen, dan zal ze hem alles uitleveren; o.a. het volgende raadsel: ‘Bij u, vorst, in uw ruime hof, staat een hoge berg, een grote berg: op die berg groeit een boom cypres, en op die boom zit een valk.’ Gleb begrijpt dadelik, dat de berg zijn paard is - de variant maakt hem de oplossing nog gemakkeliker door van een ‘vleesberg’ te spreken! -, de cypres zijn zadel, de valk hij zelf. En met even weinig moeite lost hij de andere raadsels op. Dan geeft Marinka hem zonder verder tegenstribbelen schepen en bemanning terug en nodigt | |||||
[pagina 456]
| |||||
hem uit tot afscheid een beker wijn te ledigen, die ze hem zelf komt brengen. Gelukkig drinkt Gleb er niet van: zijn paard stampt met de rechterpoot op de grond en slaat zijn heer de beker uit de hand: ‘nu brandde moedertje-vochtigeaarde, nu brandden de manen van het paard.’ De vorst begrijpt, dat men hem heeft willen vergiftigen. Zonder talmen slaat hij Marinka het hoofd af en zijn volgelingen houwen al haar onderdanen neer. Blijde keert men daarna terug naar Nowgorod. A.W. Markow heeft de oorsprong van dit verhaal gezocht in de veldtocht, door vorst Gleb van Nowgorod en Wladimir Wsewolodowitsj Monomach in 1077 ondernomen tegen Korsoenj, en W. Miller heeft zich bij deze opinie aangeslotenGa naar voetnoot1). Hij vestigt er echter uitdrukkelik de aandacht op, dat het lied in zijn tegenwoordige vorm veel jonge elementen bevat, en in Marina Kajdalowka ziet hij een reminiscens van de historiese Marina Mnisjek. Inderdaad doet deze ‘ketterse, goddeloze’ gifmengster sterk denken aan die ‘heidense’ tsaritsa, zoals wij haar ook uit oude historieliederen kennen; maar het is onmogelik tot in biezonderheden na te gaan, welke eigenschappen de epiese Marinka Kajdalowka ontleend heeft aan haar historiese naamgenoot en welke van elders in de byline zijn gekomen. Er is nog iets, dat pleit voor de historiese oorsprong van Marina Kajdalowka. Alleen in de ‘Witte-Zee-se’ redaktie is zij de vrouw bij wie Ilja Moeromets zijn misdadige zoon Podsokolnik heeft verwekt. Elders heet deze ‘baba (d.i. “vrouw”) Semigorka’ of ‘Latygorka.’ Ook komen nog andere namen op -gorka voor. Hoe die namen te verklaren? Behalve Marina Mnisjek kent de Russiese geschiedenis nog een keizerin, die zich gehaat heeft gemaakt bij het volk en wier beeld door de volkstraditie op fantastiese wijze is vervormd. Dat is Maria Temgrjoekowna, de tweede vrouw van Iwan de Wrede, de zuster van ‘Kostrjoek.’ Zij kwam uit dat deel van het | |||||
[pagina 457]
| |||||
Caucasus-gebied, dat Pjatigorje heet, en het volk noemde haar wel ‘Pjatigorka,’ d.i. ‘de Pjatigorse.’ Nu kunnen al die namen op -gorka zeer goed vervormingen zijn van dit ‘Pjatigorka’; wat ‘Semigorka’ betreft, wil ik er op wijzen, dat die naam betekent ‘de zeven-berg-se,’ terwijl ‘Pjatigorka’ zeggen wil ‘de vijf-berg-se.’ Het merkwaardigste bewijs, welk een invloed de ‘Verwarde tijd’ op het epos heeft uitgeoefend, is de gedaanteverwisseling, die de vermaardste held, Ilja Moeromets, in sommige bylinen heeft ondergaan. Ilja Moeromets is volgens het epos een boerezoon uit de omtrek van Moerom, hij is dapper, krachtig, vroom en eerlik: zulke algemene kwalifikaties volstaan om zijn beeld in grote trekken te schetsen. Nu draagt hij vaak het epitheton ‘oude kozak’. Waar komt dat vandaan? In de oudste, handschriftelike redakties van bylinen komt het niet voor. 't Kan bezwaarlik ouder zijn dan de ‘Verwarde tijd’: immers eerst dan laat het kozakkendom zich gelden in de Russiese maatschappij. Het epitheton is heel vreemd; immers een Kozak is iemand met losbandige en anarchistiese neigingen, iemand die geen gezag boven zich erkennen wil. Ilja Moeromets evenwel is een vroom en trouw onderdaan van zijn vorst, altijd bereid hem in de nood bij te staan. Er bestaan echter ook bylinen, waar Ilja zich heel anders gedraagt. Eens, zo lezen wij, heeft vorst Wladimir aan Ilja Moeromets geen uitnodiging gezonden voor een feestmaal, de held is boos, hij spant zijn boog en schiet op de kruisen en gouden bollen op de kerken. Deze vallen op de grond: dan roept Ilja het uitvaagsel van de maatschappij bijeen, de aarts-kroeglopers van Kijew, en hij nodigt ze uit, samen met hem al deze heilige voorwerpen naar de ‘herberg van de tsar’ te brengen en ze daar in te ruilen tegen ongekende hoeveelheden wijn. Dat gebeurt. Als nu vorst Wladimir bericht krijgt van het onwettige en godvergeten bedrijf van zijn vriend Ilja, wordt hij bang: zijn enige verlangen is, zo gauw mogelik weer goede vrienden te worden. Niet in alle redakties wordt de twist op dezelfde wijze bijgelegd; volgens één van de varianten stelt Ilja twee eisen: 1o. drie dagen lang moeten in Kijew en Tsjernigow alle herbergen vrij open staan voor het volk; 2o. speciaal voor hem, Ilja Moeromets, moet een feestmaal worden gehouden. Anders, zegt hij, ‘als | |||||
[pagina 458]
| |||||
de vorst niet doet zoals ik het wil, zal hij niet langer dan tot morgen tsar zijn.’ Wladimir geeft toe, en dan hoont Ilja hem ten slotte nog door aan 't keizerlik feestmaal al zijn kroegmakkers mee te brengen en ze naast zich te doen aanzitten. Een vreemd verhaal! Diezelfde Ilja, wiens gebeente volgens de meedeling van Lassota van 1594 in een heilige kapel te Kijew begraven lag en die volgens de oudste bylineredakties zijn heldeloopbaan begon met de vroegmis te Moerom bij te wonen en nog die zelfde dag te Kijew ter kerke te gaan, onmiddellik na zijn aankomst aldaar, diezelfde Ilja pleegt hier de afschuwelikste heiligschennis! Zijn optreden laat zich 't best vergelijken met dat van de Kozakken in de ‘Verwarde tijd’; ook zij plunderden de kerken, en dan gebruikten ze de heiligebeelden en kruisen als stookmateriaal en als betalingsmiddel voor drank! Dergelike liederen over Ilja Moeromets mogen we dan ook niet anders beschouwen dan als een ‘Echo van de verwarde tijd,’ evenals het epitheton ‘de oude kozak,’ dat ook in liederen van geheel andere inhoud is doorgedrongen. Opvallend zijn ook in deze byline de ‘herbergen van de tsar’. Uit sommige redakties blijkt, dat de ‘tsar’ - of ‘vorst’ - inderdaad geldelik nadeel lijdt door het ongehoorde drankverbruik van Ilja en de zijnen en dat hij persoonlik bij de opbrengst van de herbergen geïnteresseerd is. Dat herinnert aan de tijd van Boris Godoenow, toen het volk te Moscou de duurte van sterke drank weet aan de keizer zelf. De maatschappelike toestanden van ± 1600 reflekteren zich in het epos ook in de verhouding, waarin Ilja Moeromets - en in mindere mate ook de andere ‘bogatyri’ - staat tegenover de bojaren. Want ook deze spelen een rol in de byline. Het epos heeft in 't algemeen weinig met ze op: ‘dikbuikigen’ of ‘valsaards’ of ‘verraders’ worden ze genoemd. Wij horen, hoe zij aan de vorst allerlei kwaad vertellen van Ilja Moeromets en zijn vrienden; in zijn dronkenschap, zeggen zij, schimpt Ilja op zijn vorst, bluft, dat hij hem af zal zetten en met zijn vrouw trouwen; de ‘bogatyri’ zinnen op verraad in plaats van de Tataren te bestrijden, enz. Door al zulke aantijgingen brengen zij er Wladimir toe, zijn dapperste held gevangen te zetten in een diepe kelder. Ja, de bojaren gaan | |||||
[pagina 459]
| |||||
nog verder; volgens een byline van de Petsjora plegen ze zelfs landverraad! Als Ilja is opgesloten en de andere ‘bogatyri’ daarna de stad hebben verlaten, schrijven zij een brief aan de vijand, die dan met een leger optrekt tegen Kijew. Herinnert dat alles niet aan de ‘Verwarde tijd’ en wat er aan voorafging? Landverraad was onder de bojaren geen zeldzaamheid. In de tijd van de ‘Wrede Keizer’ liep generaal Koerbskij over naar de Polen; en dat bojaren heimelik heulden met de vijanden van 't land, kwam vooral in de dertig jaren na Iwan's dood ieder ogenblik voor. Ook de vijandschap tussen Ilja Moeromets en de bojaren laat zich gemakkelik verklaren. De bojaren waren in het Rusland van de zestiende en zeventiende eeuw de groot-grondbezitters, en de boeren kwamen allengs in een verhouding van afhankelikheid tot hen te staan. Vaak maakten de bojaren zich aan misbruik van hun macht schuldig, de boeren voelden zich nog niet als slaven en kwamen met alle kracht voor hun rechten op. Wij lezen ± 1600 herhaaldelik van boerenopstanden en van het vermoorden van edelen, en in de ‘Verwarde tijd’ leverden weggelopen boeren een niet onbelangrijk kontingent aan de vrijbuitersbenden. Nu is de boerezoon Ilja Moeromets een typiese representant van het Russiese lagere volk - hoewel met sterk vergrote afmetingen -, vroom van gemoed en trouw aan zijn vorst, zich niet thuis voelend in een samenleving met ingewikkelde maatschappelike verhoudingen. 't Is dus licht te begrijpen, dat hij een tegenstander van de bojaren worden kon; ook zal wel het opkomen van het epiese type ‘Ilja Moeromets, de oude Kozak’ voor een deel verklaard moeten worden uit de toenadering van de ontevreden Russiese boeren tot het Kozakkendom.
Ongetwijfeld zal men in de loop van de jaren in het epos nog heel wat meer herinneringen aan de regering van de Wrede keizer en zijn opvolgers en aan de ‘Verwarde tijd’ ontdekken dan men reeds gevonden heeft. Dan zal misschien van sommige bestaande hypothesen ook blijken of ze juist zijn of niet. Zo heeft men het vermoeden uitgesproken, dat in de talrijke ‘koningszonen’, die in de bylinen zo vaak als vijanden van Rusland optreden, de herinnering zou voort- | |||||
[pagina 460]
| |||||
leven aan die ene Poolse ‘koningszoon’, Wladislaw, die in 1611 aanspraak maakte op het Moscouse keizerschap en toen een grote aanhang onder de bojaren had: later, tijdens de regering van de eerste Romanow, wilde hij zijn rechten nog doen gelden en deed hij een inval in Rusland, maar zonder sukses. Evengoed echter is 't mogelik, dat de epiese koningszonen ontleend zijn aan de sprookjes: hier zijn ze, gelijk bekend, geen zeldzame verschijning. Van meer belang is een hypothese aangaande Ilja Moeromets. D.I. Ilowajskij heeft hem in verband gebracht met de kozak, die in de geschiedenis als ‘pseudo-Peter’ bekend is en door 't volk wel ‘Ilejka’, dat is ‘Ilja-tje’, werd genoemd; ik zal niet spreken over de gronden, die voor en tegen deze hypothese kunnen worden aangevoerd; zeer zeker is het een vermoeden, waarmee rekening moet gehouden worden, maar 't is nog verre van bewezen. Mocht eenmaal blijken, dat inderdaad de historiese ‘Ilja-tje’ zo'n belangrijke invloed heeft gehad op het beeld van de epiese Ilja Moeromets, dan zou 1. het type ‘Ilja Moeromets, de oude kozak’ in een geheel nieuw licht verschijnen, 2. de overgang van ‘Ilja Moerawlenin’, zoals hij in 1574 genoemd wordt, in ‘Ilja de Moeromer’ begrijpelik worden; immers pseudo-Peter was in Moerom geboren. Dit is gebleken in 1609, toen hij door de troepen van Wasilij Sjoejskij was verslagen en daarna op de pijnbank werd verhoord. Het was dus sedert die tijd bekend aan ieder, die die verhoren las; maar niets wijst er op, dat ‘Ilja-tje’ 't zij bij zijn tijdgenoten 't zij later onder het volk is bekend geweest als ‘Ilja van Moerom’ en dat zou toch het geval moeten zijn, wilde deze naam overgaan op een held van het volksepos. Wij kunnen bij problemen van deze aard nauweliks voorzichtig genoeg zijn. Er zijn krachtige argumenten nodig, als wij met enige gedecideerdheid een oordeel willen uitspreken; anderzijds echter is er bijna niets wat zich niet als hypothese wel verdedigen laat. Hoe snel kan niet een histories feit in de voorstellingen van het volk een bijna onherkenbare vorm aannemen? En als er dan sedert zo'n feit driehonderd jaar verlopen zijn, is men licht geneigd, zodra er slechts een klein punt van overeenstemming met een epies lied van nu bestaat, onmiddellik lied en historie | |||||
[pagina 461]
| |||||
met elkaar te kombineren. Een merkwaardig staaltje van snelle vervorming is een niet heel fraai epies fragment, dat in het gouvernement van Archangelsk, aan de kust van de Witte Zee en aan de Petsjora, is opgetekend; daarin wordt verhaald, hoe de tsar wordt gesommeerd, in de senaat - ‘senot’ heet het in dit lied - te komen; hij gaat er heen en vertelt het aan niemand dan aan zijn broeder; dan gaat het verder: ‘de broer ging in een rijtuig zitten, reed naar de senaat en nam zijn kastoren hoed af en salueerde de wacht: “Bonjour, luitjes, wacht voor de senaat! Heb jullie niet gezien, luitjes, is er geen officier gepasseerd?” Zij kijken elkaar aan, zeggen dat er geen gepasseerd is. Eén jonge man met zwarte wenkbrauwen knipte met zijn zwarte oogje: “De Keizer is in de senaat gegaan”. En Kostja trok zijn sabel en sloeg de schildwachten het hoofd af, maar die ene nam hij mee. Drie deuren sloeg hij door midden, en stapte toe op de vierde; en ook de vierde sloeg hij stuk: en daar ligt de keizer op zijn knieën, vóór hem loopt een kolonel: “Vlug, keizer, onderteken, anders is uw leven niet lang meer”. De senatoren staan allen en dreigen de keizer met de dood.’ Hiermee eindigt het fragment. Zeker - merkt W. Miller terecht op - zal ‘Kostja’ in het slot van 't gedicht wel als een echte ‘bogatyr’ met de senatoren hebben afgerekend. Hoe is dit gedicht te verklaren? Men ziet er in - waarschijnlik wel terecht - een lied op de regering van Alexander de Tweede. De geruchten aangaande de aanslagen op 's keizers leven en aangaande de ontevredenheid van de grote heren over de afschaffing van de slavernij in 1861 drongen in steeds zich wijzigende vorm ook tot het hoge noorden door en namen daar ten slotte deze gedaante aan. Wat onveranderd is gebleven, dat is de naam van 's keizers broer. Immers ‘Kostja’ is de gewone Russiese verkorting van Konstantin: gemeend is hier de grootvorst Konstantin Nikolajewitsj. Dit kunstprodukt geeft ons bijna het recht, in allerlei epiese verhalen vervormingen van welk histories feit ook te vermoeden, maar het maakt ons toch ook huiverig, om aan dergelike vermoedens gauw enige waarde toe te kennen. Gelukkig verandert niet elke overlevering zo gauw van vorm: dat leren ons historiese liederen - in sommige stre- | |||||
[pagina 462]
| |||||
ken niet van bylinen te onderscheiden - over Peter de Grote en andere momenten uit de geschiedenis der laatste eeuwen; dat leren ons bylinen als die van vorst Roman, waarin het mogelik is, de historiese basis - die 700 jaren oud is - los te maken van de jongere lagen, waartoe ettelike geslachten een steentje hebben bijgedragen.
Ten slotte geven wij nog een kort overzicht van de voorgeschiedenis der epiese verhalen. Het is niet doenlik, de elementen, die op de tijd vóór Wladimir de Heilige (± 1000) teruggaan, in het epos terug te vinden. De periode van Wladimir tot de komst der Mongolen (± 1220) heeft echter duidelik kenbare sporen achtergelaten. De herinnering aan de persoon van Wladimir en aan andere Zuid-Russiese vorsten, zoals Roman van Galicië, hebben de kolonisten, die naar het Noordoosten verhuisden, met zich meegenomen. Ook allerlei internationaal materiaal is ± 1200 via Galicië uit Byzantium geïmporteerd. In de periode van af de komst der Mongolen tot de opkomst van het Moscouse rijk (± 1500) bestond Rusland uit een aantal kleinere staten. Of er toen epiese liederen waren, die over het hele Groot-Russiese gebied werden gezongen, weten wij niet. Wel zullen er allerlei plaatselike overleveringen bestaan hebben aangaande verschillende helden; en waarschijnlik waren Aljosja Popowitsj en Dobrynja Nikititsj oorspronkelik zulke lokale ‘bogatyri’, evenzo Ilja Moeromets; hij behoorde echter in het uiterste Westen tehuis en is in Centraal-Rusland van daar uit geïmporteerd. Eerst in de Moscouse periode ontstaat er een algemeen-Groot-Russies epos: dit bevat o.a. de volgende elementen: 1. de verhalen uit de oude tijd, door het voorgeslacht meegebracht uit hun oude woonplaatsen in het Zuiden; 2. een deel van oudere lokale overleveringen: zeker is een groot gedeelte hiervan verloren gegaan; slechts enkele heldefiguren wisten een algemeen-Russiese vermaardheid te krijgen. Maar ook deze ondergingen allerlei metamorfosen: de maatschappij waarin zij zich bewegen begint meer en meer te lijken op de Russiese samenleving van ± 1600: de bojaren gaan in het lied een dergelike rol spelen als in de tijd van de wrede keizer en de daarop | |||||
[pagina 463]
| |||||
gevolgde periode; het Kozakkendom doet ook in het epos zijn invloed gevoelen; ja zelfs splitst zich de meest nationale heldefiguur, Ilja Moeromets, in twee gestalten: die van de vrome en trouwe verdediger van vorst en volk, en die van de anarchistiese kozak-vrijbuiter. En in 't algemeen zien wij, dat zich met de tweeërlei oude epiese overleveringen een derde element verenigt, dat het gehele byline-epos doordringt en het eerst recht maakt tot een algemeen Groot-Russies epos: dit element wordt gevormd door historiese en maatschappelike motieven, ontleend aan de regering van de ‘Wrede keizer Iwan Wasiljewitsj’ en de ‘Verwarde tijd’. In het midden van de 17de eeuw had het epos ongeveer zijn tegenwoordige vorm. Er zijn jongere toevoegsels, maar deze hebben zeer weinig invloed gehad op de oudere lagen, zeer weinig veranderingen hierin veroorzaakt. Maar al reflekteert zich ook de ontwikkelingsgeschiedenis der samenleving van de laatste twee-en-halve eeuw bijna niet in de inhoud der bylinen, toch heeft ze in zoverre haar invloed doen gelden op de epiese traditie, dat ze die steeds verder van de centrale delen van het rijk heeft teruggedrongen. En het is te vrezen, dat na een honderd jaar ook in die uiterste uithoeken van Rusland, waar men nu nog bylinen zingt, het epos evenals in de zuidelike gouvernementen absoluut zal zijn verdwenen.
N. van Wijk. |
|