| |
| |
| |
Bibliographie.
Multatuli en De Romantiek door Dr. J. Prinsen J. Lz. Rotterdam, W.L. en J. Brusse. 1909.
Wanneer ik uitgever was en ik had over ruime middelen te beschikken - men zegt, dat er zulke uitgevers zijn -, dan zou ik den heer Dr. J. Prinsen J. Lz. verzoeken een boek voor mij te schrijven, waarvan dan het hier aangekondigde geschrift zeker een der belangrijkste hoofdstukken zou vormen, en dat tot titel zou dragen: Het leven en de werken van Multatuli. Desnoods zou het twee of meer deelen groot mogen wezen, mits het geheele werk met dezelfde degelijke kennis, dezelfde onpartijdigheid en dezelfde liefde voor den grooten denker en proza-dichter geschreven was, waarvan Multatuli en de Romantiek op elke bladzijde getuigt. Dat de ondernemende uitgever er eer mee zou inleggen, is zeker; misschien zou hij er nog een goede zaak mee maken bovendien.
Want wat Dr. Prinsen hier gegeven heeft behoort, in zijn nog geen tachtig bladzijden, zeker tot het oorspronkelijkste, belangwekkendste, het rijkste aan literair-historisch materiaal van al hetgeen tot nu toe over Multatuli te boek gesteld werd.
On est toujours le fils de quelqu'un, en men kan er bij de meeste schrijvers gewoonlijk spoedig achterkomen wie hun geestelijke vaders zijn. Maar de geestelijke genealogie van een man als Multatuli na te vorschen, is niet zoo gemakkelijk. De man, die als kind en jonge man ontzaglijk veel gelezen had, raakte aan tal van kanten aan de dichters en denkers van alle landen, die hem onmiddellijk vooraf gingen. Het zoeken naar gelijkenissen, familietrekken, bronnen, waartoe Dr. Prinsen's groote belezenheid, zijn scherpzinnigheid en zijn goed geheugen hem in staat stellen, heeft zijn gevaarlijken kant. Maar wanneer het geschiedt gelijk hij het doet, niet met het doel om wat hij vond als bewuste of onbewuste nabootsing voor te
| |
| |
stellen, maar ten einde er door aan te wijzen in welke letterkundige en wijsgeerige atmosfeer Multatuli's Werk gegroeid is, welke letterkundige verwantschappen Multatuli had, dan wordt het een arbeid van bijzondere aantrekkelijkheid, een arbeid, waardoor onze literairhistorische kennis omtrent den oorsprong en de beteekenis van Multatuli's scheppingen op verrassende wijze wordt uitgebreid.
‘Als Douwes Dekker in Europa arm en haveloos tegen 1857 zijn bohême-leven begint, als hij auteur wordt en gaat zeggen, vrij en onbelemmerd, wat hij denkt en voelt over geloof en liefde, eer en recht, deugd en plicht, kunst, wetenschap, politiek, dan gebeurt het vaak, dat iets van wat daar sluimert, van het zaad, gestrooid in het verre Oosten, ontkiemt, dat onbewust of half bewust herinneringen wakker worden aan vroegere lectuur, dat hij soms in ongeveer gelijke wendingen zegt, wat anderen voor hem gezegd hebben, dat hij ideeën verkondigt, waarvan in anderen vorm de equivalenten bij zijn Europeesche tijdgenooten en onmiddellijke voorgangers te vinden zijn. Maar dat is geen impotent teren op anderen. Die dingen zijn levend geworden in zijn vruchtbare ziel, onbepoeteld, gloednieuw komen ze te voorschijn, altijd weer met het merk van zijn eigen persoonlijkheid. En als ik op die dingen wijs, doe ik het alleen, om te laten zien, hoe Multatuli meegeleefd heeft met zijn tijd, gegroeid is uit zijn eeuw en dat men alleen Hollander van 1860 moet zijn om te meenen, dat Multatuli een doldrieste hemelbestormer is, die buiten alles en allen staat, een baarlijke duivel, zooals zich nog nimmer had vertoond.’
Ziedaar iets uit Dr. Prinsen's inleiding tot deze studie, waarin hij verder uiteenzet, hoe bij Multatuli de Romantiek ‘door heel zijn persoonlijkheid werkt’, maar tevens hoe hij staat ‘boven de Romantiek, zooals de stam en de takken aan een boom staan boven den grond.’
Overtuigend toont de schrijver dan aan, hoe ver onze Nederlandsche kunstontwikkeling ten tijde van Multatuli's optreden bij de algemeene Europeesche ten achteren was, hetgeen de ontsteltenis, door dat optreden gewekt, verklaart. Geheel alleen heeft Multatuli, ‘de arme berooide zwerver, uit eigen beurs’ dat tekort aangezuiverd, ‘zoodat’ - zegt Dr. Prinsen - ‘na hem komen kon de kunst, waarmee we thans op de Europeesche markt aanspraak kunnen maken op aller respect’.
v.H.
| |
| |
| |
Bouwkunst. Tweemaandelijksch tijdschrift der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, 1e jaargang; Mouton & Co., 's Gravenhage.
Een geboorteaankondiging welke tevens dient tot doodsbericht. Het ‘Bouwkundig tijdschrift’, en het groote plaatwerk ‘Afbeeldingen van oude bestaande gebouwen’, beide uitgaven der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, zijn niet meer! Niet dat de laatste afleveringen van deze thans gestaakte werken geen levenskracht verraadden! Integendeel, het laatste - het 26ste deel - van het ‘tijdschrift’ bevatte o.a. een artikel over de Renaissance te Utrecht, door mr. S. Muller Fzn., dat, met 27 goedgeslaagde photographische opnamen van Utrechtsche binnenhuizen, gevels en onderdeelen van gebouwen versierd, deed verlangen op dezelfde wijze nog vele andere provinciesteden in beeld te zien gebracht. En met hoevele belangrijke bouwkundige bijdragen had niet onze ‘oud-meester’ Peters nog in den laatsten tijd dat tijdschrift verrijkt!
Dan het plaatwerk der oude gebouwen! Het had slechts twee gebreken: dat de afmetingen te groot waren om het in moderne huizen te bewaren, en dat de - gelukkig korte - fransche tekst alleen kon begrepen worden door wie in staat waren de daarnaast afgedrukte hollandsche verklaring te lezen. Maar van hoevele oudnederlandsche monumenten - te beginnen met de Haarlemsche vleeschhal - heeft het niet in nauwkeurige opmeting ons de gedaante doen kennen en waardeeren!
Doch een nieuwe tijd stelt nieuwe eischen, en de meeste leden der Maatschappij van Bouwkunst en de meeste lezers harer werken zijn geen geleerden of snuffelaars. ‘Ligt het in de bedoeling een enkele aflevering aan het opmeten van oude gebouwen te wijden, in hoofdzaak zal getracht worden door populair analytische, historische en technische opstellen en beschrijvingen op bouwkundig en aanverwant gebied, waarbij vele illustraties het geheel tot een fraai en belangrijk plaatwerk moeten maken, mede te werken tot het brengen der bouwkunst aan het publiek en in het algemeen tot verheffing van hare appreciatie.’ Dat de kunstnijverheid daarbij niet wordt uitgesloten, spreekt bij de tegenwoordig gangbare begrippen in de bouwwereld van zelf.
De drie thans verschenen afleveringen kunnen natuurlijk nog geen volledig beeld geven van wat de redactie zich voorstelt te bereiken. Alleen bewijzen zij dat het ernst is met het bieden van verscheidenheid en van vele mooie plaatjes. Op een fraai verlucht artikel over Italiaansche villa's en tuinen der renaissance door den heer J.H.W. Leliman, b.i., volgt een studie van Prof. dr. W. Martin over de binnenhuizen op middeneeuwsche nederlandsche
| |
| |
schilderijen, en zeer uitvoerige beschouwingen van den heer A.W. Weismann over de Nederlandsche bouwkunst der 17e eeuw; alles met goed geslaagde afbeeldingen. De redacteur J. Gratama leverde zelf aanteekeningen bij het werk van den beeldhouwer-sierkunstenaar C.J. van der Hoef, de bekende ontwerper van het aardewerk van ‘Amstelhoek’, die nu voor ‘Amphora’ arbeidt. En in de derde, laatst verschenen aflevering, geeft de redacteur een bijzonder frisch geschreven opstel over Parijs, de çi-devant hoofdstad van Europa. Hoever liggen de tijden achter ons, waarin mannen van kunst en wetenschap hunne idealen in het fransche centrum zochten! Met het Keizerrijk is ook de kroon van Frankrijk verdwenen. Maar waarlijk, die schets van den heer Gratama geeft lust nog weer eens de ‘ville de plaisirs’ (meer dan ville-lumière) te bezoeken. Zelfs zijn enthousiasme over Garnier's eeretrap in de Groote Opera, eens genoemd een ‘architecture de mauvais lieu’, steekt aan. Zulk een breede opvatting van de redacteurstaak belooft veel voor de toekomst van het tijdschrift. Moge dit zijne voorgangers waardig blijken... en wat meer door het groote publiek gelezen worden. Ten einde dit laatste te bevorderen heeft de Maatschappij het Tijdschrift ook voor niet-leden beschikbaar gesteld tegen een zeer matigen prijs.
R.T.N.
| |
Volksgeloof en Volksleven, met illustraties van G. Prop, door H.W. Heuvel. Zutphen, W.J. Thieme & Cie. 1909.
Onder den rook van Amsterdam wonen menschen, vele zelfs, voor wie die stad geenerlei bekoring heeft, wien het slenteren langs de winkels verveelt en de roezige drukte benauwt. En 't zelfde verschijnsel vindt men bij elke stad, klein of groot.
Beklaag die menschen niet. Hun ziel is anders gestemd dan de onze, en al kennen zij niet - zooals in sprookjes - de taal van dieren en planten, toch is hun leven rijker dan dat van menig stedeling. Zij vormen het eigenlijke ‘volk’, en uit hunne plattelands-drommen vult zich voortdurend aan de steeds uitterende stadspopulatie; niet uit te putten menschen-reserve, is hun doen en laten reeds daarom voor ons van het hoogste belang.
De schrijver van ‘Volksgeloof en Volksleven’ woont zelf in een stad; maar 't is, o, zoo'n klein stadje, meer dorp dan stad: Borculo, gelegen in een streek waar - beter dan in menig ander deel van ons land - het volk zijn zeden heeft bewaard. Zulk een werk kan trouwens alléén ontstaan in zulk een omgeving. Het vordert véél geduld, veel tijd, veel toewijding. Dat alles heeft de schrijver
| |
| |
gegeven, en de uitkomst ervan is een boek, dat op stille winteravonden zeker gaarne ter hand zal worden genomen. Niet doorgelezen, zooals men een roman doet; meer bij stukjes en brokjes, gelijk het ook blijkbaar bij stukjes en brokjes is geschreven. Want het bestaat uit een ontelbare reeks kleine waarnemingen.
‘Een eersteling’, erkent de schrijver naïef. Ook zonder zijne bekentenis is dat duidelijk genoeg. En zoo hij zich beklaagt dat de hem ter beschikking gestelde ruimte onvoldoende was om alles te bevatten, zoodat kerk en school, volkslied en volkstaal moesten buiten gesloten worden, is hem slechts voor te houden het bekende recept: dat het geheim van goed schrijven luidt: veel schrappen. ‘Dirt is matter in the wrong place’, leeraarde Lord Brougham, en vele aanteekeningen over volken uit de oudheid en van elders, hoe belangrijk ook op zich zelf, hadden best uit dit werk gemist kunnen worden. Maar wat het van Nederland zelf geeft, is het wel de pijne waard te weten. Wat een zonderlinge kijk geeft het bijv. op ons volksleven, te lezen dat wel eens het H. Avondmaal spottend gevierd wordt in een herberg, met pannekoeken en jenever! De kavalieren van Beek zijn door die eenvoudige boerenjongens overtroefd!
R.T.N.
| |
The Pools of Silence by H. de Vere Stacpoole. - London, Fisher Unwin.
Nadat ik bij den heer Chs. Boissevain over den ‘voorspoed van Java’ had gelezen; na de gemoedelijke... beslistheid van dit ‘conquistadores’-optimisme; is het lezen van The Pools of Silence een kittig klein genoegen geweest. De schrijver van The Blue Lagoon heeft betere bladzijden geschreven dan ik er in dezen tendenzroman heb kunnen vinden; maar handig tot een verhaal in-eengezet zijn deze drie-honderd paginaas onvriendelijkheid tegen ‘Leopold, King of the Belgians, that man whom all thinking men abhor’, toch wel.
Het is bekend, dat de Engelschen zich gaarne verontwaardigd toonen. De, dezer dagen ter dood veroordeelde, Indische student Dhingra bezit ongetwijfeld in de diepzinnige boeken van zijn volk een parabel, welke met het verhaal van den Farizeeër overeenkomt en door hem op zijn rechters wordt toegepast, die de sterftetabellen van Engelsch-Indië zouden moeten beschouwen, alvorens wee over Kongo te roepen. Nochtans ware de sport van het steenen-gooien tot een te zeldzaam schouwspel gemaakt, zoo daar
| |
| |
slechts aan mocht deelgenomen door wie niets op eigen kerfstok hebben. Dies spréke de heer De Vere Stacpoole.
Hij laat een kloeken Amerikaanschen dokter op raad van een Parijschen professor zich als reismakker verhuren aan een zonderling, kapitein Berselius, ‘a man of the tiger type’, die jachttochten onderneemt in ‘the country of the big baboons, where there is the freedom of action that the soul of such a man desires,... a regular buccaneer of the old type, who values human life not one hair.’
Laat ik u dadelijk waarschuwen, dat de Engelsche verteller geenszins is gedreven door den belangwekkend-grilligen lust om ‘the soul’ van zoo een mensch-van-vroeger: - een wezen, wien het mogelijk zijn zou, vrij van den invloed van zijn omgeving, te voelen als een wreedaard-van-vroeger - te laten uitleven in dezen tijd. Het is den heer de Vere Stacpoole zoo min om kapitein Berselius als om dokter Adams te doen. Ik zei u: hij schreef een tendenz-roman: over de Kongo, ‘the people of the Silent Pools’ en deszelfs ‘murderer’, ‘who had crushed millions of wretched creatures to death for the sake of gold’ (pag. 304). Geen Beecher-Stowe, geen Multatuli, maar een boeiend verteller toch wel.
J.d.M. |
|