achtte om elk grooter monumentaal gebouw, waartoe niet hem de opdracht was gegeven. En dit omdat hij zeer wel gevoelde, hoe het scheppen van een monument van weidschen dracht in het leven van een kunstenaar eerst aan de beurt mag komen als de bekroning van lange jaren strijdens, pogens en werkens. Ziet, dat is een gevoel dat ik begrijp: dien schroom tegenover het beslissende, dat zal blijven getuigen van eigen kracht en van de vermogens van onzen tijd. Maar hoe frivool lijkt daarnaast dat blijmoedig sollen met nog te ontdekken genieën, dat lichtzinnig avonturen met het ideaal!
Is het werkelijk waar dat er in ons land ‘sluimerende krachten’ zijn, die niet aan het licht kunnen komen? Welk een prachtig veld van werkzaamheid dan voor de vele bouwkundige genootschappen en bouwkundige bladen, om die jongeren aan te moedigen en te steunen en hen te helpen zich voor te bereiden tot werkelijke prestaties. De heer de Bazel heeft er den heer M.G.M. reeds op gewezen (Bouwk. Weekbl. 24 Juli) welk een goed en waardevol middel in het stelsel van academische en studie-prijsvragen gelegen is ‘ter voorbereiding tot en ter sterking van de practische loopbaan’.
Maar waarachtig; al ging het niet alleenlijk om de belangen der kunst zelve, maar al ging het eens enkel om de persoonlijke belangen der aankomende kunstenaars, dan nog zou men er zich voor moeten wachten, zulke veelbelovende onderofficieren of misschien luitenants, opeens den maarschalkstaf in de handen te leggen.
Wil men één bedroevend voorbeeld? Het was in het jaar 1856, dat er een algemeene prijsvraag werd uitgeschreven voor een gedenkteeken op den dam, dat vlak tegenover van Campens statig stadhuis zou komen te staan.
‘Zestien kampioenen’ - wij citeeren een geschrift uit die dagen - ‘dongen om den lauwer der overwinning, streefden naar de niet geringe eer om door een zigtbaar teeken de verzekering over te brengen aan het nageslacht, hoezeer Nederland blijft hechten aan de grootheid van een tijdperk’; enzoovoorts.
Een heel jonge man verwierf den prijs en werd nu opeens als een begenadigd kunstenaar begroet en belauwerd. De jonge man, die nog heel vele jaren daarna geleefd heeft, is dat plotselinge succes nooit te boven gekomen, en wij hebben in het hartje van