De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Buitenlandsch overzicht.Ga naar voetnoot1)Kreta. - Britsch perscongres. - Duitsche belastingontwerpen in den Rijksdag.
| |
[pagina 167]
| |
minderen, en beloofden aan de eilanders dat die in Juli 1909 geheel zou ophouden; de vereeniging met Griekenland zou dan vanzelf wel volgen. Toen kwamen de gebeurtenissen van October, die een oogenblik geleken op het begin der ineenstorting van het Turksche rijk. De eilanders besloten niet langer te wachten en spraken de aansluiting bij Griekenland uit. Zij heschen de blauwwitte vlag, bedrukten hun postzegels met het woord: Hellas. De mogendheden verhinderden niets... Dit was gerekend buiten het Jong-Turksche bewind. Om niet aanstonds zijn bestaan in een oorlog op het spel te zetten, heeft het, wat Bosnië en Bulgarije betreft, toegegeven, maar nu is het met alle concessiën ook uit, en, gesterkt door zijn jongste overwinning binnenslands, wil het van geen nieuwe vernederingen hooren en heeft Europa op de meest energieke wijze aan zijn aangegane verplichting herinnerd, de Turksche suzereiniteit over Kreta te handhaven. Daar zitten nu de mogendheden, met hun geschreven verplichting tegenover Turkije en hun moreele tegenover Griekenland... De Turken zonden oorlogschepen; als de nog op het eiland aanwezige Europeesche troepen nu volgens de vroegere belofte aan Kreta inderdaad Juli 1909 vertrokken, zou het bloedvergieten opnieuw moeten beginnen. De mogendheden schijnen nu besloten, de belofte alleen naar de letter te houden en niet naar den geest: stationschepen zullen de vertrekkende troepen vervangen, en zoo is de quaestie precies nu even ver, als eenige jaren geleden. Men heeft begrepen dat de Turken niet schromen zouden voor deze zaak Griekenland den oorlog aan te doen, en de afloop van zulk een oorlog is niet twijfelachtig, tenzij Europa met de wapenen partij koos, waarin het geen lust heeft. Zijn prestige in het Oosten kan intusschen bij de zaak niet gewonnen hebben, en Duitschland wenscht zich geluk, dat het buiten dit geval staat...
Sir Edward Grey, Lord Rosebery, Haldane, Asquith zelf hebben niet geschroomd, tegenover de vertegenwoordigers der Britsche koloniale pers een toon aan te slaan die in Europa niet met welgevallen is vernomen. Om de koloniën te bewegen, hun aandeel op zich te nemen in de kosten der Britsche vloot, hebben zij zonder de minste terughouding gewezen op ‘het Duitsche gevaar’, | |
[pagina 168]
| |
en den toestand van oud-Engeland als in de hoogste mate critiek voorgesteld. Dat Engelands houding in zake de kaapvaart een wezenlijk element voor anderen in de vaststelling hunner vlootpolitiek kan zijn, werd daarbij niet vermeld. Blijkbaar is dit ‘stemming maken’ bij de koloniale krantenmannen een praeludium op de voorstellen, die de officieele conferentie voor de Britsche imperiale verdedigingsbelangen, welke in Juli bijeenkomt, zullen worden aangeboden. Het heeft op het vaste land zeer de aandacht getrokken, dat de liberale ministers - Churchill, Lloyd George, John Burns en Lord Morley zongen evenwel niet mee in het koor - precies even sterk in hun uitdrukkingen waren, als Balfour. Zou dit beteekenen, dat zij zich zeker houden dat de koloniale regeeringen thans zullen inwilligen, wat bij de gelijksoortige conferentiën van twaalf en van zeven jaar geleden nog beslist door haar werd afgewezen? Men zou het haast denken; anders zullen zich de ministers niet weinig hebben vastgepraat. Het Britsche imperialisme is voorzeker een levende macht. De animo waarmede Zuid-Afrika, zoo kort na den Boerenoorlog, er zich in voegt, is daar om het te bewijzen. Het gevoel, waaruit eene deelneming der koloniën aan de uitgaven voor de Britsche vloot ontspringen kan, bestaat inderdaad. Of evenwel de feitelijke gevolgen voor het oogenblik zeer opmerkelijk zullen zijn, is de vraag. De koloniën met zelfregeering, die alleen in aanmerking komen, tellen een blanke bevolking van elf millioen zielen, geen vierde van die van het moederland, en hun rijkdom is naar verhouding nog veel geringer, hoewel gestadig toenemende. Maar de snelst in rijkdom toenemende kolonie van alle, Canada, toont weinig lust aan de kosten der imperiale vloot mee te gaan dragen, en voelt veel meer voor een eigen Canadeesche vloot. Ook bleek tot dusver de stemming, waarin koloniale ministers zich te Londen lieten brengen, geregeld een bedenkelijk aantal graden afgekoeld, als zij weer thuis kwamen en aan de zorgen van hun eigen huishouden werden herinnerd. Men spanne dus de verwachting vooralsnog vooral niet te hoog. Dit is zeker dat Asquith er op uit is het Engelsche volk te bewijzen, dat de Britsche imperiale idee ook bij de liberalen veilig | |
[pagina 169]
| |
is; dat het ‘Little-England’-ideaal voor hen heeft afgedaan. De theorie uit den Cobden-tijd, dat de koloniën, rijp geworden, door eigen gewicht zouden afvallen, vindt weinig aanhangers meer. Die theorie berustte onder meer op een appreciatie der beteekenis van geografische afstanden, die zich in onzen tijd van versneld verkeer niet wel laat handhaven. De strijd gaat niet meer tusschen ‘Little-England’ en ‘Empire’, maar tusschen de middelen waarmede het imperiale doel zal worden gediend. Het is er Asquith c.s. vooral om te doen aan te toonen, dat de bevestiging van de Rijkseenheid zonder Chamberlain's voorkeurtarieven kan worden bereikt. In dit streven evenwel hebben hij en Grey nu de Europophoben en paniekmakers op wèl te betreuren wijze naar den mond gepraat. De Britsche rijkseenheid is een hoog doel, haar met inspanning van alle krachten te dienen voor een Engelsch premier een loffelijk bestaan. Maar moeten wij de meening opgeven, dat dit geschieden kan zonder andere mogendheden te krenken en verdacht te maken? Vredelievend Europa hoopte van Asquith beter.
In Duitschland zijn de belastingontwerpen nu eindelijk uit de commissie in het ‘Plenum’ gekomen. Voorop een speechje van Bülow, aan ieder van zijn kinderen wat suiker toedienende, met een bijmengsel van edik voor de conservatieven, die niet te bewegen zijn het tot ‘Erbanfallsteuer’ verzachte staatserfrecht aan te nemen. Aan het slot eenige sibillijnsche woorden, waarin eerder op eigen demissie, dan op ontbinding van den Rijksdag gezinspeeld werd. Ondertusschen hebben de commercieele en industrieele kringen nu eindelijk het voorbeeld der agrariërs gevolgd, en een ‘Hansabund’ opgericht ter verdediging van hun zwaar bedreigde belangen. Als de conservatieven het hoofd er voor houden wordt Bülow's reform met een paar stemmen meerderheid (van conservatieven, centrum en Polen) verworpen. De liberalen en sociaal-democraten krijgen dan een dankbaar platform bij de eerstvolgende verkiezingen. Wordt Bülow's reform aangenomen, dan zijn echter de Rijksfinanciën volstrekt nog niet gebracht waar zij wezen moeten. Dat is zonder Rijksinkomstenbelasting, m.a.w. zonder besnoeiing van het particularisme der bondsstaten, volstrekt onmogelijk. De ‘Erbanfallsteuer’ levert maar een uiterst klein gedeelte der ver- | |
[pagina 170]
| |
langde 500 millioen Mark op, en de rest wordt voor het overgroote deel gevonden uit belastingen van zoodanige monstruositeit, dat het ondenkbaar is dat een verlicht volk ze op den duur zou kunnen handhaven. Men laat het Rijk achterstaan bij de Staten, in de eerste plaats bij Pruisen zelf, dat door agrariërs geknecht is die de beschikking over directe belastingen alleen in handen willen laten van een lichaam dat, dank zij het klassenkiesrecht en de districtindeeling van 1850, aan hun standsbelang is uitgeleverd. Zonder vermoording van den Pruisischen kiesrechtdraak is aan geen wezenlijke hervormingspolitiek in het Rijk te denken. Meer en meer gaan hiervoor de oogen bij onze buren open. Ontbrak het, in hun staatkundige kringen, maar minder aan personen van den burgertrots en de karaktervastheid van den te vroeg gestorven Theodor Barth!
Naschrift (25 Juni). - De conservatieven hebben hun dreigement uitgevoerd en de erfdeelenbelasting is met 195 stemmen tegen 187 verworpen.
C. |
|