De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Een nieuwe vertaling van Dante.J K. Rensburg, De Goddelijke Comedie van Dante Alighieri. Deel III, Het Paradijs. Amsterdam, Vennootschap Letteren en Kunst.Een vorig jaar had ik het genoegen in dit tijdschriftGa naar voetnoot1) mijn ingenomenheid met de beide eerste delen van Rensburgs overzetting te betuigen. Tans is, met het Paradijs, zijn werk voltooid, en het is natuurlik dat dit deel grote belangstelling heeft gewekt bij hen die de vertaler aan het werk hebben gezien in L'Inferno en in Il Purgatorio. Zij zullen zonder twijfel, evenals ik, ook tans weder de kunstvaardigheid van de heer Rensburg hebben bewonderd, de zorg waarmede hij het origineel behandelt, alle schakeringen van de tekst, alle bedoelingen van de dichter eerbiedigende, voor alles een Nederlands equivalent zoekende, steeds ernaar strevende om aan zijn lezer een indruk te geven die, zo niet gelijk is aan die welke het origineel maakt, altans zo dicht mogelik daartoe nadert. Is het echter omdat de stof van Il Paradiso zoveel moeielikheden opleverde dat de bezwaren die ik, reeds naar aanleiding der beide eerste delen, maakte tegen het vasthouden aan alle kenmerken van de verzen van Dante, mij tans zoveel zwaarder schijnen te wegen? Om de waarheid te zeggen, niettegenstaande de waardering die ik voor het werk van de heer Rensburg heb, kan ik toch niet onverdeelde instemming betuigen met dit laatste deel; er is daarin veel dat mij hindert en even oprecht als ik gezegd heb wat ik | |
[pagina 128]
| |
mooi vond in de beide eerste stukken, even onomwonden zal ik tans neerschrijven en toelichten wat, naar mijn mening, anders had moeten zijn. De vorige maal wees ik er op dat, door het volhouden van de rijmorde en van de slepende uitgang, de vertaler gedwongen was tot allerlei kunstgrepen, die de betekenis van het vers niet altijd onaangetast lieten. Het is alsof in dit derde deel die rijmdwang de vertaler te zwaar is geworden, en ik overdrijf niet als ik zeg dat, om de vertaling te begrijpen, men dikwijls, zeer dikwijls, de originele tekst ter hand moet nemen. Men oordele naar de volgende passages die ik, zonder lang zoeken, als voorbeelden kies. ‘Steden zowel als mensen gaan ten onder,’ zegt Dante (XVI, 79), Al uwe zaken gaan als gij te gronde,
Maar iets kan schuilplaats aan den Dood verleenen,
Dat lang duurt en kort zijn de levensstonden.
Mij leek dit zinloos, totdat ik de Italiaansche verzen opsloeg (men zette trouwens een komma vóór en kort zijn): Le vostre cose tutte hanno lor morte,
Sì come voi; ma celasi in alcuna
Che dura molto, e le vite son corte.
De duisterheid komt hiervan dat in schuilplaats de bedoeling van de Dood schijnt te liggen om bescherming te zoeken, hetgeen absoluut geen zin geeft. En ik sloeg even machtig en antiek die
Met die van Arca en Sannella gade,
Soldanieri, Ardinghi en Bostichi (XVI, 91).
Men zal toegeven dat deze regels niet doorzichtig zijn. Waarop slaat die in de eerste regel? Alles is duidelik in de grondtekst: E vidi così grandi come antichi,
Con quel della Sannella, quel dell' Arca,
E Soldanieri, e Ardinghi, e Bostichi;
en, bij het lezen van zulk een vertaling, vraagt men of het rijm niet wat al te duur is gekocht. Openen wij de XXXIIIe zang met het heerlike gebed aan de H. Maagd.
In vs. 4. Gij maakt der menschen aard tot zulk een pure
Dat niet te laag zijn Maker 't kon beseffen
In zulk een wezen zijn Geest neer te sturen,
| |
[pagina 129]
| |
beantwoorden de kursief gedrukte woorden aan non disdegnò!
Vs. 7. In Uw schoot kon de liefde zich verheffen,
Welks warmte, in eeuw'gen vrede' in kiem gedragen,
Aldus in deze Bloem is aan te treffen.
Men vraagt hoe dit een vertaling kan zijn van: Nel ventre tuo sì raccese l'amore,
Per lo cui caldo nell' eterna pace
Così è germinato questo fiore;
kan verheffen voor raccese, è germinato weergegeven door in kiem gedragen en is aan te treffen. Hoe heeft de vertaler zó iets kunnen neerschrijven?
In vs. 37. Waak tegen elken menschendrang rondomme
heeft rondomme geen zin hoegenaamd; Dante spreekt van i movimenti umani; in vs. 33 wordt gesproken van genot dat hem open zij gegleden (si dispiaghi). In vs. 38 en 39 lees ik: Ziet: Beatrix met zooveel zaal'gen keeren
Uw hande' ineen, omdat mijn beden klommen,
en hier begrijp ik het helemaal niet meer. Gelukkig helpt Dante: Vedi Beatrice con quanti Beati
Per li miei preghi ti chiudon le mani.
Heeft de heer Rensburg wel genoeg rekening gehouden met het feit, dat de vertaler begint met te weten wat er staan moet, terwijl zijn lezer de betekenis nog moet halen uit wat hij vóór zich heeft? Konstrukties die in het Nederlands onmogelik zijn (bijv. XVI, 36), ongelukkige veranderingen van de tijden van een werkwoord (sierden voor sieren, XVI, 48, schoten voor schieten, XVI, 57), inlassingen die òf de zin verstoren òf op zijn minst hinderlik zijn (in één hand, XVI, 72, vrij gebleven, ital. puro, XVI, 51), omschrijvingen (zal toonen, XVI, 69, zal geven, ital. s'avviva, XVI, 28), weglatingen van het lidwoord (door poort, XVI, 125, onder klauw, XVI, 39) - ziedaar wat een ongerechtigheden één enkele zang ons te lezen geeft. Ik erken dat ik enigszins verbijsterd ben, en mij afvraag of mijn indruk van de beide eerste delen te gunstig is geweest, dan wel of dit derde deel, om een of andere reden, zoveel minder goed is uitgevallen. En één verklaring van die inferioriteit kan ik geven. | |
[pagina 130]
| |
Onder het bewerken van het Vagevuur is voor de heer Rensburg een licht opgegaan, dat tot nu toe voor geen Dante-beoefenaar had geschenen. Op p. 373 van het tweede deel is hij tot de ontdekking gekomen dat Dante met opzet door rijmherhalingen herinneringen aan vroegere zinverwante verzen heeft willen opwekken. Dat inderdaad het aan het eind van elk der drie gedeelten voorkomend rijm stelle niet aan een toeval te danken was, wist men; maar dat Dante van deze kunstgreep zulk een ruim gebruik had gemaakt als onze vertaler veronderstelt, zie, dat zal velen hebben verrast. En zózeer is hij overtuigd van de juistheid zijner opvatting, dat hij zich in de keuze der rijmwoorden geheel daardoor laat leiden; zijn kommentaar op het Paradijs bestaat voor een groot deel uit het aanwijzen dier ‘korrespondenties’; zelfs is hij, van de IIIe zang af, verplicht ‘die correspondentiën alleen aan te geven door cijfers, daar verklaring ervan het werk al te omvangrijk zou maken, en alleen die te vermelden die duister zijn bij Dante of bijzonder mooi.’ Mij komt het voor dat de heer Rensburg hier een schijnbeeld najaagt, en het spijt mij dat hij er zich door van de wijs heeft laten voeren. Ik wil trachten mijn beweren te staven. Rijmovereenstemmingen, die door Dante bedoeld zijn, bevatten, volgens de vertaler, de volgende passages, die ik, daar het hier om de zin te doen is, in een prozaoverzetting weergeef. 1. Parad., II, 11: ‘Gij weinigen die reeds vroeg naar het engelenbrood hebt getracht, waarvan men hier op aarde leeft doch waaraan men zich niet kan verzadigen, gij kunt u wagen op de hoge zee, in het zog van mijn schip varende voordat het water zich weder effent.’ 2. Purg., XXVII, 115: ‘Die zoete appel die de zorg der mensen op zovele wijzen zoekt, zal heden uw honger verzadigen. Vergilius antwoordde mij met deze woorden en nooit waren geschenken mij zó welkom.’ 3 Purg., VIII, 103 ‘Ik zag niet en daarom kan ik het niet zeggen, hoe de engelen zich bewogen, maar ik zag wel dat zij zich hadden bewogen. Op het horen van de groene vleugels die de lucht kliefden, vlood de slang en de engelen gingen heen.’ 4. Purg., XXXI, 52: ‘En als door mijn dood het opperste behagen u zó werd ontnomen, welke andere sterfelike zaak moest u dan weer verlangen inboezemen? Gij hadt, na de eerste pijl waarmede de ijdelheden der wereld u troffen, u moeten opheffen tot mij, die niet vergankelik meer was.’ 5. Par., II, 52: ‘Zij glimlachte een | |
[pagina 131]
| |
weinig en zeide mij toen: indien de mening der stervelingen dwaalt in zaken waar het verstand niets kan leren, moet gij u niet daarover verwonderen, daar de rede, zoals ge ziet, korte vleugels heeft zelfs daar waar zij door de zinnen wordt voorgelicht.’ De heer Rensburg redeneert nu als volgt: in deze passages gebruikt Dante als rijmklanken ale of ali, en wil daarmede aangeven dat er verband tussen het in die verzen vervatte bestaat. Dat verband is als volgt: 1 korrespondeert met 2 omdat Dante in 1 zegt ‘dat ook andere deelachtig kunnen worden wat Virgilius hem in 2 beloofde’ (hetgeen niet juist is, daar met de ‘appel’ niet hetzelfde wordt bedoeld als met het ‘engelenbrood’); 1 korrespondeert met 3, ‘omdat wie hem op dien tocht volgen, door Dante hier veilig zijn, als hij daar voor de Slang (ik doe opmerken dat in 1 van veiligheid hoegenaamd geen sprake is); 1 korrespondeert met 4.... ‘tot tegenstelling, waar Beatrice hem het najagen van ijdel genot verwijt’; 5 korrespondeert met 1, ‘omdat in 5 wordt gezegd dat het verstand zonder de openbaring slechts korte wieken heeft, terwijl hij, tot tegenstelling, in 1 met een schip, als 't ware, de openbaring volgt.’ (?); 5 korrespondeert met 3, want ‘hij is hier veilig voor de pijlen die hem zouden raken, als hij zich niet op beter wieken dan die der menschelijke Rede boven hun bereik kon verheffen; daarvoor blijft hij hier bewaard als voor de Slang der Verleiding’ (?); 5 korrespondeert met 2, ‘omdat hij ontvangt ten deele wat Virgilius hem in 2 beloofde’ (?). Ik erken dat het mij niet gelukt in deze redenering mij in te denken. De vertaler voegt er bij: ‘Met Purg., X (lees IX), 5, acht ik de eenheid een bepaald toeval.’ Aldaar staat het volgende: ‘Aurora was reeds opgestaan... Haar voorhoofd glinsterde van edelstenen, gerangschikt volgens de gedaante van het venijnige beest dat de mens met zijn staart wondt’. Volgens Scartazzini wordt onder dit beest een ‘slang’ verstaan, en ik vraag waarom we deze passage dan ook niet tot 3 zouden kunnen in verband brengen, waar ook van een ‘slang’ sprake is. Dit alles is ijdele fantasie. Volgens het rijmwoordenboek van de Commedia komen 54 rijmtritsen op ale, 59 op ali, 23 op ala voor; wat gemakkeliker dan om daaronder enkele op te sporen waarvan de betekenis een of andere vage overeenkomst vertoont - veel is er niet nodig, zoals men gezien heeft - met die van een ander? En | |
[pagina 132]
| |
nu het tegenbewijs. In Purg., XXXI, 127, zegt de dichter: ‘Terwijl mijn geest, verbijsterd en verheugd, proefde van die spijs [het aanschouwen van Beatrice]... enz.’ Men zou zeggen dat, gegeven de symboliese betekenis van het zien van Beatrice, nu juist een gelegenheid was voor rijmkorrespondentie met passage 2 van daareven... Wat zien wij? De rijmen zijn totaal anders. Dit voorbeeld van een zogenaamde rijmkorrespondentie is op goed geluk gekozen. De twee of drie op ivo, ivi zijn niet minder leerzaam (ivo komt bij Dante 21 maal, iva 81 maal, ivi 36 maal, ive 15 maal voor in het rijm); en het is niet eens nodig dat de gelijkheid volkomen is, want volgens Parad., III, 107, vergeleken met Purg., XXXII, 95, vertoont ostra met austra een voldoende overeenkomst om een korrespondentie te vormen. Ik meen in deze onnodige rijmdwang, die op een dwaalbegrip berust, één der oorzaken, misschien wel de gewichtigste, te hebben aangewezen die de verzen van het derde deel zo duister maken, zó duister dat Dante zelf ons er de weg door moet wijzen. En ik herhaal het: wat is het jammer dat de heer Rensburg zulk een onzalig denkbeeld heeft gekregen, en als hij het al had gekregen, niet onder het werk heeft gemerkt dat het fout was. Trouwens, zijn kritiese gaven staan niet op dezelfde hoogte als zijn talenten als vertaler, en mijn overtuiging is dat, om deze volkomen tot hun recht te doen komen, hij beter filoloog had moeten zijn. Dante is nu eenmaal ‘non pas une lecture, mais une étude.’ Dat die filologiese voorbereiding aan de heer Rensburg werkelik ontbreekt, blijkt ook uit zijn kommentaar. Reeds bij de aankondiging van de eerste delen, zeide ik dat de toelichtingen van de vertaler mij niet konden bekoren. Tot mijn spijt moet ik dat met nadruk herhalen naar aanleiding van het derde deel. Ontzaglike moeite is daaraan door hem besteed, maar, vergelijkt men hetgeen hij ons geeft met de sobere, kernachtige kommentaar van een Philalethes, dan is het verschil al te groot. Dat de vorm niet gekuist is en dat er wel wat heel veel drukfouten in voorkomen, is jammer, maar wil ik hem niet zwaar aanrekenen. Maar wèl doet het mij leed dat er in de feiten zoveel verwards en onwaars voorkomt. De fout is, dunkt mij, dat de heer Rensburg - en dat beschouw ik juist als een gebrek aan wetenschappelike voorbereiding - niet heeft ingezien dat men kiezen moet of men tweedehands of | |
[pagina 133]
| |
eerstehands werk wil geven, en dat het tweede iets geheel anders is dan het eerste. Over de uitvoerige sterrekundige berekeningen die hij met ruime hand rondstrooit, kan ik niet oordelen; laten wij dus aannemen dat die geheel oorspronkelik zijn. Maar op enkele punten waarover ik toevallig enigszins nauwkeurig ben ingelicht, is de proef die ik nam ongunstig uitgevallen. Aan het einde van zang VI is sprake van Romieu de Villeneuve. Op p. 86 zegt de vertaler: ‘Ook Villani spreekt van dezen Romée de Villeneuve. (Istor: Fior. Lib. VI Cap. 92) aldus: Raimond Berengar, de laatste graaf van Provence uit het Huis van Aragon, was een beschermer der troubadours.... Romée (Romeo) kan ook wel een soortnaam zijn voor pelgrims naar Rome, gelijk Benv. en Ott. beweren, die er een Duitscher van maken, Buti vertelt de historie eenigszins anders (zie Phil. Das Par. p. 73). Volgens Phil. schijnt deze figuur verwisseld met Romée de Villeneuve, uit een groot geslacht, dien Raimond na de onderwerping van Nizza daar tot bevelhebber aanstelde... La Salle (Essay sur l'Vistorie (sic) des Comtes souverains de Provence) zegt ook, dat hij voor de financiën van den graaf zorgde, maar behandelt deze geschiedenis als sage.... Sanctia huwde met Richard van Cornwallis... Die huwelijken moeten Rome's (sic) werk zijn geweest....’ Deze passus nu is een letterlike vertaling - met uitlating van enkele stukken - van de aantekening van Philalethes; uit de vermelding van deze kommentator, midden in de aantekening en naar aanleiding van een of twee bizonderheden, zou men dat niet opmaken. Met Philalethes komt hij overeen in de vermelding van Villani's werk als Istor. Fior., terwijl hij dit elders Cr. noemtGa naar voetnoot1); had hij Villani zelf nagezien, dan zou hij bemerkt hebben dat 92 | |
[pagina 134]
| |
een fout voor 91 is, en dat Sanctia beter als Sancia gelezen wordt. Waarom heeft hij nu niet alles in aanhalingstekens gezet en als Philalethes' werk gegeven, of Philalethes' betoog samengevat? Zó als de aantekening daar staat, moeten wij wel denken dat de heer Rensburg dat boek van La Salle (waarvan hij, evenmin als Philalethes, het jaartal en de plaats waar het gedrukt is, vermeldt) zelf heeft bestudeerd. Maar waarom dan ook niet Villani opgeslagen? ‘Volgens Phil. schijnt deze figuur verwisseld’ enz.; is dat dus een oorspronkelik denkbeeld van Koning Johan van Saksen? Dat zal de heer Rensburg toch niet menen. Maar is dan het getuigenis van een modern kommentator gelijk te stellen met de gegevens verstrekt door een berichtgever van vroeger, wiens werk een ‘bron’ is voor de studie van Dante? Òf de vertaler geeft eigen nasporingen en dan kan Philalethes' gezegde hem wel de weg wijzen maar op zich zelf niet volstaan als bewijsgrond, òf hij kan de verantwoordelikheid voor zijn beweringen zelf niet dragen, en dan had hij de gehele aantekening tussen aanhalingstekens moeten plaatsen. Gaarne voeg ik hier bij dat ik overtuigd ben dat de heer Rensburg te goeder trouw is en dat hij zich geen rekenschap geeft van het enorme verschil dat er bestaat tussen eigen nasporingen en het overnemen der resultaten van anderen. Mij hinderen die uitvoerige vermeldingen van de plaatsen waar dit of dat in Thomas van Aquino te lezen staat, omdat ik die vermelding in een kommentaar als deze niet op haar plaats vind. Ziehier een tweede passage die ik wil aanhalen. Op p. 56 staat: ‘Men leze in vs. 63 voor nominar, numinar, wat ook l'Ott. doet. Het ligt voor de hand, dat Dante hier meteen de heidensche dwaling wil bestrijden, dat de sterren zelf goden zijn, als bij de Assyriërs en Babyloniërs, die daartoe kwamen, omdat de astrologie hen aan hun invloed deed gelooven.’ Uit deze zin zou volgen dat de heer R. de Ottimo Commento zelf heeft nageslagen en daarop zijn overwegingen grondt. Nu zegt Philalethes (p. 46): ‘Ich lese hier numinar statt nominar, wie auch der Verfasser des Ottimo Commento nach seiner Erklärung gelesen zu haben scheint. Es ist mir wahrscheinlicher anzunehmen, dass Dante hier die Anbetung der Sterne als einen Ausfluss der falsch verstandenen Lehre von dem Einflusse der Sterne rüge, als dass er hier von der ganz gleichgiltigen Benennung der Sterne, | |
[pagina 135]
| |
die er ja selbst anwendet, spreche’. Wie kan geloven dat de aantekening van de heer Rensburg geheel onafhankelik van die van Philalethes is ontstaan? Zij verschilt ervan alleen door de stellige toon (Phil. ‘wie auch der Verfasser des O.C. nach seiner Erklärung gelesen zu haben scheint’, wordt in de vertaling, ‘wat ook l'Ott. (alsof dat een schrijver was) doet’), en dat is juist geen verbetering, daar men in dergelijke kwesties niet voorzichtig en duidelik genoeg kan zijn. Nog eens: dat de heer Rensburg de voortreffelike vertaling van Philalethes gebruikt, is zijn volste recht. Waarom echter vermeldt hij hem niet altijd? Of anders, als hij eigen werk wil geven, waarom oefent hij geen kritiek uit op zijn zegslieden; waarom neemt hij hun fouten over, zoals in de eerstaangehaalde passage, en ook in de volgende? Ik bedoel n.l. de brede aantekening die wij lezen op Parad., IX, 64-82 (p. 128). Er is daar sprake van de troubadour en inquisiteur Folquet (niet Folco) de Marseille. Dat ook deze noot een letterlike vertaling is van Philalethes, die evenwel ook hier niet wordt vermeld, blijkt uit de volgende overeenstemmingen: 1. ‘de oudere Raimond van Toulouse’, Phil. ‘des älteren Raimund von Toulouse’; bedoeld is Raimond V, die de voorganger van Raimond VI was; 2. ‘Adelaïde de Rognemarine (Rognemartine)’, Phil. ‘Adelheid von Rognemarine’. Bedoelde dame heet in werkelikheid ‘Alazaïs de Roque-Martine’, en het is verrassend dat Rensburg dezelfde fout als Philalethes heeft; 3. ‘volgens de toenmalige zeden aan diens zuster gericht’, Phil. ‘die aber nach damaliger Sitte an die Schwestern des Vicegrafen gerichtet waren’. Dit is onzin, die de heer Rensburg zeker niet zó maar had overgenomen, als hij de kwestie zelf had bestudeerd. 4. ‘Guillaume de Montholon’, Phil. ‘Wilhelm von Monthollon’. Lees: Guillaume de Montpellier. 5. ‘Na den dood van zijn begunstiger’, Phil. ‘Nach dem Tode mehrer seiner Gönner’; hier vertaalt de heer Rensburg niet juist, en dat is jammer, want een lezer van zijn kommentaar zou hem nu kunnen vragen: ‘Welke begunstiger? Gij hebt er drie of vier opgenoemd’. De eerlikheid gebiedt mij hier bij te voegen dat, een eind verder, hij een vergissing van Philalethes verbetert (de naam van het klooster heet bij Phil. Torvaell, bij R. Toronet; in werkelikheid is het Le Toronet, zie Chabaneau, Biogr. des Troubadours, p. 82). Het schijnt dus dat hij, naast | |
[pagina 136]
| |
Philalethes, anderen heeft geraadpleegd; maar waarom dan niet alle fouten verbeterd? Dat hij naast Rognemarine Rognemartine tussen twee haakjes noemt, lijkt mij zonderling. Heeft hij Phil. willen verbeteren, door die t in te voegen? Maar waarom dan maar niet de minder juiste vorm weggelaten en meteen gn in qu veranderd? Moet ik nog andere fouten vermelden? Bijv. dat de ‘dame de Malehaut’ gedoopt wordt tot ‘Branguina, vrouw van Gallehaut’ (het schijnt dat de heer Rensburg deze naam bij Buti heeft gevonden, al zegt hij dat niet; altans alleen daar komt hij voor; zie Paget Toynbee, Dante Studies and Researches, p. 5), dat ‘Richard de de Saint-Germain’ geenszins uit Saint-Germain maar uit ‘San Germano’ kwam? Maar waartoe? Te veel reeds naar mijn zin moest ik afkeuren in een werk waarvoor ik, al stel ik het veel lager dan de vorige delen, toch in veel opzichten sympathie koester. Het is jammer dat de heer Rensburg niet geleerd heeft een tekst wetenschappelik te behandelen, of dat hij, zich rekenschap gevende van die onvoldoende voorbereiding, zich er niet toe heeft beperkt, eenvoudig, zonder omhaal van schijngeleerdheid, de allernoodzakelikste toelichtingen over te nemen uit een goede kommentaar, die hij eens voor allemaal had kunnen vermelden en daarmede alle verantwoordelikheid van zich kunnen werpen. Maar dat is nu eenmaal niet anders.
J.J. Salverda de Grave. |
|