voerder vroeg den minister niet meer of minder dan wijziging van dit met zooveel moeite tot stand gekomen stuk werk! Er was al gebleken - aldus de heer Troelstra -, dat wijziging der wet in het belang van den arbeider dringend noodzakelijk was; was de minister tot overweging daarvan bereid?
Het materiaal dat de Amsterdamsche afgevaardigde als grondstof voor zijn meening aandroeg, scheen op het eerste gezicht van beteekenis. Voor wie waarlijk de nieuwe wet kende, was het dit niet. Zeker, de invoering der wet had tot conflicten tusschen werkgevers en arbeiders aanleiding gegeven, genoodzaakt als de eersten waren verschillende bepalingen schriftelijk vast te stellen, op straffe van verval. Dikwerf hadden de arbeiders, die zich tegen dergelijke arbeidscontracten wilden verzetten, het onderspit moeten delven, maar lag dit aan de nieuwe wet? Was die wet dan een tooverstaf, die slechts de economische verhoudingen van arbeiders en patroon had aan te raken om plotseling overal den eerste te maken tot den gelijke in kracht van den laatste? Ook na 1 Februari 1909 zal in Nederland menig patroon zijn arbeider arbeidsvoorwaarden kunnen opleggen, die dezen te onvoordeelig voorkomen; maar zou dit zonder de nieuwe wet anders zijn geweest?
Men heeft moeite aan den ernst van den interpellant te gelooven, wanneer men iemand, die zoo weinig vreemdeling is in het arbeiders-Jerusalem als de heer Troelstra, conflicten over het bedrag van het loon of den arbeidsduur hoort aanhalen als bewijs, dat de nieuwe wet nu reeds te kort schiet. Maar weldadig moet het hen aandoen, die voor de wet in haar tegenwoordige gedaante hebben gestemd, wanneer zij hem hooren verklaren, dat het niets zou hebben gebaat, of men al de bepaling, die bij ziekte den arbeider recht geeft op loon gedurende ‘een betrekkelijk korten tijd’, tot dwingend recht had verheven, zooals dat indertijd door den heer Troelstra en zijn vrienden was voorgesteld.
De heeren Drucker en Van Nispen hebben op keurige wijze den interpellant doen gevoelen, hoe hol zijn geheele interpellatie bij grondig onderzoek was, en hoe zij slechts moest dienen om het voteeren der sociaal-democraten tegen de wet te verdedigen. Zij vonden tevens gelegenheid den heer Troelstra en zijn vrienden duchtig de waarheid te zeggen wegens het voortdurend in minachting brengen van de wet