| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Prinses Juliana. - Hollandsch-Belgische commissie. - Turkije. - De Fransche staking. - Keizer Wilhelm te Weenen. - Duitschland op zijn smalst.
24 Mei 1909.
De geboorte eener Nederlandsche troonopvolgster is eene zaak ook van internationale beteekenis. Zij mag begroet worden - en is algemeen begroet - als eene gebeurtenis waarbij de vrede van Europa eenig belang heeft. Leerzaam is het verschil in nadruk waarmede deze meening in onderscheiden landen werd uitgesproken. In Duitschland werd zij simpelweg erkend; in Engeland daarentegen uitgebazuind. Wij kunnen slechts gracieuselijk dank zeggen voor de goede wenschen, door onze oostelijke zoowel als onze westelijke naburen bij deze gelegenheid over onze hoofden uitgestort, zonder dat wij daarom alle beschouwingen behoeven te deelen, die daarbij tevens ten beste werden gegeven, en die voor een gedeelte zeer weinig vleiend waren voor onze nationale eigenliefde. Mogen wij Engelsche dagbladschrijvers (en schoolkinderen) gelooven, dan zou het uitblijven der blijde gebeurtenis Nederlands ondergang hebben beteekend. ‘What a pity if the Germans had the crown.’ Is de Koningin-Moeder, is de Prins-Gemaal en Vader niet ‘van Duitschen bloed’? Zijn zij er iets minder goede Nederlanders om? You silly people; the Germans had your crown; adres aan Hannover, aan Coburg. Ware de echt der Koningin kinderloos gebleven, wij zouden te overwegen hebben gehad, op welke wijze wijzelf er toe zouden hebben kunnen bijdragen, de gevaren, aan den overgang der kroon in een ander huis wellicht verbonden, tot zoo gering mogelijke afmeting terug te brengen.
Hebben wij die verplichting levendig genoeg gevoeld? De Temps,
| |
| |
in haar fijntjes gesteld gelukwenschingsartikel, betwijfelde het. ‘A fuir l'initiative, les Hollandais se livraient au maquis des lois successorales et aux surprises de l'hérédité latérale. Entre les héritiers possibles de la couronne, leur choix n'était point fait.... Par souci de ne se point compromettre, les “rouliers des mers” se vouaient à une situation subalterne et se préparaient, sans avoir choisi entre deux solutions, à en subir une passivement.’
Deux solutions? Ja, waarde lezer, de zaak wordt met een keuze tusschen eventueele beschermers van onze onafhankelijkheid in verband gebracht. ‘Depuis bien des années, chaque fois qu'un ministre néerlandais se déplace, on assure qu'il cherche une alliance.’ Och kom, hebben deplacementen der heeren De Meester fo Heemskerk werkelijk zulk gevolg gehad? De verzekering klinkt ons als een nagalm uit de oude geschiedenis....
De noodzakelijkheid om eene keus te doen, waarvan de (beweerde) radeloosheid omtrent de troonopvolging slechts eene illustratie heet geweest te zijn, bestaat volgens de Temps onverminderd voort. ‘Si le risque le plus grave, qui résultait de l'absence d'héritier direct, est conjuré, le problème extérieur n'est pas résolu. Sur les solutions éventuelles, la France n'a pas de conseils à donner. Ou u'a pas toujours été très juste pour elle aux Pays-Bas. Et bien qu'elle ait conscience d'y posséder actuellement des sympathies qui lui sont précieuses, elle entend éviter soigneusement le grief d'indiscrétion et se borner à constater sans suggérer. Ces constatations ne lui sont pas d'ailleurs désagréables. Car il est manifeste que la tendance qui prévaut dans l'opinion hollandaise est plutôt favorable à la France et à l'Angleterre. Il ne s'agit, croyons-nous, dans l'esprit de personne de la conclusion d'alliances prochaines. Ce n'est pas l'intérêt de la Hollande que de se classer d'avance dans un système déterminé. Mais tout en restant neutre et en se réservant dans le présent, elle a un évident intérêt à savoir à qui, au cas d'une crise heureusement improbable, elle demanderait de préférence la garantie de son indépendance.... L'avantage de la situation nouvelle, c'est de leur permettre la décision. Il semble qu'ils en doivent profiter.’
Indien iets, dan is zulk een artikel wel geschikt, ons de groote gevaren te doen zien, die aan een ingrijpen van onze zijde op de bestaande regeling der troonopvolging verbonden zouden zijn
| |
| |
geweest. Wij willen geenszins verzekeren dat er geen omstandigheden denkbaar waren geweest, waarin zulk ingrijpen onze plicht zou zijn geworden. Maar de kans om door ingrijpen nieuwe en grootere gevaren te scheppen, bestond even goed. In ieder geval ontkennen wij het goed recht eener beoordeeling, die in onthouding slechts een bewijs van radeloosheid vermag te zien. Zij kan ook voortkomen uit een gepast zelfvertrouwen. Wij juichen in de gunstige beschikking, die aan ons volk de vurig afgebeden loot uit den ouden stam schonk, maar wij verwerpen als beleedigend de voorstelling, als zou het met onze zelfstandigheid gedaan hebben moeten zijn, indien het lot anders hadde beschikt. Wij houden Holland in het hart, en de omstanders in het vizier.
Preferentie? Goed dat gij er niet naar vraagt, waarde heer; wij zouden het u ook niet zeggen. Gij zijt natuurlijk de onbaatzuchtigheid zelf; maar uwe vrienden of bekenden mochten er misbruik van maken.
De gansche bewering, dat Nederland geen buitenlandsche politiek heeft, is uit de lucht gegrepen. Het volgt eene politiek die haar verbiedt, van de meest strikte onzijdigheid in woord of daad een duimbreed af te wijken, zoolang de noodzakelijkheid, om dit in een bepaald geval en in een bepaalde mate te doen, haar niet klaar voor oogen staat. Met zoo te doen handelt zij in haar eigen belang, maar ook in dat van Europa, en is zij zeker van de toestemming van een Europeesche meening die staat boven de kleine één-dags-overleggingen en één-dags-kunstgrepen van dit of dat particulier kabinet. De ware ‘situation subalterne’ voor ons is, ons in de cliënteele van u of uw buurman te begeven. Met uw doorzichtige vermaningen af te wijzen en voort te gaan datgene te doen waartoe juist onze onzijdigheid ons in staat stelt, toonen wij ons beter Europeeërs dan gij.
Hoeveel zuiverder klonk, in den mond van den geachten heer Beernaert, de gelukwensch, ons toegebracht namens het Belgische volk.
De Hollandsch-Belgische commissie heeft zich voor het minst in één opzicht goed Hollandsch getoond: zij gaat niet haastig te werk. Als het werk evenwel goed is zullen wij er niet om klagen. Het lange uitstel heeft zeker dit goede gehad, dat de overmatige belangstelling der buitenlandsche pers, die zoo ijverig
| |
| |
de geboorte der commissie becommentarieerde, onderwijl afgestorven is bij gebrek aan voedsel. De Haagsche vergadering heeft de verbeelding der buitenlandsche persmannen al zeer weinig geprikkeld: te nauwernood hebben zij van het verhandelde kennis genomen. Als de wederzijdsche regeeringen het nu maar doen, en liefst wat spoedig. De uitgesproken wenschen liggen alle binnen de grenzen van het mogelijke, zelfs van het onmiddellijk uìtvoerbare. Om slechts te noemen de zaak die terecht het eerst van al aan de orde werd gesteld: de invoering van het stuiversport in het Nederlandsch-Belgisch briefverkeer. Het is beschamend genoeg dat daarop nog moet worden aangedrongen! Men vraagt zich af waarop een maatregel als deze, die reeds uitvoerbaar bleek in het verkeer tusschen Engeland en Amerika, in 's hemels naam nog te wachten kan hebben. Als het meenens is met de bevordering der onderlinge kennismaking, laten wij dan toch alvast bij het begin beginnen! Trouwens, alle gevoelsargumenten zijn overbodig. Het stuiversport past niet enkel bij de ideale verhouding tusschen de ‘zustervolken’ waarop wij bij feestmalen de glazen plegen te ledigen, het past bij de betrekkingen die inderdaad reeds bestaan. Voor bepaalde onderdeelen van geestelijk verkeer zijn Gent en Antwerpen geen ‘buitenland’ meer en wat vooral niet minder gewichtig is, het economisch verkeer is in de laatste jaren in werkelijk aanzienlijke mate toegenomen. De heeren Beernaert en Tydeman deelden daaromtrent, naar de Belgische handelsstatistiek, cijfers mede die in hooge mate onze aandacht verdienen.
Een Nederlandsch-Belgisch belang dat de groote commissie niet besprak, maar waarvoor eene bijzondere commissie werkzaam is, is de verbetering van de Maas. Men heeft de hoop uitgesproken, dat, na het optreden van den heer Regout aan het hoofd van het departement van Waterstaat, in deze zaak schot zal komen. In Nederland is voorzeker jaren lang aan dit zeer ernstige belang te weinig aandacht geschonken. Wij hebben het aangezien dat België zijn Maaspand beheerde niet als een stuk van een open, internationale gemeenschapsader, maar als een uitsluitend voor Belgische locale behoeften dienend gesloten bekken, dat afwateren mocht (voor zoover het water loozen wilde) langs onze Maassteden. Wie die de brug te Maastricht passeerde, en
| |
| |
geen wrevel voelde rijzen bij de gedachte aan zoo droevig verzuimde mogelijkheden? Maar Antwerpen zal het niet willen, fluistert men. Hierop past slechts één antwoord. In een systeem van werkelijk gemeende toenadering is voor een opzettelijk bederven van een der door de natuur gegeven gemeenschapswegen geen plaats. Had België, en terecht, in de historie slechts één stem van veroordeeling voor de door Nederland toegepaste Scheldesluiting, het beantwoorde die niet met eene Maasverarming in een tijd, waarin het over den Scheldeloop zoo vrijelijk beschikt als lag die geheel binnen Belgisch grondgebied. Voor wien hebben wij het kanaal van Hansweert gegraven? Wij mogen reciprociteit verlangen, met volkomen billijkheid. De eisch is zoo redelijk dat geen Nederlandsche regeering verzuimen mag, haar te stellen; zij zal daarbij gesteund worden door een aantal belanghebbenden in het gewichtig district der Belgische Maasindustrie. Mocht de eisch worden afgewezen, wij zouden waarlijk recht hebben dit te houden voor een onvriendelijke daad. Laat Nederland beginnen met wat het zoo lang verzuimde: te toonen dat het ernst maakt met deze zaak en haar tot een oplossing wil zien gebracht. Het belang voor Nederland, met zijn in opkomst verkeerend mijnbouwen fabriekwezen in het Zuidoosten, is in het oog springend; zelfs zoozeer, dat eene oplossing moet worden gevonden, ook al is de medewerking van Beligië niet te verkrijgen. In ons zoo klein gebied mogen wij geen verwaarloosde hoeken laten bestaan. Er is een tijd geweest, dat men te Maastricht van ‘den koning van Holland’ sprak. Die tijd ligt achter ons; moge hij niet terugkeeren, nadat wij verzuimd zouden hebben ons aan ons Zuidoosten gelegen te laten liggen. Wij kunnen en moeten het dichter bij ons brengen, en dat bij die poging de waterweg een groote rol heeft te spelen, ligt voor de hand. Laten wij zorgen dat steenkolen, water en kapitaal
(ons kapitaal!) daar tezamen gebracht worden, en er zal iets nieuws en goeds uit voortkomen. In plaats van een doode hoek, kan Limburg een bloeiend gewest worden, een land, in bevolking en aard van nijverheid aan het Noorden en aan het Zuiden tegelijk verwant, een levende factor in de toenadering tusschen Nederland en een der belangwekkendste gedeelten van België.
Wat zullen zij met hem doen? moest ons vorig overzicht van
| |
| |
Abdoel Hamid vragen. Zij hebben hem onttroond maar geen haar gekrenkt. Ongetwijfeld hebben de Jong-Turken met die gematigdheid hun actiën in Europa doen rijzen. Men zou alleen wenschen, dat zij die op nog ruimer schaal hadden toegepast, en minder muiterslijken te Konstantinopel aan de galg bengelden. Doch misschien kàn het daar niet anders; - naar Turkschen maatstaf is het alles ongetwijfeld al zeer zacht toegegaan.
Wat Europa nu van het nieuwe regime, onder den naam van den goedaardig uitzienden, van staatsgevangene tot Sultan geproclameerden ouden heer, Mehmed V, te wachten heeft? Voorloopig is er nog niet veel tijding, dan over de zaken van ceremonieel, die het optreden van den nieuwen Sultan vergezelden. De troonrede klonk, zooals te verwachten was: goed Jong-Turksch. Hoe eindeloos lang de weg intusschen is die af te leggen blijft, eer de onderdanen van den Sultan als één Osmaansche natie zullen te beschouwen zijn, leeren de gruwelen van Adana. De détails, door ooggetuigen in de hoofdbladen van Europa bekend gemaakt, zijn verschrikkelijk. De nieuwe Sultan zeide plechtig, dat zulk een Christenmoord nu voor de laatste maal zou hebben plaats gehad. Heeft hij de middelen om herhaling te verhinderen? De haat tegen de Armeniërs is in die streken van Klein-Azië zóó fel, dat zelfs op Jong-Turksche troepen niet onder alle omstandigheden tot bestraffing der moordenaars schijnt te kunnen worden gerekend. Europa was in zijn demonstratie tegen het gebeurde aanmerkelijk minder prompt en beslist, dan voorheen wel eens is voorgekomen. Eenige meerdere nadruk ware niet ongepast geweest, ook voor het effect op de Jong-Turken, die begrijpen moeten dat men hen gedeeltelijk beoordeelen zal naar wat zij ter onderdrukking van dergelijke bloedtooneelen vermogen.
Het jammerlijk mislukken der ‘algemeene staking’ te Parijs heeft voor de zooveelste maal bewezen, dat de maatschappij tegen dergelijke aanslagen in het groot voorshands nog vrij veilig staat. Ditmaal was de kans op slagen van den aanvang af al heel gering, daar het dreigement slechts dienen moest om een reeds volkomen besliste nederlaag in één diensttak, dien der post- en telegraafambtenaren, te verbloemen. Maar zal het niet altijd zoo gaan? ‘Heel het raderwerk staat stil, Als uw sterke arm het wil’, rijmt
| |
| |
prachtig. Maar ook de sterkste arm heeft een aanleiding noodig, om te ‘willen’. Die aanleiding (van het droombeeld eener politieke staking nu afgezien) zal doorgaans zijn een reeds ontstaan conflict op kleiner schaal. Slaagt die partieele staking, dan is geen algemeene meer noodig; mislukt zij, dan is dit geschied krachtens de werking van factoren die ook het gelukken der algemeene staking, ondernomen naar aanleiding der partieele, onmogelijk zullen maken. De ‘Confédération générale du Travail’ scheen van deze waarheid in het onderhavige geval zóó vast overtuigd, dat zij in haar lauw gesteld manifest de algemeene staking eigenlijk meer aanbeval dan gelastte. Es gibt nichts Abgeschmackteres auf der Welt, als ein Teufel, der an sich verzweifelt.
Clemenceau heeft zijn reputatie van ‘homme à poigne’ gehandhaafd. Briand is meer en hooger dan dat; hij is vooruitziend staatsman. Zijn ambtenaren-statuut ligt al gereed, om bij de Kamer in te komen. Het schept ten behoeve der staatsambtenaren eene reeks van waarborgen tegen ministerieele willekeur, die alle verbeurd zullen worden in geval van beproefde staking. De ambten worden in klassen verdeeld met onderscheiden regels van bevordering. De straffen worden ook in klassen verdeeld, waarvan de zachtste door chefs in den dienst kunnen worden opgelegd; zwaardere (als terugstelling op de ranglijst) door een disciplinaire rechtbank van ambtenaren kunnen worden uitgesproken, om daarna bevestigd te worden door den minister; de zwaarste eindelijk (ontheffing en ontslag) alleen kunnen uitgesproken worden door een administratieve rechtbank, die de voorstellen des ministers in overweging neemt en ze bekrachtigen moet, zullen zij rechtsgeldigheid verkrijgen. Boven deze rechtbank staat nog een hof van beroep, en daarboven als laatste instantie het parlement. Krijgt namelijk de minister in alle instantiën ongelijk, dan moet hij de zaak voor den ministerraad brengen, die, zoo hij wil, den collega dekt en het geval als regeeringsaangelegenheid, onder haar volle verantwoordelijkheid, aan de Kamer voorlegt. (Deze bepaling omtrent het parlement als hoogste instantie heet Briand door zijn ambtgenooten te zijn opgedrongen; hij zelf had aan zijn administratief beroepshof het laatste woord willen laten.)
Het ontwerp stelt ook orde en regel op de samenstelling van de kabinetten der verschillende ministers. Wordt het aangenomen,
| |
| |
dan zal aan het ergerlijk misbruik, dat nieuwe ministers hun heele of halve mannelijke familie in sinecuren bij hun ‘kabinet’ onderbrengen, een einde zijn gemaakt.
Op den terugweg van zijn Achilleion, heeft Keizer Wilhelm ontmoetingen gehad met Koning Victor Emanuel en Keizer Frans Jozef. De afloop der Balkankrisis heeft in Italië grooten indruk gemaakt; men ziet in, zich tweemaal te moeten bedenken eer men op dit oogenblik zich los zou maken uit het Drievoudig Verbond (aanstaand viervoudig: de officieele toetreding van Roemenië, de weg tusschen Rusland en de Balkanslaven, schijnt te worden voorbereid). Het vermoeden, dat van Duitsche zijde met succes vertoogen tot Oostenrijk zijn gericht, om Italië met meer omzichtigheid te behandelen, wint aan waarschijnlijkheid door het telegram, dat de beide Keizers uit Weenen gezamenlijk aan hun bondgenoot gericht hebben, vlak nadat Keizer Wilhelm dien bondgenoot te Brindisi had begroet.
De ontvangst van den Duitschen Keizer te Weenen is ditmaal bijzonder hartelijk geweest; - nu, er was reden toe, en Oostenrijk heeft dit met veel nadruk erkend. Het heeft aan de ondersteuning van het Duitsche Rijk in de jongste krisis zeker voor drie vierde zijn succes te danken; - althans, dat dit succes zóó volkomen heeft mogen zijn. Het was dan ook, bij de Weener feestelijkheden, àl bondstrouw en dankbaarheid.
Thuis wachtten Keizer Wilhelm minder aangename gewaarwordingen. Het regeeringsblok zieltoogt, de financieele hervorming komt niet voor den dag, en Bülow weet er geen weg mee. Een nieuwe meerderheid, uit conservatieven, Rijkspartij, centrum en Polen samengesteld, verhindert de totstandkoming van de oorspronkelijke voorstellen der regeering, en op een ontbinding durft Bülow het blijkbaar niet te laten aankomen. Een hervorming te ontvangen uit de handen van het centrum heeft hij verklaard, ook in geen geval te willen. De liberalen moeten nu gepaaid worden om alsnog zoodanige concessiën aan de conservatieven te doen, dat dezen er in toestemmen zullen het blok in wezen te laten. Eerst moeten zij 400 millioen Mark bewilligen aan indirecte belastingen om dan de kans te loopen de 100 millioen aan directe belastingen, die thans in het vage door de conservatieven zullen worden toegestaan, vervolgens in concreto door hen te
| |
| |
zien verwerpen. Deze uitvinding heet het ‘Mantelgesetz’. De liberalen toonen weinig lust, er onder te kruipen; - maar wat hebben zij sedert twee jaar, ter wille van de instandhouding van het blok, al niet gedaan! Zullen zij nu eindelijk karakter toonen? Het scheen een oogenblik dat het begon te gloren, toen de heer Paasche weigerde onder de bestaande omstandigheden verder het presidium te voeren in de commissie voor de financiën, die met de wenschen zijner partij speelde als de kat met de muis, en waarin hij elk oogenblik door zijn conservatieve ‘bondgenooten’ aan zijn en hun clericale ‘vijanden’ werd verkocht en verraden. Maar op dat begin is niets gevolgd 't geen aan zou duiden dat men het interdaad op haren en snaren zal zetten.
Het gehaspel nu een jaar lang, zonder dat men in de zaak der dringend noodige financieele hervorming een stap verder is gekomen, strekt niet tot bevordering van het prestige van het Duitsche Rijk en zijne vertegenwoordiging. De politiek bij onze buren is ‘Interessenpolitik’ geworden van de kleinste en slechtste soort. Men oogst wat men gezaaid heeft. Onthoud het vrije politieke leven de ruimte die het noodig heeft om zich te dresseeren, en gij zult het verstikt vinden als gij het noodig hebt. Een zoo zwaarwichtige zaak als de herziening der grondslagen van de Rijkshuishouding heeft behoefte aan een groote politieke gedachte, aan een krachtig ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel, om haar veilig door de branding der fractie-intrigues heen te dragen. Voelde een Rijksdagsmeerderheid zich waarlijk verantwoordelijk voor de regeering die over het Rijk wordt gevoerd, zij zou zeker hare reputatie niet zóó jammerlijk vergooien als door het machteloos omhaspelen met zóó ernstig een zaak geschiedt. Maar hier zit juist de kwaal: men beschouwt dé regeering niet als zijn werk, maar als een macht van buiten, die men zooveel moet zien af te troggelen als voor ieders private belangen dienstig zijn kan. Een jammerlijk en voor elk verlicht Duitsch patriot vernederend schouwspel. De Duitsche eenheid is toch nog altijd vóór alles een ding van de school, van het bureau en vooral van de kazerne, maar op economisch gebied gaan de partijen elkander nauwelijks minder meedoogenloos te lijf dan Welfen en Waiblingen weleer.
C. |
|