De Gids. Jaargang 73(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 498] [p. 498] Gedichten. I. Als duistre tempels zijn uw donkre oogen, Waarvoor der wimpren sluiers nederhangen; Mijn ziel ligt aan de poorten neergebogen, Van 't verre licht een glinstering te vangen. En wonder, als ge 't floers hebt opgetogen, En voller blikken vlammen mij omvangen; Hoe dwaalt verlangen door de duister-bange Verholen diepten van uw donkre oogen. Wat angsten, die door 't kloppend harte slaan, Bevend begeeren en geheime droomen Ontwaken, waar uw blikken mij omstroomen; Tot all' in één vergetelheid vergaan En nederdaalt de huiver-zoete nacht, Die aan den einder van uw oogen wacht. [pagina 499] [p. 499] II. Zal ik nog ooit mijn trotsche starheid breken, Uit milde wond vergieten 't warme bloed? En zal nog ooit de vast-gevrozen vloed In zilvre beken van de bergen leken? Zie, rustig schrijdt mijn onvermoeide voet Op 't harde land, dat komt geen stroom verweeken; Wijd straalt de hemel, waar geen wolkje doet Met vluchtig dons de helderheid verbleeken. En toch, ik weet, hoe alle dagen smachten Naar 't uur, dat breekt hun glans in avonddauw, Ik weet dat alle koele winters wachten Der lente lach in 't zachte luchtenblauw, En dat mijn hart eens uit zijn trotsch gebouw Zal snikken aan uw voet zijn weeke klachten. [pagina 500] [p. 500] III. Uw schoone woning is bereid, Treed binnen in uw heerlijkheid. Mijn hart heeft lang om vreugd gesnikt, Mijn dwalend oog heeft ver geblikt, Mijn voet is menig pad gegaan, Mijn oor heeft veler taal verstaan; Doch wat ik zag en wat ik vond, Geen bloem was zoeter dan uw mond, En geen geluid heeft zoo bekoord Als 't zachte fluistren van uw woord. Uw schoone woning is gereed, Treed binnen in uw glanzend kleed, En laat uw lach mij zijn verschenen Bij 't glinstren van mijn edelsteenen; Mijn ziel is als het starre land, Dat bergt een vuur van diamant, Daal neder in de duistre schacht, Daar delft ge haar juweelen pracht. O neem mijn schatten, tooi er mede Uw schuchtre maagdelijke leden, Rood vlammen kaarsenlichten, waar Mijn hand u leidt aan 't bruidsaltaar. De schoonheid schijnt door nevlen heen, Veel vreugden sterven in geween; Doch éénmaal zal mijn droom-gedachte, Mijn weemoed-zoet verlangen wachten Den nacht, die alle leed doet zinken In 't meer, waar sterren spieglend blinken. H.W.J.M. Keuls. Vorige Volgende