taalgeleerden, moest de bearbeiding der taal en haar uiterlijke gestalte worden overgelaten. En de heer Bos, dit met klem van redenen betoogende, eindigde dan ook de regeering te verzoeken duidelijk te zeggen, welke houding zij voornemens was voor de toekomst tegenover het spellingsvraagstuk aan te nemen.
Indien de heer Heemskerk zich er toe had bepaald het besluit, dat hij ten aanzien van Winschoten had uitgelokt, tant soit peu te verdedigen voor dat speciale geval en een staatscommissie toe te zeggen tot onderzoek van de wenschelijke wijzigingen in de schrijftaal, dan ware daarmede allicht de interpellatie afgeloopen. Maar de premier beging de onvoorzichtigheid de Kollewijnsche spelling belachelijk te maken in een van die luchtige redevoeringen, waarvan hij het geheim bezit en die hem niet altijd rozen hebben gebaard. Ook thans niet. Tegen zijn gewaagde linguistische uitspraken en zijn kleinachting voor het inderdaad ernstige streven van Kollewijn en de zijnen, kwam men met klem van redenen op. En er ontstond een debat, dat de Kamer een paar dagen bezighield. Een letterkundige gaf aan de Gids zijn indrukken van dit debat weer; zij zijn te merkwaardig dan dat zij niet aan het publiek zouden worden overgeleverd. Hij schreef het volgende:
‘Het kleinsteedsche, het onruime, dat vooral mondelinge gedachtenwisselingen ten onzent dikwijls nutteloos maakt en beschamend, heeft ook het Kamerdebat over de spelling beheerscht.
Denk u een Nederlandsche ville morte met minder dan tienduizend inwoners, waar eenig garnizoen de beuzelarij van waardigheid, stand, fatsoen verscherpt en gegoede burgers de verveling der officieren trouw deelen. Denk u, ter societeit van zoo een oord, een redetwist over een onderwerp, dat aanvankelijk niemand kan schelen; en gij daalt tot het geestespeil van 's volks vertegenwoordigers en regeerders, die blijkens het stuk, dat daarvan gedrukt is, hebben gehandeld over 's lands Taal.
Welke dwaas heeft ook beweerd, dat deze gansch het volk zou wezen?
In de societeit eener kleine stad zijn altijd enkele heeren geestig. Zij tarten er, schermend met een vernuft, dat, bot geslepen op zelfbehagen, de minder fijne kwaliteit met de kwantiteit vergoedt. Onder de, helaas talrijke, grappenmakers in de Kamer, heeft de