Is het je zóó'n opoffering?
'k Vind het plichtplegerij, waar geen reden toe is.
Zoo'n klein bewijs van hartelijkheid?
Hartelijk?... Kind, wor' jij sentimenteel?
De laatsle woorden heeft hij met vinnige drift, zachter gesproken, daar de kamerdeur geopend en een Spoorbeambte binnengekomen is.
Eve' plage, lui'nent. (Gaat tusschen Albert en Eva door naar den potkachel, doet daar cokes in. Fel ketsen de geluidjes op van ruwe metaal-aanraking. Beambte af.)
Hoe lang moeten we hier wachten?
Een goed kwartier, twintig minuten.
Is die communicatie zóó gebrekkig met Doesburg?
Ik had net vóór de trein van papa kunnen aankomen, maar ik wou me Herrn Bruder natuurlijk opwachten.
Gaat nog al. Wel zenuwachtig. Oom Carel is er gisteren geweest.
O. Ja natuurlijk. Laatste instructies. Hoeveel uur mag er worden geslapen?
Ik ga voor Arbeid Adelt werken.
Heb je dat óók al aan Oom te danken? 't Regent louter goedgunstigheid.
Oom vroeg, of jij geen overplaatsing zou kunnen krijgen.
Waarheen? Ik ben te Assen goed.
Dat je bij ons in kwam wonen...
O! En jullie vonden dat ook?
Och!... 't Zou schelen met het geld...
Allerliefst, de ooms en tantes. Rekenen het op een cent voor ons uit. (Nijdig): Maar ik reken wel voor me zelf, hoor.
Eva (zachtzinnig, maar met nadruk):
Met je zelf. Toe Bert, wees anders. Hoor es. (Trekt haren broeder bij de hand naar een bank aan den muur): Toe, laat het tusschen ons toch blijven! Wij hebben niemand en niets dan elkaar.
Albert (is gaan zitten, onverschillig, op toon van afweren):
Kind... je verbaast me...