De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertaalkunst.In 1897 is er tussen de kunstenaar Van Deyssel en de filoloog Van Hamel een interessant debat gevoerd naar aanleiding van de Akëdysséril-vertaling van eerstgenoemde. In zijn kritiekGa naar voetnoot1) roemt Van Hamel de vertaling in veel opzichten, zegt ‘dat bij Van Deyssel het artistieke van Villiers' arbeid op tal van plaatsen tot zijn recht komt,’ maar heeft daartegenover ook veel bezwaren. In de eerste plaats verwijt hij Van Deyssel onnauwkeurigheid, voortspruitend uit onjuist begrip van 't vreemde woord - Van Deyssel verwart mystérieux met mystique, roseaux met roses, kent niet de juiste betekenis van manufactures enz. -, en 2o. veroordeelt hij 't, dat Van Deyssel zich dikwels te angstvallig houdt aan de Franse vorm en 't Franse geluid, en daardoor een on-Hollandse, soms lelike on-Hollandse vertaling geeft. (B.v. die van colonnades colossales door ‘kolossale kolonnaden’, van de abstrakties les blancheurs, les clartés, les présences etc. door de ‘witheden’, de ‘helderheden’, de ‘tegenwoordigheden’, meervouden geheel in strijd met 't Hollands idioom.) Van Hamel's konkluzie is, dat de kunstenaar die vertaalt, 't technies gedeelte van zijn werk volstrekt niet mag verwaarlozen, d.w z. de juiste betekenis van de woorden en hun waarde in 't zinsverband. Deze konkluzie is natuurlik volkomen juist. Voor vertaalkunst wordt grote kennis vereist van de taal waaruit men vertaalt, en in hoge mate, wanneer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die taal geheel verschilt in wezen van de moedertaal. Von Wilamowitz drukt dat scherp uit voor een moeilike taal als 't Grieks door de eerste zin van de voorrede van zijn Hippolytos-uitgave (en vertaling): ‘Die Übersetzung eines griechischen Gedichtes ist etwas was nur ein Philologe machen kann, ist aber doch nichts philologisches.’ Juist die laatste restriktie, de eigenschap van ‘nichts philologisches’ te zijn, geeft de reden aan, waarom zo dikwels knappe filologen erbarmelike vertalingen van klassieken hebben gegeven. Van Deyssel's antikritiek was zeer kurieus. Tegenover de fijnste kenner van de Franse taal, die ons land ooit bezeten heeft, tracht hij vol te houden, dat hij 't woord ‘manufactures’ terecht door ‘stoffen’ vertaald heeft, dat ‘ombrages’ wel degelik in 't verhaal ‘schaduwen’ betekent, enz. We moeten glimlachen om zijn spitsvondig zich-er-uit-willen-redden. Wat evenwel Van Deyssel's opstel waardevol maakt, zijn 'n paar bladzijden, waarin hij betoogt, dat woorden als ‘klankgehalte van de volzin’, ‘bewegen van rhythme’, door Van Hamel gebruikt, voor de geleerde kunstenaar geheel iets anders zijn dan voor de kunstige geleerde. Hij waardeert in Van Hamel ‘een diepe gemeenzaamheid met het Taalwezen in zijn geestelijke beteekenis, die verband houdt met de warme oplettendheid waarmede de ontleder zich over elken volzin der te vergelijken werken heeft gebogen om er de kleur en klank van te keuren, en die iemant maakt tot een kunstenaar in zijn vak’... ‘Nu ontstaat echter een verlokkelijk uitzicht voor den taalbeoefenaar, waarvan de bedriegelijkheid des te moeilijker te ontdekken is naarmate zijn taalkunde kunstrijker wordt en de grens tusschen de aesthetisch-linguistische kritiek en de aesthetische kritiek eigenlijk gezegd, moeilijker te bepalen. Hij wil de grens overschrijden en betreedt met de fraaye en tot het uiterste geslepene gereedschappen der kunstrijke taalkunde de werkplaats der zuivere schoonheidkunde of kunstwetenschap. Nu zal hij noodzakelijk mistasten, want het onderscheid tusschen het tweeërlei werk is om zijne subtiliteit niet minder essentiëel.’ Van Deyssel heeft ongetwijfeld gelijk, als hij, in verband met 't voorgaande, 't artistieke keurvermogen van de kunstenaar verre stelt boven dat van de kunstlievende filoloog, en 't is alsof Van Hamel zelf die opmerking heeft uitgelokt, door van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enige zinnen uit Akëdysséril een vertaalproeve te geven, die waarschijnlik in 't oog van de auteur béter is dan 't werk Van Deyssel, doch m.i. er beneden staat. Een zin in 't oorspronkelik luidt aldus: ‘La ville sainte apparaissait, violette, au fond des brumes d'or; c'était un soir des vieux âges; la mort de l'astre Souryâ, phénix du monde, arrachait des myriades de pierreries aux dômes de Bénarès. Sur les hauteurs, à l'est occidental, de longues forêts de palmiers-palmyres mouvaient les bleuissements dorés de leurs ombrages sur les vallées du Habad: à leurs versants opposés, de mystiques palais séparés par des étendues de roses, aux corolles par milliers ondulantes sous l'étouffante brise. Là, dans les jardins, s'élançaient des fontaines dont les jets retombaient en gouttes d'une neige couleur de feu. Van Deyssel vertaalt: De heilige stad verscheen, violet, diep in de gouden nevelen; het was een avond der oude tijden; de dood van de ster Souryâ, fenix der wereld, ontrukte myriaden juweelen aan de koepeldaken van Benares. Op de hoogten, in het Oosten, bewogen lange wouden palmier-palmen de gulden blauwingen hunner schaduwen over de valleien van Habad; - op de hellingen van d'overkant stonden in de vlammen der schemering geheimzinnige paleizen, gescheiden door rozenplantingen, wier duizenden bloemkronen golfden onder den smoorheeten wind. Daar, in die tuinen, stortten fonteinen op, wier stralen terugvielen in druppels vuurkleurige sneeuw. Van Hamel's vertaal-proeve luidt: Violetkleurig, diep in de gouden nevelen, lag de heilige stad; het was een avond van langvervlogen tijden; de dood van de ster Soeryâ, fenix der wereld, rukte duizenden en duizenden juweelen van de koepels van Benares. In het Oosten op de Westelijke helling der heuvelen, lieten uitgestrekte wouden palmier-palmen hun blauwend lommer, aan den rand verguld, heen-en-weder wuiven boven de valleien van Habad; op de andere glooiing, in de vlammen van het avondrood zich badend, verrezen mystieke paleizen, van elkaar gescheiden door rozenvelden, wier bloemkronen bij duizenden golfden onder den smoorheeten wind. Fonteinen schoten, in die tuinen, omhoog, en lieten hun stralen nedervallen als druppels vuurkleurige sneeuw.’ Enige gelukkige vondsten van Van Deyssel, o.a. de ‘druppelen vuurkleurige sneeuw’ en de ‘smoorheete’ wind, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden we bij Van Hamel terug, maar deze begint zijn zin met 't woord ‘violetkleurig’, en we vragen: 1o. is dit de bedoeling van Villiers, die aanvangt: ‘La ville sainte apparaissait, violette’, en in de beweging van de zin éérst 't woord ‘sainte’ doet opgolven? en 2o. waarom 't verzwakkende violetkleurig? - Van Deyssel vertaalt: ‘het was een avond der oude tijden’; Van Hamel: ‘het was een avond van langvervlogen tijden.’ 't Eerste klinkt plechtig, 't tweede gemoedelik-gewoon. ‘De gulden blauwingen hunner schaduwen’, zegt Van Deyssel; Van Hamel: ‘hun blauwend lommer, aan den rand verguld.’ Waarom ‘aan den rand verguld’? Kan 't blauwe gebladert niet goud-doorschenen zijn, geheel en al? Van Hamel's ‘bloemkronen bij duizenden’ lijkt mij banaalrekensomachtig. Zijn ‘lieten wuiven’ en ‘lieten nedervallen’ niet te omschrijvend-aktief en daardoor minder beeldend dan 't eenvoudige ‘bewogen’ en ‘terugvielen’? Wekt ‘daar stortten fonteinen op’ niet krachtiger vizie dan 't oude ‘omhoog schieten’? Men leze die laatste fonteinen-zin bij beide vertalers eens hardop. Bij Van Deyssel geeft 't ritme prachtig 't schokkende òpstorten van 't water weer: ‘Daar, in die tuinen, stortten fonteinen op’... Van Hamel's: ‘Fonteinen schoten, in die tuinen, omhoog’, is egaal, als een onbewogen waterspiegel. Ik heb opzettelik vrij uitvoerig stilgestaan bij deze merkwaardige polemiek, omdat hij de kern raakt van mijn onderwerp. Van Hamel, voor wie de Franse taal geen geheimen meer heeft, een fijn begrijper bovendien van artistiek schoon, blijft in zijn vertaling beneden Van Deyssel, ondanks diens geringere kennis van 't vreemde idioom. Ik durf te konkluderen: voor 't maken van vertaalkunst is goed-filoloog-zijn véél, maar goed-kunstenaar-zijn méér. Tegelijk èn goed-filoloog èn goedkunstenaar-zijn moet dan wel àlles geven! Nog een ander vraagpunt belicht deze polemiek, nl. dit: Is 't de bedoeling van vertaalkunst zo dicht mogelik te blijven bij 't oorspronkelik, zoals Van Deyssel gedaan heeft? De vertaler tracht door te dringen, zo diep mogelik, in de betekenis van elk woord in de vreemde volzin of 't vreemde vers, hij beluistert aandachtig de klank en 't ritme. En 't is de vreemde klank die blijft ruisen in zijn oor met 't onveranderde ritme van de vreemde periode. Als hij ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talen gaat, krijgt de Hollandse zin de beweging van de oorspronkelike, en om de betekenis en - zo mogelik - de klank te behouden van 't oorspronkelike woord, zal hij niet schromen een direkte - schoon minder Hollandse - overzetting te geven, ja zelfs telkens, met een kleine wijziging, 't vreemde woord zelf, dat hem lief geworden is. Men zou dat de ‘letterlike’ of ‘woordelike’ vertaalkunst kunnen noemen. Een tweede soort is deze: De vertolker - 't spreekt van zelf - tracht te begrijpen de juiste waarde van zin en woord in 't vreemde werk, maar als hij door klank en beeld in zich heeft opgenomen de geest, de ziel van 't origineel, gaat hij transponeren. Hij wil zeggen of zingen wat de kunstenaar zou gezegd of gezongen hebben, als hij Hollander geweest was. De Hollandse woorden en klanken zijn hem liever dan de vreemde. 't Origineel wordt geheel verhollandst van woordvormen en van geluid. 't Begrip van 't oorspronkelik kunstwerk was volkomen in de vertolker, maar toen hij dat begrip trachtte te uiten in eigen taal, waren 't vooral hem eigen klanken die oprezen en in hem ruisten, zwellend tot een ritme dat hem eigen was. Deze soort van vertaalkunst zullen we vooral aantreffen bij de weergave van gedichten en lyries proza. Een eigenaardig voorbeeld van eerstgenoemde vertaalmanier, die van Van Deyssel, is b.v. deze zin: ‘Aller oogen onderzochten den gezichtseinder. Zou zij komen, eer de nacht stijge?’ vertaling van: ‘Tous les yeux interrogeaient l'horizon. Viendrait-elle avant que montât la nuit?’ Eer de nacht stijge. Van Deyssel gebruikt niet de bekende Hollandse uitdrukking. Hij behoudt 't ‘stijgen’ van de nacht, omdat hij zich geheel vereenzelvigd heeft met de vreemde kunstenaar, wiens beeldspraak te veranderen hij heiligschennis zou achten. Een procédé als dat van Van Deyssel, maar kunstiger, is toegepast door C. en M. Scharten-Antink in hun vertaling van L'Enfant maudit van Balzac.Ga naar voetnoot1) Ze hebben zich de eigenaardige taak opgelegd de Hollandse tekst van Balzac te geven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d.w.z. ‘ze zochten niet allereerst een mooi stuk Hollandsch te schrijven, maar Hollandsch, dat het proza van de Balzac, in zijn gebreken zoogoed als in zijn verhevenste en fijnste deelen, zoo dicht mogelijk zou nabijkomen.’ Ze wilden een brok Balzac geven, met al zijn schoonheden, maar ook met al zijn fouten, ‘noodzakelijke aanslibbing van zijn breedstroomige, machtiglijk golven over golven stortende werk-wijze.’ ‘Maar 't was geen onrecht doen aan Balzac, waar 't pas gaf, gebruik te maken van de dikwels rijker genuanceerdheid van 't Hollands.’ Zo komt in zeker gedeelte van 't verhaal viermaal het woord ‘timide’ voor, volkomen terecht in 't Frans gebruikt. Achtereenvolgens hebben de vertalers dit woord ‘timide’ weergegeven door ‘schuchter’, ‘bedeesd’, ‘schroomvallig’ en ‘bloode’, eveneens volkomen terecht voor 't Hollands. Een Frans versje, dat Hendrik IV zou gemaakt hebben, geven ze aardig weer met oud-Hollandse woorden, zo de kleur behoudend van 't oorspronkelik:
Hun vertaling is zodoende geworden een bijna volkomen weergave in Hollands geluid van de romantiese vertelling. De prachtige XVIe eeuwse kleur en de tedere lyriek van sommige gedeelten zijn bijna ongeschonden bewaard. Mogen de Schartens ook nog eens lust gevoelen ons een brok van de àndere Balzac te geven, de schrijver van Le Père Goriot, de beelder van zijn tijd, realist méér dan romantikus. Als we 't werk van de Schartens vergelijken met vertalingen uit vorige eeuwen, worden we zulk een verschil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewaar, dat we bijna zouden gaan geloven aan een langzame vervolmaking, zo al niet van àl 't door de schoonheid-zoekende geest voortgebrachte, dan toch van een zeker deel, dat vertaalkunst heet! Een bekend Frans vertaler uit de XVIIe eeuw, Perrot d'Ablancourt, draagt aan zijn vriend Conrart een vertaling van Lucianus op, en zegt dat hij allerlei heeft moeten wijzigen of weglaten, ‘verzen van Homerus, die nu schoolmeesterachtig zouden klinken, afgezaagde mythologiese verhalen, versleten spreekwoorden en vergelijkingen, die een verkeerde indruk zouden maken: een geleerde in plaats van een sierlike.’ ‘Il a donc fallu changer tout cela, pour faire quelque chose d'agréable.’ Anders - zo redeneert hij - zou 't Lucianus niet zijn, want wat in zìjn taal behaagt, zou in de onze onverdraaglik zijn. Trouwens, zelfs in mooie gezichten is altijd iets dat men er uit zou willen missen, en ook in de beste schrijvers zijn plaatsen die men moet verhelderen of veranderen. ‘Ik houd me dus niet altijd aan de woorden nòch aan de gedachten van de schrijver. De veranderde tijden willen niet alleen andere woorden, maar ook andere gedachten, en gezanten zijn gewoon zich te kleden naar de mode van 't land waarheen men hen zendt, om niet belachelik te worden in de ogen van hen aan wie ze willen behagen.’ ‘Cela n'est pas proprement de la traduction,’ zegt d'Ablancourt, ‘mais cela vaut mieux que la traduction.’ Zó, pour faire quelque chose d'agréable, ontstonden de vertalingen, die met een aardig woord gekarakteriseerd zijn als belles infidèles. En op waardering voor dergelijke vertolkingen - want andere kende hij niet - is de stelling van Perrault gebouwd, dat ook zij die geen Grieks of Latijn kennen, héél goed over de waarde ervan kunnen oordelen. In zijn Parallèle des anciens et des modernes, dat merkwaardige pleidooi tegen de superioriteit der klassieken, en waarin de aanhangers daarvan als ‘pédants’ worden voorgesteld, in dat oppervlakkig, maar dikwels spitsvondig-paradoxaal geschrift, tracht de Abbé, een der redenerende personen - de Parallèle is in gesprekvorm geschreven - aan te tonen, dat een goede vertaling, b.v. uit 't Latijn, eigenlik beter is dan 't oorspronkelik:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als men - zegt Perrault - door de Lucianus-vertaling van d'Ablancourt niet over de stijl van Lucianus kan oordelen, over de ideeën kan men 't wèl, en een ‘moderne’, die de vertaling gelezen heeft, zal - dank zij de ‘excellent traducteur’ - beter Lucianus kennen dan menig ‘savant’. Perrault verwaarloost totaal 't innig verband tussen gedachte en stijl. Juist om dat innige, onscheidbare verband is vertalen in 't algemeen, en vóóral 't vertalen van poëzie zo moeilik. Men kan de gedachte en 't beeld behouden, maar 't beeld krijgt juist zijn volkomen uitdrukking, àl zijn relief, door de klank waarin 't wordt geuit en 't ritme: de beweging van de zielGa naar voetnoot1) De taal is geen kleed dat men van de gedachte kan afnemen, om 't te vervangen door een ander; 't geliefde, veel-gebruikte beeld is onjuist.Ga naar voetnoot2) Taal is een zielsprodukt, onscheidbaar verbonden met de gedachte, en dus ook iedere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taaluiting, iedere ‘stijl’. De voorstellingen en begrippen, die aan eenzelfde woord verbonden zijn, wisselen van individu tot individu, en in ieder individu afzonderlik zijn ze evenmin konstant. De uitdrukking 'n groene weide wekt bij een nuchtere boer een geheel andere voorstelling dan b.v. bij een enigszins poëties voelend mens. Liefde betekent voor eenzelfde persoon iets anders in verschillende tijdperken van zijn leven, en als twee personen beide liefde zeggen, bedoelen ze niet 't zelfde. Wat voor individuen 't geval is, geldt ook voor volken. De begrippen, aan een woord verbonden, zijn verschillend voor hetzelfde volk in verschillende perioden van zijn ontwikkeling, en er is evenzeer verschil van voorstellingen bij de volken onderling, voortspruitend uit hun verschillende geest. Dikwels bevat een vreemd woord begrippen, waarvoor niet altijd de juiste uitdrukking in de eigen taal bestaat. Die verscheidenheid van voorstellingen en begrippen maakt 't vertalen zo moeilik. Men denke aan 't Latijnse woord fides met al z'n nuances van betekenis. Bij het vertalen van een klassieke tekst stuit men bovendien op de moeilikheid, dat de ouden aan vele woorden, vooral aan abstrakta, een andere voorstelling verbonden dan wij. Dikwels geven woorden slechts benaderend 't zelfde begrip weer in verschillende talen; Schopenhauer vergelijkt die overeenkomstige woorden eigenaardig met elkaar ongeveer dekkende, maar niet geheel koncentriese cirkels. 't Vreemde woord geeft soms een begrip weer met een nuance, die onze taal niet kan uitdrukken in een equivalent woord. Die vreemde woorden, gentleman, flirt, koket, fantazeren, vulgair, pikant, lettré, enz. te willen vermijden of vervangen door een omschrijving, zou belachelik purisme zijn. Groter moeilikheid geven de vreemde woorden, die niet onveranderd of met enigszins gewijzigde vorm in onze taal bestaan; b.v. 't Franse woord ‘regret’ in de betekenis van ‘verdriet over 't geen men verloren heeft.’ Lastig te vertalen zijn ook de talrijke tussenwerpsels, die onder invloed van toon en zinsverband een geheel verschillende ‘gevoelswaarde’ hebben.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de talrijke voorbeelden van 't gebruik van ‘par exemple’ blijkt 't innige verband van 't woord met de gehele zin. Indien we alle woorden van een zin door equivalenten in de moedertaal konden vervangen, zouden we daarmede toch niet tot een juiste vertaling komen, omdat een zin alleen typografies uit ‘woorden’ bestaat. Het is geen legkaart van woorden, maar een kleinere of grotere eenheid, een - vooral in spreektaal en poëzie - onmiddellik in z'n geheel gekoncipieerde en uitgedrukte gedachte. En in die zin zijn allerlei fijne, innige elementen, die meewerken tot 't zuiver uitdrukken van de bedoeling: het ritme, het aksent, de klank. 't Zijn ‘de sappen van de plant, 't bloed van 't lichaam’ (Vinet). Niet alleen heeft elke taal zijn eigen biezondere konstrukties, woordvormingen enz., waarin zijn geest zich reflekteert, maar ieder van 't gewone type afwijkend individu (dichter, filozoof enz.) heeft weer zijn eigenaardig taal-bezit. Wat voor allerlei proza geldt, geldt in hoger mate voor poëzie. In stemmingspoëzie hebben de woorden nauweliks een eigen leven, alle te zamen wekken ze bij ons een indruk van de stemming van de dichter, toen hij zijn verzen maakte. Musset spreekt van onsterflike zangen, ‘qui sont de purs sanglots.’ Vinet zegt van zulke poëzie:Ga naar voetnoot1) ‘Combien de vers que la nuance de l'expression, l'harmonie et le mouvement de la phrase, ont fait vivre dans toutes les mémoires! Vers d'inspiration et de génie, échos vivants de la nature, et dont nous ne pouvons concevoir, à en juger, par une traduction littérale, ni le charme natif ni la célébrité! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En poésie, le simple son est une idée, souvent toute l'idée du poète; et ces idées vivent et se perpétuent comme vit dans le souvenir des peuples une touchante mélodie sans accompagnement de mots et de notions distinctes. Ou nous devons renoncer à traduire de semblables vers, puisque des idées ne sauraient traduire des sons, ou bien il faut recourir à un autre système de traduction que le littéralisme. A vrai dire je penche pour la première opinion; car enfin ces vers sont de la musique, et la musique ne se traduit pas.’ Neen, muziek kan niet vertaald worden, hoogstens kan ze in een andere toonaard worden overgebracht. Reeds de verschillende ritmiek van de talen doet op onoverkomelike bezwaren stuiten: bij de vertaling van een Frans in een Germaans vers b.v. 't ontbreken van kwantiteit en stamaksent in 't ene, en 't wèl voorkomen daarvan in 't andere. Wanneer men in de vertaling van Griekse of Latijnse poëzie 't metrum tracht te behouden, krijgt men een hybridies produkt, gekunsteld, gewrongen-geleerd. Beter lijkt 't me zich af te vragen: In welke maat zou de dichter zijn stemming, zijn gedachte hebben uitgedrukt, als ònze taal de zijne was geweest?Ga naar voetnoot1) Vertalen van poëzie is metempsychose, de ziel gaat over in een ander lichaam, maar daar ‘lichaam’ en ‘ziel’, vooral in kunst, één zijn, wordt het vertaalde gedicht een nieuw, een ander kunstprodukt. Duidelik blijkt dit uit een vergelijking van La nuit de mai van Alfred de Musset, en de vertaling daarvan door Jacobus van Looy. De Muze heeft de Dichter aangespoord zijn luit weer op te nemen. De lente zal die avond geboren worden; de knoppen van de eglantier ontluiken; het kwikstaartje wacht in de eerste groene struiken op de komende dag: Poète, prends ton luth, et me donne un baiser.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J'ai cru qu'une forme voilée
Flottait là-bas sur la forêt.
Elle sortait de la prairie;
Son pied rasait l'herbe fleurie;
C'est une étrange rêverie;
Elle s'efface et disparaît.
Eigenaardig-mooi wordt 't zwevende van de nevel-gedaante, tegelijk met 't als een windje voortsuizen, bij de Musset verklankt door 't verbinden van de vloeiende l met de spiranten f en v. J'ai cru qu'une forme voilée
Flottait là-bas sur la forêt
En 't vluchtige, 't snelle van de verschijning, zwevend over 't bebloemde gras, vinden we in: Son pied rasait l'herbe fleurie.
Van Looy vertaalt: Zag ik niet laag daar dwalen
Nevelgestalte en 't bosch overgaan?
Zij steeg uit de donkere weië,
Haar voet raakte nauw de bloemige spreië;
't Is wel een vreemde droomerije,
Ze verdwijnt, is in schemer vergaan.
Vinden we in deze regelen de klankeffekten terug van 't Franse vers? 't Zwevende voortsuizen van de gedaante? 't Snelle verglijden over 't bloemenveld? Een ander voorbeeld: Als de Dichter angstig de nabijheid van de Muze voelt, zonder haar te zien, roept hij uit: Pourquoi mon coeur bat-il si vite?
Qu'ai-je done en moi qui s'agite,
Dont je me sens épouvanté?
Ne frappe-t-on pas à ma porte?
Dat laatste vers met zijn frikatieven en plosieven drukt hevig-scherp de angstige gejaagdheid van de arme ontredderde Dichter uit: Ne frappe-t-on pas à ma porte?
Van Looy vertaalt: Werd daar niet aan mijn deur getikt?
------------------- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Is waarschijnlik de eigenaardige bekoring aan 't volbrengen van een moeilike taak verbonden, die kunstenaar en niet-kunstenaar er toe brengt, verzen van vreemde dichters te gaan herdichten in de moedertaal. Een moeilike en toch aangename taak, omdat men in eigen taal 't bewonderde werk tracht weer te geven. Potgieter wilde van 't vaak gebruikte beeld: ‘Een vertaling is een worsteling tussen twee talen,’ blijkbaar niets weten. Boven VriendschapGa naar voetnoot1) plaatst hij als epigraaf: ‘Une traduction n'est point une lutte, c'est un hommage!’ Tollens zegt in zijn Berigt vóór de Liedjes van Claudius (1832): ‘Het is eene zonderlinge, maar toch zoete lust, om datgene, wat ons in uitheemsche talen behaagt, in onze moederspraak te willen overbrengen, ook schoon die talen algemeen door het beschaafde publiek verstaan en gelezen mogten worden. Weinige onzer vaderlandsche dichters hebben dien lust volstandig onderdrukt’... Tollens zéker niet! Reeds in 1802 of 1803 verscheen van zijn hand een bundeltje vertalingen uit 't Frans met de liefelike titel: Tuiltje van geurige dichtbloemen op Franschen bodem geplukt!
Voor een kunstenaar is het vertalen ook een techniese oefening van betekenis. Hij leert er de kracht, de waarde van zijn eigen taal beter door kennen; die zal er door verrijkt worden, maar vooral verhelderd. In 't algemeen is voor een ieder die zijn taal en een vreemde zo juist mogelik wil doorvoelen, niets beter dan 't vertalen van de eene in de andere.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb dikwels ervaren, als ik een Hollands stuk proza in 't Frans trachtte over te brengen, hoe scherp de deugden en vooral ook de gebreken van de te vertalen tekst door die arbeid werden belicht. Men tracht dan de geest in zich op te nemen van de Hollandse zin, en, zich losmakend van de woorden, die uit te drukken in de vreemde taal. Dikwels blijkt 't dan, dat de auteur, terwijl hij schreef, niet zo persoonlik mogelik zijn gedachte of vizie heeft weergegeven, maar, misschien uit onvermogen, misschien uit traagheid, zich uit in troebele taal. Overtolligheid, en daardoor slapheid en onnatuur, kenmerken de stijl van een groot aantal Hollandse auteurs, tot moderne mode-schrijvers toe. Aardige staaltjes daarvan vindt men in een veel-gebruikt vertaalboek voor de middelbare akte Frans, waarin een reeks fragmenten van De Veer, Johan Gram, Bruinings, de oude heer Smits enz. Één voorbeeld uit vele: Zus Anna van Haverschmidt. Zus Anna is stervende, en de jongens worden uit school gehaald. ‘Maar, hoeveel tijd er eerst nog verliep, kan ik niet meer nagaan, ik weet wel, dat 't op een Dinsdag was; dan hadden we op school altoos vaderlandsche geschiedenis en de meester vertelde juist van Balthazar Gerards, als ik me wel herinner, was hij niet geheel neutraal in zijn voorstelling, en trok hij bepaald partij voor de Zwijger; nu, dat daargelaten, de meester...’ Hoe weinig sterk kunstenaar moet iemand zijn, om in de beschrijving van dat ontstellende weghalen van de jongens, een gemoedelik-beschouwende opmerking te kunnen lassen over de neutraliteit van de meester! Verleden jaar vertaalde ik met de hoogste klas van 't gymnasium na een fragment van Taine, enige bladzijden van Thiers. 't Vertalen van Taine was moeilik, maar tegelijk aangenaam; we moesten een vizie die we begrepen en bewonderden, omdat ze in altijd wisselende rijkdom gebeeld was, in 't Hollands weergeven. Bij Thiers stuitten we telkens op vaagheid en slapheid, die ons noodzaakten te zoeken naar de bedoeling. Het beschouwen van verschillende vertalingen van eenzelfde werk, b.v. van een gedicht, kan een eigenaardige bijdrage zijn tot 't leren kennen van de vertalers zelf. In Koning Davids Harpzangen, ‘den Nederduitschen toegezongen’ door J.v.d. Vondel, naar de tekst van de Vulgata, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden we wèl ook de oorspronkelike gedachte en de oorspronkelike beeldspraak, maar vooral vinden we er Vondel, met weelderig geluid. Er zijn Harpzangen, die de schoonste Reien nabij komen. Zo de 132ste: Ay zie, hoe zoet en lieflijck is 't
Dat broeders dus eendraghtigh
Te zamen woonen, zonder twist!
Dat leven rieckt waerachtigh
Gelijck de geur, die 't hart verblijt,
Wanneer d'Aertspriester wort gewijt:
Gelijck de balssem, die op 't hooft
Van Aron uitgegooten,
Den allereêlsten geur verdooft,
En, in zijn' baert gevlooten,
Om hoogh den zoom des kleets besproeit,
En lieflijck rieckt, zoo lang die vloeit.
Zoo koomt de dauw van Hermon neêr
Op Sion 's morgens vloejen:
En om deze eendraght wil de Heer
Des zegens hen besproejen
Met zijnen zegenrijcken geest,
En 't leven, dat geen sterven vreest.
Nog meer komt de welluidende liefelikheid van deze verdichting uit, als we ze vergelijken met die van andere psalmdichters of psalm ‘berijmers’, Marnix, Dathenus, Van Zuylen, Oudaen, Camphuysen. 't Beeld van de kostelike olie op het hoofd, nederdalende op de baard van Aäron, en dat van de dauw van Hermon, geeft Marnix aldus: Tis als een salf zeer costelyck end zoet
Wiens soeten reuck het hert verquicken doet
Die vant hooft neerdaelt in den baert.
Ja in den baert van Aaron priester weirdich
Van daer sij voorts haer cracht verbreyt seer veirdich,
Tot aen de zoomen van zijn cleedt.
Oft als den dau die vallend' wt de locht
Op Hermons kruyn, van daer nat ende vocht,
Op Sions bergen haar verspreet.
Dit is bezadigd, nauwkeurig-geleerd, maar zonder gloed, vertaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afschuwelik-ondichterlik is Datheen: De vred' is den dau gelijck int ghemeyn,
Die op Hermon end Zions berch eenpaer
Valt en tlant omher maeck vruchtbaer.
So sal de vreedsame ghemeente wesen enz.
Zoet-vloeiend is Camphuysen in zijn Uitbreyding over de Psalmen des Propheten Davids: Gelijk de dauw, in frissche morgentijden,
De heel natuur miltlavig doet verblijden,
Als hij van Hermons toppen vliet,
En 't teere kruyd op Zions berg begiet
En overswemt het nieuwgeboren gras
Met dropjens daer 't na dorstig was....
De beschrijving van de fris-sprankelende dauw in de Stichtelijke Rijmen van dezelfde dichter is eenvoudiger, zuiver-schoon: Den dauw...
Wiens zilverklare droppen
Van Hermons vochte toppen
Op Zions berghen dalen,
Die als de zon haer stralen, enz.
Behalve Camphuysen, staan alle psalm ‘berijmers’ ver beneden Vondel. Bij Camphuysen lijdt evenwel dikwels de pittigheid onder de uitgebreidheid. In de Harpzangen heeft Vondel al zijn bewondering voor de macht en de heerlikheid Gods uitgezongen op de hem eigen weeldrige wijze. Psalm XXVIII wordt bij hem een schaterende triomfzang ter ere van den Allerhoogste, aanvangend met een onstuimig-dringende opwekking: Gij die Godts kinders zijt geworden,
Treedt aen, treedt aen!
Treedt aen, een ieder op zijne orden,
Langs d' offerbaen.
Brengt Gode Uw zuivere offerhanden...
-------------------
De Stem der Godtheit hoort men klateren
Op zee en stroom.
Zij dondert schricklijck, houdt de wateren
Door schrick in toom.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godts stem heeft nadruck en vermogen,
Als hij zich wreeckt.
Godts stem klinkt heerlijck uit den hoogen,
Wanneer hij spreeckt.
Men vergelijke deze woorden met die van de Statenbijbel: De stem des Heeren is op de wateren, de God der eere dondert, de Heere is op de groote wateren. Omdat - zoals Tollens 't uitdrukt - ‘weinige onzer vaderlandsche dichters dien lust (om te vertalen) volstandig hebben onderdrukt’, levert, tot 't vormen van een volledig beeld van een Hollandse dichter, zijn vertaalde poëzie bijna altijd onmisbaar materiaal. In zijn geestige studie Victor Hugo in Holland bespreekt Van Hamel enige Hollandse vertalingen van Hugo's gedichten, o.a. die van l'Enfant. Tollens geeft aan 't gedichtje de deftige titel van Het kind van den Huize en vertaalt de eerste strofe aldus: 't Is feestdag in 't gezin; de vrienden en vriendinnen
Verschenen in de zaal: nu treedt het kind ook binnen,
En glimlacht minzaam, buigt en groet.
Op eens is ieder oog naar 't vrolijk wicht geslagen,
En ieder boezem klopt - ook die een worm voelt knagen -
Den liev'ling tegemoet!
Tollens heeft veel vertaald, zelfs Chansons van Béranger. ‘La pauvre femme’, zegt hijGa naar voetnoot1), ‘is een der weinige parelen, die er uit den slijkpoel van Béranger zijn op te visschen. Hoe stootend echter vele der voortbrengselen van dien losbandigen poëet voor eerbaarheid en zedelijkheid zijn mogen, is het niet te ontkennen, dat hij als dichter een der eerste rangen op den Franschen zangberg bekleedt, en den vromen La Martine, bij voorbeeld (wiens grove en naakte voorstellingen in een zijner jongste gedichtenGa naar voetnoot2) veel walgelijker zijn dan de wulpschheid van den eerste) in juistheid van zeggen, keurigheid van versificatie, ongezochtheid van schildering en poëtische waarheid, verre overtreft.’ La pauvre femme is een eertijds vermaarde zangeres, die in een ziekte stem en gezicht verloren heeft, en nu langs de straten bedelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Il neige, il neige, et là, devant l'église,
Une vieille prie à genoux.
Het begin bij Tollens is reeds kostelik: Het stormt, het sneeuwt. Op gindsche tempeltreden
Zit de arme vrouw, en buigt, en bidt.
Van: Elle entendit une foule idolâtre
La poursuivre de longs bravos!
maakt hij: Des avonds, als zij heenreed door de scharen,
Die zij aan haar zang gekluisterd had,
Wat al gedichten, wat al lauwerblâren,
Wat kussen vlogen langs haar pad!
Potgieter heeft veel artistieker enige chansons van Béranger weergegeven, o.a. Le roi d'Yvetot. Daarin is op veel plaatsen de geestig-ondeugende luchtigheid van 't origineel terug te vinden. Potgieter heeft veel vertaald, en dikwels mooi. Eigenaardig is 't, dat hij vaak met Beets gewedijverd heeft. In 't laatste gedeelte van De nalatenschap van den Landjonker vertaalt hij een fragment van The Dream, van Byron, en voegt er de vertaling van Beets aan toe. Beide vertaalden ze The Song of the shirt van Thomas Hood, Potgieter in 1845, Beets in 1868. Beets vertaling is over 't geheel grover dan die van Potgieter, en komt, door zijn eenvoud, nu en dan dichter bij de geest van 't rauwe Engelse gedicht. Potgieter is fijn en kunstig, in zijn lied hoort men meer de intellektueel, die de klacht van de naaister vertolkt, dan de arme vrouw zelf. De vrouw zelf zou kunnen zeggen als bij Beets: Een heiden en turk is er beter aan toe,
Die niet weet waarvoor hij leeft,
Dan een Christenmensch, bij het werk dat ik doe,
Die een ziel te verliezen heeft.
Maar haar droef gepeins verdichterlikt, geeft Potgieter: Wat heet de vrouw hier vrij?
Wat kent de kerk een ziel haar toe?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel ligter Turksche slavernij
Dan Christ'lijke arremoê!
Beetsiaans-gemoedelik is de aanroep: Gij jonkman, die naar uw liefje vrijt!
Gij man, met uw wijfje in uw schik!
gemoedelik, vooral in verband met de wanhoopskreet die volgt: Het is geen linnen, wat gij verslijt,
Maar arme schepsels als ik.
Potgieter geeft een plechtiger aanhef tot de schrikkelike aanklacht: O Mannen, wie ge ook zijt,
U wien een moeder 't aanzijn gaf!
Het is geen linnen dat gij slijt,
Ons leven slijt gij af!Ga naar voetnoot1)
Treffend is het verschil tussen de vertalingen door Beets en Potgieter van een gedichtje van Casimir Delavigne: Le gondolier. ‘Conduis-moi, beau gondolier,
Jusqu'à Rialto, dit-elle:
Je te donne mon collier,
Et la pierre en est si belle!’
Pourtant elle eut un refus:
‘C'est trop peu, sur ma parole,
Pour entrer dans ma gondole.
Non; Gianetta, je veux plus.’
‘Tiens, je sais un lamento;
Je le chanterai, dit-elle,
En allant à Rialto;
La musique en est si belle!’
Pourtant elle eut un refus:
Quoi! pour une barcarole,
Vous, entrer dans ma gondole!
Non; Gianetta, je veux plus.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Son chapelet dans les mains,
‘Tiens, le veux-tu? lui dit-elle:
L'évêque en bénit les grains,
Et la croix en est si belle!’
Pourtant elle eut un refus;
‘Quoi, pour le pieux symbole,
Vous, entrer dans ma gondole!
Non; Gianetta, je veux plus.’
Sur le canal cependant
Je le vis ramer près d'elle,
Et rire en la regardant.
Qu'avait donné cette belle?
Elle aborda, l'air confus.
Lui, fidèle à sa parole,
Remonta dans sa gondole
Sans rien demander de plus.
Beets vertaalde 't gedichtje in 1833, Potgieter vier jaar later.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Potgieter's vertaling is keurig-mooi: de hel-gloeiende stenen, 't teder-ruisende, vleiende: ‘Wil ik dan 't lied van wie van liefde klagen voor u zingen’ enz. Maar Beets! ‘Schaaplief’, ‘Nu, zoo zij mijn luit besnaard, bloem der jongelingen!’ en 't inlichtende eindkoeplet: Zoo nu knaap of meisje vraagt enz.! Zijn deze bewerkingen van eenzelfde Franse gedicht niet kenmerkend voor het verschil in waarde van twee Hollandse dichternaturen?
Een enkel woord over de vraag of het vertalen ook bij het onderwijs een belangrijke plaats moet innemen, of 't waarde heeft als middel om 't inzicht in eigen en vreemde taal te verdiepen. Als ik in 't mooie boekje van Cauer, Die Kunst des Über- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
setzens, lees, dat de vertaler met een veroveraar te vergelijken is, die zijn prachtige in vreemde landen verworven buit naar 't vaderland voert, waar hij blijft als een nuttig bezit, dan vind ik dat er wel iets waars is in die enthousiaste uitspraak. Dikwels wordt de vertaler geprikkeld 't juiste woord te zoeken voor 't nieuw-verkregen begrip; hij verrijkt daardoor zijn persoonlike taal, en in zekere mate ook de moedertaal, terwijl tegelijk bekende eigen woorden nieuw leven krijgen, doordat ze òf worden gebruikt tot 't uitdrukken van een nieuwe gedachte, òf dienen tot 't weergeven van een vreemd woord, dat op dezelfde wijze is samengesteld, maar waarvan de waarde der afzonderlike delen duideliker zichtbaar is. De vertaling van de Bijbel heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van 't Latijn, en van Amyot's vertaling van Plutarchus heeft Montaigne gezegd: ‘Wij onwetenden zouden verloren geweest zijn, als dit boek ons niet uit de modderpoel gered had; dank zij Amyot, durven wij nu spreken en schrijven’! En is onze taal niet veel verschuldigd aan bijbelen psalmvertalingen? Bij 't onderwijs in de klassieke talen op 't gymnasium is 't vertalen in 't Hollands natuurlik onmisbaar, omdat het doceren in de taal zelf tot de onmogelikheden behoort. Maar, kan dat voortdurend vertalen tot schade zijn van de moedertaal, of is 't tegendeel 't geval: wordt 't inzicht in eigen taal er door verfijnd en de uitdrukking verzuiverd? In de lagere klassen is er, geloof ik, wel enig gevaar te duchten van sommige boeken met oefeningen ter vertaling in 't Latijn of 't Grieks met tal van on-hollandse zinswendingen en een onnatuurlike, schijnbaar-verheven, maar inderdaad gewrongen-duistere taal, die geheel buiten de gedachtensfeer ligt van de jongens en meisjes, waarvoor ze bestemd zijn. Ikzelf heb indertijd Griekse oefeningen moeten maken uit een bundel, waaruit ik de volgende kostelike zinnen citeer, zonder dat 't me moeite zou kosten 't aantal met vele te vermeerderen: ‘Als gijlieden stelende gegrepen wordt, is het wettig gegeeseld te worden.’ ‘Socrates heeft velen in slechtheid doen ophouden, hun hoop gevende, dat zij goed zouden worden, als zij op zichzelf acht gaven.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ik leen geen geld, wetende dat ik verteerd hebbende wat ik ontvangen heb, niet hebben zal om terug te geven.’ ‘Als ik de meening, die ik over mijzelf heb, openbarende, de rechters bezwaar, zal ik liever verkiezen een veel slechter leven uit te winnen dan dat ik onwaardig afbedel nog te leven.’ Men kan zeggen, dat dergelijke opzettelik-kakografiese konstrukties natuurlik met behoorlik Hollands worden vergeleken, maar ik vrees dat dit niet altijd zal gebeuren, en 't gevaar blijft, dat de leerlingen, die zinnen lezende en herlezende, er veel van opnemen, en àlles wat ze er van opnemen, is gevaar voor eigen taal.Ga naar voetnoot1) In een tegenwoordig veel gebruikt boek met ‘Grieksche oefeningen’ komen ter vertaling verscheiden zogenaamde ‘hele’ stukken voor, o.a. fragmenten uit de Cyropedie: ‘In naam der goden, o kinderen, eert dus elkander, indien het u ter harte gaat, mij genoegen te doen. Want gij meent toch zeker niet, dit zeker te weten, dat ik niets meer zijn zal, wanneer ik zal gestorven zijn; want gij kondt immers ook in mijn ziel niet zien, maar uit haar daden begreept gij, dat zij bestond. Ik meen dus, dat de ziel, indien de mensch ontbonden wordt, wel het lichaam verlaat, maar gescheiden van het lichaam, toch blijft leven. Indien dit nu zoo is enz. enz.’ Hieraan moeten veertien- à vijftienjarigen hun krachten beproeven, met behulp van een eindeloos aantal haken, boogjes, verwijzingen, kursief gedrukte woorden, die 't geheel tot een typografies wonder maken, minder schoon evenwel dan een andere bundel Opstellen ter oefening in de Grieksche vormleer, waarin een veel grotere rijkdom van tekens wordt aangetroffen: kruisjes, sterretjes, dubbele sterretjes, benevens zeer veel gewone cijfers en zeer vele vette, die naar de ‘Regels’ verwijzen. Is 't noodzakelik dertienjarigen in 't Grieks te laten vertalen zinnen als: ‘Dikwijls zijn de rijken de slaven hunner hartstochten.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De weg der deugd is de zekerste en veiligste tot het geluk,’ enz.? of zouden - tot oefening in 't lezen van Griekse en Latijnse vormen - kleine zinnetjes voldoende zijn, die eenvoudige gedachten uitdrukken, binnen de sfeer van de jeugdige gymnasiast gelegen? Nu worden hem de stukken van een legkaart voorgezet, die hij, met behulp van allerlei mysterieuze tekens en verwijzingen in-elkaar moet zetten, een opzettelikonartistiek vertaald fragment van Xenophon, of een ‘Hector en Andromache’ naar Homerus, waarin niets van de schoonheid van 't oorspronkelik terug te vinden is!Ga naar voetnoot1) Het vertalen uìt het Latijn en Grieks is evenmin zonder gevaar, omdat juist door het grote verschil in zinskonstruktie, de leerling er licht toe komt, een vertaling te geven, die geen Hollands is. Zulk ‘vertaalbargoens’ te verbeteren of een juiste vertaling te dikteren, eist van de docent zéér veel, veel inzicht in 't wezen van beide talen, en, wat 't Hollands betreft, een zeker artistiek talent om de gedachte-nuances van de klassieke taal te herscheppen in de eigen. Bij oudere leerlingen, met meer taalgevoel en stileervermogen, zal een dergelijke vertaaloefening misschien ook voor 't Nederlands enig voordeel opleveren. Door 't zoeken naar 't juiste woord en de juiste konstruktie, zullen ze wellicht enkele gelukkige vondsten doen, en een dieper inzicht krijgen in de rijkdom van eigen taal. Bij 't onderwijs in 't Nederlands zou misschien een dergelijke opzettelike oefening nuttig kunnen zijn, het vertalen b.v. uit een der moderne talen. Maar is 't zelfde doel: verrijking van inzicht in 't moderne Hollands, niet beter te bereiken door 't ‘vertalen’, 't aandachtig beschouwen van middeleeuws of XVIIe eeuws Nederlands proza? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Vertalen’ blijft altijd een gevaarlik werk op school, vooral 't vertalen van moderne poëzie. Als ik in de hogere klassen een vers van Leconte de Lisle of de Heredia ga ‘vertalen’, om de betekenis te verduideliken, heb ik bijna altijd 't gevoel iets verkeerds te doen, heiligschennis, lèse-beauté. Het overbrengen van een schitterend Parnassien-vers in dikwels omschreven Hollands móét immers de indruk bij de leerling verzwakken. En bedenkend de woorden van de beroemde ridder van de Mancha, die een vertaling bij Vlaamse tapijten vergelijkt, aan de keerzijde gezien - de figuren zijn zichtbaar, maar vele draden verduisteren en vergroven ze - keer ik spoedig terug tot het Franse vers, om 't in zijn volle geluid te laten wègklinken mijn benaderend Hollands.
P. Valkhoff. |
|