De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Correspondentie tusschen beschaafden. - Aan Mevrouw P. van Pesch-Bolleman, Lochem.Mevrouw, Naar het nuttige voorschrift der post, waaraan onze tucht-schuwe landgenooten niet dan tragelijk voldoen, zal ik tegenover het adres mijnen naam stellen. Ik hoop, dat de brief zijn bestemming bereikt. Uw schrijvenGa naar voetnoot1) is een antwoord waard. Het vleit mij voor mijn zevende deel, dat u in de Gids-redactie wel ‘beschaafde menschen’ zien wilt. Het spijt mij voor den Lochemschen leesinrichter, die nu maar ééne week betaald kreeg, dat u het boek Een huis vol menschen niet hebt ‘kùnnen uitlezen.’ Doch wat mij hoogelijk interesseert, is, dat u blijkt bekend te zijn met ‘wilde-beestenfantasieën.’ Waar heeft u de dieren zien werken? Toch niet op de Lochemsche kermis? Was het aan den Dollen Hoed? - Mag ik herhalen, wat u schreef? U vroeg, of ‘de ontwikkelde, beschaafde lieden, die van waarheid en werkelijkheid houden in de kunst, ook dit brok realiteit willen verdedigen, door het echtpaar Scharten ons aangeboden.’ U vermoedde, dat het brok voornoemd ‘natuurgetrouw geteekend is.’ Want, dus overlegde u beschaafd, ‘de heer en mevrouw Scharten-Antink kunnen er als beschaafde menschen onmogelijk zulke wilde-beestenfantasieën op nahouden! Ze hebben dus òf al deze walgelijkheden gezien, òf ze zich haarklein en in al de finesses laten uitleggen!’ Voor De Gids is het zeker wat waard, dat u niet slechts haar redacteuren, maar zelfs haar vaste medewerkers wel beschaafde menschen wilt noemen. 't Brevet heeft te grooter beteekenis, | |
[pagina 580]
| |
daar u den kring, voor welken ù schrijft, tot welken uw ‘klacht en aanklacht’ gericht is, kenschetst als ‘een kring van lezers die hoofdzakelijk (ik cursiveer) bestaat uit degelijke mannen en vrouwen.’ Bij het vermogen tot zoo ‘haarklein’ een onderscheiden, is het ontzaglijk aangenaam, dat u ons allen voor beschaafd houdt. Natuurlijk is het respect wederkeerig, zelfs na lezing van uwe ‘aanklacht’. Ook voor uw moed en geduld heb ik eerbied. Want hoe lang is het nu al, Mevrouw, dat in den kring van degelijkheid, waarin u thuishoort, bij welken u ‘klaagt’, dezelfde soort van klacht wordt vernomen? U kent toch het ‘brok’ van uw redacteur, dien oproep aan de mannen-broeders, om schrijvers te kweeken, goede schrijvers, schrijvers, niet van ‘walgelijkheden’?.... Waar is de kweekplaats, wat is de kweek, wat heeft de oproep, het klager gebaat? - Niets. Integendeel: - zoovele tijdschriften thans, zoovele kweekerijen, zoovele (min of meer bloeiende) boomgaarden, waar groeit de kunst, die u met den heer Van Loenen Martinet veroordeelt. Men heeft geschimpt op ‘de jongeren’, totdat het wóórd een hoon was geworden. Maar de ‘jongeren’ zijn aan het grijzen. Men heeft deze schrijvers gekenschetst als bohémiens, als buiten de samenleving staanden, die niemand liefhadden dan zichzelven. En ziehier nu een èchtpaar, óuders, beschááfde menschen, naar u hen noemt, die - dit kan ik u berichten - meer dan twee jaar aan dit ééne kunstwerk gearbeid hebben; twee gelukkigen, die elkander begrijpen, wier huwelijksliefde verdubbeld wordt door een opgaan in gemeenschappelijken arbeid; en wàt maken zij?.... deze kunst.... Welke magnetische macht moet die hebben, nietwaar? Mevrouw, ik durf het kwalijk vragen. - Elken leek in ons land staat het vrij, wantrouwen in kunst-kritiek te doen drukken; eerst van Frans Netscher's oordeel te reppen en daarna te vragen: ìs dat nu zoo? Belachelijk wordt een leek hiermee niet. Want er is geen ontzag voor kunst hier! Ons land, dat nóóit hero-worship gekend heeft; dat De Witt en Oldenbarnevelt doodde; Piet Hein pas eerde, nadat hij de zilvervloot had binnengebracht; Vondel in den lommerd stopte en Rembrandt insolvent liet verklaren; dat altijd zijn Wittewrongels had klaar staan, al kon er maar één 'n Vondel aankeffen; ons land gedóógt het mee-oordeelen, het ver-oordeelen, | |
[pagina 581]
| |
het schimpend over kunstenaars schrijven van iederen anonymus. Was Breero niet onzedelijk? Adriaan Brouwer geen boef, geen canaille? Jan Steen geen vieze vent die dronk? Zoo staat het een lezeres nòg vrij - na wat er met Steen's schilderijen gedaan is! - het boek van twee ‘beschaafde menschen’, die tevens (toevallig) artiesten zijn wilden, ‘schunnig’ te noemen, ‘vies en plat’, ofschoon de - ook alweder beschaafden, die de zeventigjarige Gids besturen, de gedeelten van dat werk zeven maanden lang hebben waardig gekeurd - o! met verheuging en dankbaarheid! - om te verschijnen vooraan in hun tijdschrift. Dus, Mevrouw, ik aarzel beslist. Maar vergunt u mij, dit u te vragen: u, die weet wat degelijkheid is, daar u in den ‘kring’ om u heen haar ‘hoofdzakelijk’ aan kunt wijzen; u, die de ‘fantasie’ kent der dieren, der ‘wilde beesten’, blijkens uw stuk; heeft u nooit een vermoeden gehad, dat ook een lezer als zoodanig degelijk zijn moet en... voor de dieren niet onder mag doen in het bezit van die godengave, die de lectuur leidt en steunt het begrip: ik bedoel.... ja! de Fantasie?! ‘It is easy to accuse books.... We owe to books these general benefits which come from high intellectual action’.... Zoo schreef eens Emerson, die het wel wist. Mevrouw, ik verblijf met beschaafden eerbied, Uw dienstw. dienaar J. de Meester.
P.S. dd. 20 Februari. - Ik zat in de Figaro het verslag te lezen der ontvangst van den ‘poète des Gueux’, den schrijver der Blasphèmes, Richepin door de Académie Française. Te benijden, Richepin? De Académie, die Zola geweerd heeft?... De mogelijkheid van het eerbetoon is in elk geval te benijden. Terwijl ik las, kwam De Hervorming No. 8. De heer C. Stumphius uit Den Helder drijft er de stompzinnige kwaadaardigheid zoover, van in de verschijning van Een Huis vol Menschen aanleiding te vinden om maatregelen te vragen tegen pornografie! Het is volstrekt niet altijd aangenaam, in het land van dominee Wittewrongel te zijn geboren: toentertijd zoo min als thans - de Wittewrongels sterven niet. |
|