| |
| |
| |
Dialogen.
III.
Hoogheid.
In een vorstelijk jachthuis, dat gebouwd is op een open plek in het gebergtewoud. Een achterkamer met raamdeuren, door welke men op een veranda komt, welke, op halve-mans-hoogte boven den beganen grond, van buiten toegankelijk is. Op eenigen afstand van de veranda wacht, alleen op het achter-terrein, een gesloten auto.
Zonnige October-namiddag.
Frank Kerval, lange, blonde man; fijn, maar vroeg-oud gezicht; 32 jaar; zwarte jas, grijze pantalon, lichtgrijze handschoenen, hoogen hoed in de hand. Hij staat op den drempel van een raamdeur en is in gesprek met een bejaarden hoveling, in militaire uniform, die dicht bij de vestibuledeur staat.
De hoveling (aarzelt even; zegt dan op een toon, als schoot hem iets te binnen):
Als ik nog, eerbiedig, mag zeggen: Zijn Koninklijke Hoogheid wenscht, in de antwoorden, welke de vragen of opmerkingen van Zijn Koninklijke Hoogheid kunnen uitlokken,... aangesproken te worden àls Koninklijke Hoogheid... Ik hoop...
Jawel. Natuurlijk. Ik dank u, intusschen.
gaat buigende achteruit en verlaat het vertrek.
wendt zich naar buiten, blijft even staan peinzen, doet vervolgens een paar stappen de kamer in. Een tusschendeur wordt geopend, de hoveling treedt snel uit den weg; uit
| |
| |
de aangrenzende kamer komt een bejaard man, type Alva, in jagerskleeding. De deur wordt achter hem gesloten. Frank, even verrast bij het opengaan van deze deur, neemt op militaire wijze postuur, den hoed in de neerhangende linkerhand, en buigt.
De Prins-Regent (schamper).
Dus... toch!
Frank (zelfde houding, maakt met de rechterhand een lichte beweging, als om te zeggen:
‘Wat zal ik antwoorden!’)
En wat heb je nu te zeggen?
Te zèggen... Uw Hoogheid?
Frank (uit niet begrijpen).
Meent... Uwe Hoogheid... het Hof, de Familie?
De Prins-Regent (onmiddellijk streng).
Ik méén, dat Ik voor Mijn Huis mag spreken!
Uwe Hoogheid zei ‘ons’, ik begreep...
U schijnt te vergeten, Menéér Kervàl, dat u staat voor uw Souverein.
Vergeeft Uwe Hoogheid mij deze dwaling. De goedgunstigheid van Uw Koninklijke Hoogheid besef ik ten volle.
U hebt erger dwalingen te betreuren. Of ik goedgunstig zal kunnen zijn, moet blijken. Ik vroeg u, wat u nu eigenlijk wilt. Laten we gaan zitten.
(Beiden nemen plaats in fauteuils).
Ik verzoek Uwe Hoogheid te willen aannemen, dat ik overtuigd ben, niets meer te willen te hebben.
De Prins-Regent (het gevleid-zijn met barschen toon niet verbergend).
Zoo, is dat nu je overtuiging! Ja, je hebt harde lessen gekregen. Maar je was dan ook hardleersch!
(Zwijgen.)
Je brief aan je tante Sophie was ook in die geest. Maar voor mij is dat niet genoeg. Het heeft je waarschijnlijk verrast, dat ik zoo spoedig er in heb toegestemd, je te ontvangen. Als je daar verwachtingen op hebt gebouwd, moet ik je teleurstellen. Ik heb zelf met je willen spreken, juist omdat ik onverbiddelijk ben in mijn eischen. Natuurlijk zul je je eenige humiliaties moeten getroosten, dat kan niet anders om de buitenwereld en ook tegenover de
(driftig)
zeer begrijpelijke gefroisseerdheid van menschen uit je vroegere naaste omgeving. Wat dat zijn
| |
| |
zal, weet ik nog niet. Het is een zaak van effect naar buiten, juist daarom moeten het praktische maatregelen zijn. Je zoudt mijn orders dáárover later krijgen. Maar weet wel, het zou géén straf zijn. Als ik je strafte, zou het lijken, of ik je een boete oplegde, waarmee je doen zou zijn goedgemaakt. Hiervan kan geen sprake wezen. Voor mij blijf je met het verleden belast. De vraag is, of ik niettemin je kan toelaten als lid van mijn Huis. Dat moet blijken uit dit gesprek. Ik heb je niet hier laten komen uit éénige welwillende gezindheid, maar omdat ik alleen door een persoonlijk onderzoek zekerheid kan verkrijgen over hetgeen ik weten moet. Op het oogenblik sta je nog even ver van mijn troon, als je, door eigen schuld, er van verwijderd bent geraakt. Daarom was het noodig, aan deze audiëntie geen ruchtbaarheid te geven. Begrepen?
In je brief aan je tante Sophie, heb ik, met wat mooie woorden, niets anders gevonden, dan dat je besefte nergens mee geslaagd te zijn. Je hebt je in alle dingen vergist, overal de wind van voren gekregen En dit aarzel je niet te erkennen. Nu ja, iemand wiens schip vergaat, weet wel dat hij schipbreuk lijdt!... Je ziet in, dat je stijfhoofdig verzet even dom en nutteloos geweest is als dat van heel die reeks van prinsen en prinsessen in onze tijd. Want die behoefte om zich te encanailleeren is als een epidemie aan de hoven. Je niet te kwalifieeren handelwijze heeft zelfs de verdienste gemist van de oorspronkelijkheid! In jou gedrag is alleen dit bijzondere geweest, dat jij al de zotternijen, tot nu door verschillende dwaashoofden uitgehaald, in je eentje hebt overgedaan. Dat zou nog heel wat kunnen lijken, om de kwantiteit, als je ooit iets ten einde gebracht hadt. Maar door welke onzinnige streken je ook van je hebt laten spreken, van alles ben je even miserabel afgekomen. De socialisten zijn geen oogenblik dupe geweest van je roode geschriften. In hun oog ben je een prins gebleven, wat zeer wel te verklaren is; zij noemden je enkel Frank Kerval mee, om vrij te kunnen schelden op iemand van het Vorstelijk Huis - voor de rest was ‘Kerval’ hun totaal onverschillig. Natuurlijk heeft niemand van hen geloofd, dat ‘de partij’ ooit iets aan je zou hebben, zelfs niet als ex-prinselijke
| |
| |
reclame-figuur. Zoo ze je nu hier konden zien, ze zouden niet in het minst verbaasd zijn.
(Zwijgen.)
Ik kies die eene dwaasheid als voorbeeld: - the rest is silence, ook
(nijdig-nadrukkelijke spottoon)
je huwelijksondervinding!
(Frank scherp aanziende).
Ook daarvan ben je beslist genezen? Toch geen dépit amoureux of zoo iets?
Frank (met zwakken glimlach).
Helaas, zelfs dat niet.
De Prins-Regent (die Frank scherp is blijven aankijken, bromt norsch-tevreden).
Zooals je aan tante Sophie hebt geschreven. Niet meer verliefd en geen socialist meer! De verloren zoon keert ontgoocheld terug! Maar, bij al mijn eerbied voor de Bijbel - trouwens, ik ben je vader niet -, als hoofd van mijn Huis mag ik niet gevoelig zijn, zooals de man uit de gelijkenis. Om haar gevoeligheid te bemantelen, heeft je tante Sophie het argument bedacht, dat Mijn volk in je berouwvolle terugkeer een rechtmatige voldoening zou zien voor je bloedverwanten. Gode zij dank, heeft mijn Huis, zelfs in deze troebele eeuw, dergelijke... reclame niet noodig!... Dus... met welke bedoelingen, welke plannen zou je begeeren tot ons terug te keeren?
Ja, plannen, meneer de plannenmaker! Altijd heb je je onderscheiden door je droomen en je plannen. Vol plannen heb je ons verlaten. Dat waren dwaasheden. Nu doe je het voorkomen, of je verstandig geworden bent. Dus mag ik nu toch zeker wel vragen, wat je nieuwe plannen zijn. Of is de voorraad uitgeput?
Frank (verlicht, met opgeruimde openhartigheid).
Ja Oom!
(De mannen zien elkander aan).
Vergeef mij, Uwe Hoogheid...
(Eenig zwijgen.)
Frank (aarzelend, langzaam, met zachtere stem).
Ik ben niet anders dan passief geworden... maar dat volkomen...
De Prins-Regent (norsch).
Wat wil je daarmee zeggen?
Ik heb geleerd, nadat ik àldoor heb trachten af te leeren, daarin consequent te zijn.
De liefhebberij in woorden die diepzinnig kunnen lijken, heb je nog niet afgeleerd.
Frank (een glimlach vleugt over zijn gelaat).
Uwe Hoog-
| |
| |
heid... ik meen het... heusch niet pedant. Ik bedoelde... De opstandslust, die me de kring van me geboorte heeft doen ontvluchten, wàs een behoefte om vrij te worden; om me te ontlasten van wat ik voelde als niet noodzakelijk, niet van zelf sprekend, niet natuurlijk; om af te leeren dingen, waar ik door mijn jeugd in gewend was. Ik werd een gewoon burger om niet een prins te zijn. De decoraties van mijn rang legde ik af en die handeling was symbolisch. Ik heb me zóó goed trachten te ontdoen van alle traditie, al wat ik voelde als opgedrongen, dat ik eindelijk... ik kan wel zeggen, naakt vóór de dood ben komen te staan. Toen ben ik teruggedeinsd...
De Prins-Regent (kucht ongeduldig en verschuift op den stoel).
Frank (deemoedig overredend).
Daar Uwe Hoogheid de wensch heeft te kennen gegeven, mijn gevoelens geheel te leeren kennen, meen ik, Uwe Hoogheid zelfs van die zelfmoord-ideeën te moeten spreken.
De Prins-Regent. (Ietwat pathetisch-hoog spottend).
Toen heeft meneer Kerval ervaren, dat 's menschen leven in Gods hand is!
Frank (haastig toonloos).
Zeker, zeker, Uwe Hoogheid...
(Even zwijgen.)
Ik ben althans in 't leven gebleven... de consequentie van die onoverwinnelijke drang naar het niet-dit-of-dat, die angstige haat van het positieve... te minste... ik heb het me zóó gedacht.
Je hebt in dat bezigzijn met jezelf precies de behaagzucht van een vrouw!
Uwe Hoogheid, behágen doe 'k me heel zelden! Maar ik voel vrede nu in dat berusten, het is... als een soort van kloosterstemming...
De Prins-Regent (meer verbaasd dan vertoornd).
Kom je dáármee terug aan mijn Hof!?... Weer een nieuwe komedierol: monnik!
Uwe Hoogheid, ik bedoel allerminst, dat ik in mijn uiterlijk leven iets van een kloosterstemming begeer te doen blijken. Maar, wilt u vasthouden aan dat monniksidee: een goed kloosterling leeft wáár en zooàls hem bevólen wordt te leven.
Dus, als ik het goed begrijp, ik word
| |
| |
de superieur van je orde en jij wordt een soort automaat... Is dat nu lafheid of lakschheid, Otto? En dat jij, de ‘roode prins’, die zóó om zijn moed is geprezen!
Misschien zal nu de moed moeten beginnen...
Ik heb liever een ander soort moed!
(Even zwijgen.)
Frank (verschuift en komt kaarsrecht op zijn stoel te zitten. Hij spreekt, opeens op anderen toon, zacht, bedaard, maar met duidelijk zelfbewustzijn):
- Oom, het levensinzicht, dat u de groote moed heeft gegeven om te leven zooals u gedaan hebt... tot groot nut van ons Land en ons Huis... heeft me nu eenmaal altijd ontbroken. Het is niet, doordat u de oudheid van ons geslacht als een kracht voelt en ik als een ouderdom. Het komt ook maar voor een deel, doordat ik met pijnlijke heftigheid de invloeden van mijn tijd onderga, die tijd die niets laat zooals het was: die China modern maakt en Noord-Amerika reactionnair. Voornamelijk komt het, doordat u gééft om de dingen van het leven. Toen u regent werd, was u bedroefd over de ziekte van Oom Waldemar, maar het regent-worden vond u niet naar. Ik heb nooit zooveel van u gehouden als in die tijd: omdat ik zoo'n medelij' met u had. 't Leven drukt me, het deed dat altijd, en - een mensch moet iets toch hebben! - om me te troosten, ben 'k me gaan vleien: het eenige, wat ik had, was me trots, die gróóter was dan van de prinselijkste prinsen, die me tot aan de zelfmoord gevoerd heeft... toen ik gevoeld heb: nietigheid, leugen... Nu oefen, nu staal 'k me in plicht, zonder lust... in de hóóp, dat die lusteloosheid ééns weggaat. Meer u beloven... heusch, ik ben eerlijk... meer beloven kàn ik niet.
De Prins-Regent (die zijn ongeduld niet heeft kunnen bedwingen).
En wat moet ik nu met je beginnen?! Reizen, dat is misschien nog het beste. Maar je hebt al zóóveel gezworven. Zelfs op zee.... En bezigheid?
Bezigheid ja, wàt u me wilt geven!
Als het kan! Ik ben niet overtuigd!...
(Zwijgen.)
Begin maar met naar Cannes te gaan. Daar vindt je Tante Sophie binnenkort; die kan doen, wat noodig is om een openbare verzoening mogelijk te maken. Tot zoolang,
| |
| |
begrijp het wel, alles geheim, want er is nog niets beslist!
(Bruusk opstaand!)
Goeien dag!
Frank Kerval, snel opgerezen, buigt diep. De Prins-Regent steekt hem even een paar vingers toe, welke Frank zich haast te drukken.
Oudejaarsavond, 1908.
J. de Meester. |
|