De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Amerika in Azië.De verkiezing van Taft tot Roosevelt's opvolger als president der Vereenigde Staten is ook uit een oogpunt van koloniale politiek van groote beteekenis. Zij geeft den koers aan, die, naar alle waarschijnlijkheid, in de naaste toekomst door de Unie ten aanzien van de Philippijnen zal worden gevolgd. Taft's naam is aan die eilanden-groep, die te zamen met ons rijk in Azië het overgroote deel van den Indischen Archipel vormt, ten nauwste verbonden. Van Juni 1900 tot December 1903 voerde hij er, eerst als hoofd van de ‘Taft-Commission’, later als gouverneur-generaal, het bestuur. Na zijn terugkomst in Amerika belast met de leiding van het oorlogs-departement, bleef hij krachtens een reeds door president Me. Kinley getroffen regeling met het oppertoezicht over dat bestuur belast. In die hoedanigheid begaf hij zich in het najaar van 1907 andermaal naar Manila, om, namens president Roosevelt, de eerste bijeenkomst van de in Juli te voren gekozen volksvertegenwoordiging, de Assembly, plechtig te openen. Op 23 Januari 1908, éen maand en twee dagen na, via Siberië en Europa, in Amerika te zijn teruggekeerd, kon hij het rapport van zijn zending den president aanbieden. Het was een samenvatting van zijn inzichten omtrent verleden, heden en toekomst der Philippijnen. Roosevelt haastte zich, het, vier dagen later, met de betuiging van zijn hartelijke instemming door te zenden aan de beide Kamers van het Congres. Taft's rapport bevat dus het op persoonlijke ervaring gegronde programma der Philippijnen-politiek zoo van den afgetreden als van den nieuwen president der Unie. Mensche- | |
[pagina 337]
| |
lijkerwijs gesproken mag de voortzetting dier politiek gedurende de eerstvolgende vier jaar verzekerd worden geacht.Ga naar voetnoot1) Het loont de moeite, van dat rapport kennis te nemen. Reeds het uiterlijk, een handige brochure, bereidt den nederlandschen lezer, gewoon aan het olifantsformaat onzer koloniale en andere officieele verslagen, een blijde verrassing. En dan de inhoud! Het is alles zoo helder en zoo boeiend geschreven, dat men het bijna bij een roman zou vergelijken, ware het niet dat de veelheid der met kunstige beknoptheid behandelde onderwerpen een voortdurend tot het uiterste gespannen aandacht eischte, die de mogelijkheid van in één adem uitlezen buitensluit. Want het is bijna ongeloofelijk wat de Amerikanen in de nauwlijks negen jaar, verstreken tusschen de inneming van Manila (Augustus 1898) en de opening van de Assembly (October 1907), in de Philippijnen te doen vonden en - deden. Bijkans geen vraagstuk van koloniaal beleid, ons Nederlanders uit onze meer dan driehonderdjarige ervaring bekend, of de Amerikanen hadden het in den loop van hun eerste aziatisch decennium onder de oogen te nemen en een oplossing te beproeven. Bestuursorganisatie, verdeeling der taak tusschen amerikaansche en inlandsche ambtenaren, inrichting der rechterlijke macht, politiewezen, volksopvoeding, gezondheidszorg, gemeentelijke en provinciale autonomie, inlandsche cultuur en teelt van uitvoerproducten, landbouwcrediet, bank- en spaarwezen, vervanging van zilveren door gouden standaard, stedenverbetering, havenbouw, spoorwegaanleg, mijnwezen, post- en telegraaf, tolpolitiek - het is alles ter hand genomen en voor het grootste deel van den grond af tot betamelijke hoogte opgebouwd. En bij dat alles, te vermeerderen met verschillende gewichtige onderwerpen in Taft's rapport niet eens aangeroerdGa naar voetnoot2), kwam dan nog de moeilijke taak der pacificatie. Slechts een gedeelte van de bevolking dezer eilandengroep begroette de Amerikanen als bevrijders. De meerderheid zette den strijd, tegen den Span- | |
[pagina 338]
| |
jaard aangevangen, voort tegen den Yankee, in wien zij slechts een andere incarnatie van dezelfde tyrannie zag. Al wat belust was op avontuur of op gewin schaarde zich bij de partij des verzets. Talrijke rooverbenden maakten de binnenlanden onveilig. Ordebroeders werden uit het bezit van hun uitgestrekte landerijen ontzet. De aanhangers van een scheurmakend priester maakten zich in naam van een nationaal katholicisme meester van Rome's kerken. Met kracht doch tevens met bezadigd overleg ging Amerika te werk om uit dien chaos de voor ontwikkeling onmisbare orde te scheppen en tevens den grond te leggen voor hervorming. Het aanvankelijk bij de militaire autoriteit berustend bestuur werd reeds in 1900 ten deele verburgerlijkt door de instelling der Philippine Commission, die wetgeving en organisatie ten doel had, terwijl de taak van het ordeherstel voor het leger bleef weggelegd. In Juli 1902 kon die taak als geëindigd en een zuiver burgerlijk bestuur, uitgeoefend door een gouverneur-generaal met bijstand van de Philippine Commission, ingevoerd worden. Tegelijkertijd werden door het Congres te Washington de beginselen van het te volgen regeeringsbeleid nedergelegd in een koloniale wet: de organic act. Van toen af begon een geregeld bestuur, op den grondslag van hetgeen reeds door de militaire overheid en de commissie was voorbereid. De rooverbenden die de binnenlanden nog verontrustten werden door de organisatie van een politiemacht en de samenwerking van deze met een goed ingerichte magistratuur in enkele jaren tijds verspreid en tot rede gebracht. Met Rome kwam het tot een beide partijen bevredigend compromis over de landerijen, in de revolutiedagen aan de geestelijkheid ontnomen. Deze Friars' Lands bleven aan de philippijnsche gemeenschap, doch aan de kerk werd een schadevergoeding van zeven millioen dollars betaald. Tevens wist Amerika te bedingen dat de aanstelling van ordebroeders tot parochie-priesters afhankelijk zou zijn van de goedkeuring van den gouverneur-generaal. In de geschillen over het bezit der bedehuizen tusschen de officieele kerk en de scheurmakers bewaarde het koloniaal gouvernement de striktste neutraliteit. Het verwees de strijdende partijen naar den rechter, die voor zoover hij uitspraak deed, de moederkerk in het gelijk stelde. De hoofdbeginselen van regeeringsbeleid, die vooral door | |
[pagina 339]
| |
Taft, gesteund door Roosevelt en het Congres, met geestdrift in toepassing werden gebracht, laten zich in het kort aldus samenvatten. Het is Amerika's plicht, de Philippijnen te besturen uitsluitend in het belang van de bevolking dier eilanden en om in verband hiermede die bevolking economisch, intellectueel en politiek tot ontwikkeling te brengen. De Vereenigde Staten mogen niets onbeproefd laten om de bekwaamheid der Filipino's tot deelneming aan het bestuur te verhoogen, zoowel door het verschaffen van goed onderwijs aan hen die daarvan tot dusver verstoken bleven, als door degenen wier ontwikkeling van dien aard is dat hun zonder te groot gevaar medezeggenschap kan worden verleend, aanstonds tot die deelneming - de eenige politieke oefenschool! - toe te laten. ‘The avowed policy of the National Administration under these two Presidents’Ga naar voetnoot1) - zoo zeide Taft in zijn openingsrede tot de Assembly - ‘has been and is to govern the Islands, having regard to the interest and welfare of the Filipino people, and by the spread of general primary and industrial education and by practice in partial political control to fit the people themselves to maintain a stable and wellordered government affording equality of right and opportunity to all citizens. The policy looks to the improvement of the people both industrially and in self-governing capacity’. Volksonderwijs moest in dezen gedachtengang een zeer gewichtig, ja het gewichtigst onderdeel der regeeringstaak zijn. Temeer omdat, naar Taft herhaaldelijk verzekert, 80 percent der bevolking ‘densely ignorant’ was en door die onwetendheid prooi en speelbal van de wat meer geletterden onder haar landgenooten. Onderzoekt men de zaak dieper, dan blijkt die ‘dense ignorance’ niet al te zeer naar de letter te moeten worden opgenomen. De Filipino's zijn, evenals de trouwens tot eenzelfde ras behoorende maleischpolynesische stammen van ons Indië, van nature intelligent. Hun oorspronkelijke beschaving moge een primitief karakter hebben gedragen maar was dan toch, toen in het begin van de 17e eeuw de Spanjaarden de eilanden in bezit namen, zoover gevorderd dat de kunst van lezen en schrijven der landstaal met eigen karakters er reeds bekend was. De | |
[pagina 340]
| |
Spanjaarden, of liever de spaansche priesters die de overgroote meerderheid der Inlanders wisten te kerstenen, beijverden zich, deze kunst gemeengoed van alle bekeerlingen te maken, met het gevolg dat reeds vóór de komst der Amerikanen nagenoeg alle Christen-Inlanders haar verstonden. De onwetendheid door Taft bedoeld bestond dus feitelijk hierin: ten eerste dat buiten lezen en schrijven de kennis van de massa des volks uiterst gering was, maar ten tweede dat dit lezen en schrijven alleen betrekking had tot de landstaal. Het gebrek bij de overgroote meerderheid der Inlanders aan kennis van een taal die hen instaat stelde deel te nemen aan het denken en drijven der beschaafde wereld, hetzij dan van spaansch of van engelsch, is in Taft's oog de oorzaak dier schromelijke onwetendheid, waarover uit te weiden hij niet moede wordt. Daargelaten voor het oogenblik of deze, naar onze koloniale begrippen stellig overdreven opvatting een kern van waarheid bevat, moet echter dadelijk worden opgemerkt dat, ook van Taft's standpunt beschouwd, de Spanjaarden niet geheel te kort schoten in de vervulling van hun taak. Het is waar, dat zij meenden te kunnen volstaan met de kinderen der kleine luiden lezen en schrijven te leeren van de talen des lands - ‘15 or 16 different malay dialects’ worden zij, weinig eerbiedig aangeduid, of ook wel, nog vermakelijker, ‘half a dozen or more different native dialects’ - maar zij slaagden er toch ook in een geestelijke élite te kweeken, die een niet zoo heel klein deel der bevolking uitmaakt. De universiteit van St. Thomas, in 1619 reeds door de orde der Dominicanen te Manila gesticht en nog altijd bestaande, heeft, in aansluiting bij het door Jezuiten en Augustijnen gegeven lager en middelbaar onderwijs aan de kinderen der gegoeden, het aanzijn gegeven aan een geslacht van ilustrados (juristen, medici, theologen en litteratoren dat sommige andere koloniseerende naties gerust aan de Spanjaarden) en hun opvolgers! - mogen benijden. Hoor hoe Taft hem beschrijft, den philippijnschen ilustrado: ‘The educated Filipino has an attractive personality. His mind is quick, his sense of humor fine, his artistic sense acute and active; he has a poetic imagination; he is courteous in the highest degree; he is brave; he is generous; his mind has been given by his education a touch of | |
[pagina 341]
| |
scholastic logicism; he is a musician; he is oratorical by nature.’ Mocht in dit aantrekkelijk type iets van den spaanschen hidalgo zijn overgegaan, zooals door den lofredenaar meer dan half te verstaan wordt gegeven, dan is het te vreezen dat het niet ongerept bewaard zal kunnen blijven. Want dit staat bij Taft vast: niet voor het spaansch, maar voor het engelsch is de taak weggelegd, om het volk der Filipino's intellectueel, economisch en politiek op te voeden en hen te doen deelen in de zegeningen van de ‘world's progress’. Niet enkel voor den hoogbegaafde, den ilustrado, worde de kennis dezer taal ‘the gateway into the busy and fervid life of commerce, of modern science, of diplomacy and politics’,Ga naar voetnoot1) ook voor den kleinen man, den ‘humble peasant’ zal zij het aangewezen middel blijken om hem geestelijk en daardoor ook economisch te sterken en om hen vrij te maken van alle thans op hem werkende schadelijke invloeden van de zijde van zijn eigen, meer ontwikkelde rasgenooten. Deze overtuiging, door Taft en zijn medestanders zoo welsprekend geuit, heeft van den aanvang af bij de Amerikanen bestaan. Kort na de bezetting van de eilanden door de troepen der Unie werd reeds de hand aan het werk geslagen. Bij gebreke aan beroepsonderwijzers werd uit elke compagnie de meest geletterde zoon van Mars uitgekozen om, onder hooger militair toezicht, als dorpsschoolmeester op te treden en in het bijzonder om de jeugd de beginselen van het engelsch te leeren. Maar in 1900 deed de Philippine Commission dezen voorloopigen toestand voor een meer geregelden plaats maken. Niet minder dan duizend amerikaansche onderwijzers en onderwijzeressen werden uit de Unie ontboden en na de aankomst van deze pioniers der anglo-amerikaansche beschaving ging men met kracht aan het oprichten van volksscholen en, tegelijkertijd, van kweekscholen voor inlandsche onderwijzers. Tijdens de vaststelling van Taft's verslag, einde 1907 dus, waren er 6000 filipino onderwijzers, aan de kweekscholen of door de amerikaansche onderwijzers gevormd, die, | |
[pagina 342]
| |
met engelsch als voertaal, de eerste beginselen der menschelijke kennis in steden en dorpen aan de kinderen des lands leerden. Naast dezen waren nog een 800-tal amerikaansche onderwijzers met het opvoedingswerk belast. Het aantal openbare lagere scholen had het eerbiedwaardig aantal van 3435 bereikt. Daarnevens ruim 250 inrichtingen van openbaar middelbaar-, technisch-, handels-, landbouw- en huishoud-onderwijs. Op een bevolking van 8 millioen zielen waren deze openbare scholen in 1907 gemiddeld door 350000 leerlingen, waarvan 38 percent meisjes, bezocht. Wat deze cijfers beteekenen blijkt het best, indien men in aanmerking neemt dat op Java, met een bevolking van bijna 30 millioen zielen, op het einde van 1907, behalve ruim honderd desa-scholen, 328 openbare lagere scholen waren, bezocht door 51500 leerlingen. En nog is Taft niet tevreden! Met de door hem beschreven inrichting, het uiterste dat met de beschikbare geldmiddelen kon worden bereikt, kan slechts de helft van de kinderen des volks aan goed onderwijs worden geholpen. Om dit onder het bereik te doen komen van het opkomend geslacht in zijn vollen omvang zal de Unie de koorden van de beurs moeten losmaken. ‘Wil’ - zoo schrijft hij - ‘het Congres het werk der opheffing der Philippijnen bevorderen en bespoedigen en van de Filipino's een zich zelf besturende gemeenschap maken, dan kan het geen meer afdoend middel te baat nemen dan gedurende 10 of 15 jaar twee of drie millioen dollars beschikbaar te stellen voor het lager en het industrieel onderwijs aan de filipino bevolking, onder voorwaarde dat het philippijnsch gouvernement voortga met voor onderwijsdoeleinden hetzelfde bedrag beschikbaar te stellen als het thans jaarlijks daarvoor besteedt. De invloed van het thans gevolgde onderwijsstelsel laat zich niet alleen rechtstreeks gevoelen door de verspreiding van ontwikkeling onder het opkomend geelacht, maar is tevens gebleken een indirect middel te zijn om de geheele filipino bevolking te overtuigen van het heilzame van Amerika's bemoeienis met de Philippijnen en van de oprechtheid van haar streven in het belang der inlandsche bevolking.’ Men ziet met hoe groote overtuiging hier een onverbreekbaar verband wordt gelegd, tusschen volksopvoeding - vooral door lager en industrieel onderwijs, het hooger onderwijs | |
[pagina 343]
| |
is van later zorg en kan bovendien voorloopig nog wel aan particulieren en kerk worden overgelaten - en het streven om van de Filipino's ‘a self-governing community’ te maken. Het is volkomen in die gedachtenlijn dat, bij de inrichting van het nieuwe bestuur, aanstonds gestreefd werd, aan de reeds meer ontwikkelde elementen der bevolking daarin een plaats toe te kennen en zelfs een stem in het kapittel te geven. De rechterlijke macht kon voor een groot deel uit fllipino juristen - meest voedsterlingen van de universiteit te Manila - worden samengesteld. De voorzitter van het hoogste rechtscollege, twee van zijn zes mede-raadsheeren, de procureur-generaal, op twee na alle ambtenaren van het openbaar ministerie bij de 35 provinciale rechtbanken en ongeveer de helft van alle rechters in eersten aanleg zijn Inlanders. Ook in andere diensttakken tracht men zoo eenigszins mogelijk den Filipino te doen voorgaan. De aanvankelijke moeilijkheid, gelegen in het gebrek aan kennis van het engelsch, als vereischte voor deelneming aan den kolonialen dienst gesteld, wordt gaandeweg overwonnen. Overtrof in 1903 het aantal der amerikaansche nog dat der filipino landsdienaren, in 1907 was de verhouding tusschen beide categoriën als van 3 tot 8. Ook bij de regeling van de gemeentelijke en provinciale administratiën werd op nationaliseering aangestuurd. Tevens moest hier het beginsel van medezeggenschap het eerst tot uiting komen. Met uitzondering van Manila, een stad van 250.000 inwoners, die, naar het voorbeeld van Washington, onder bestuur kwam van een door het centraal gouvernement benoemden gemeenteraad, werden voor alle door Christenen bewoonde plaatsen van eenige beteekenis besturen ingesteld, door de kiesbevoegde ingezetenen gekozen. Voor de provinciën is een niet zoo volledige autonomie in het leven geroepen, maar toch worden van het uit drie leden bestaand bestuur de gouverneur en één medelid gekozen, terwijl het derde lid, de treasurer, voorloopig nog bijna altijd een Amerikaan, door het centraal gouvernement wordt benoemd. Het kiesrecht, zoo voor de gemeenteraden als voor het provinciaal bestuur, voor zoover dit uit gekozenen bestaat, is toegekend aan alle volwassen mannen die engelsch of spaansch kunnen spreken en schrijven en voorts aan hen | |
[pagina 344]
| |
die 7.50 dollar 's jaars belasting betalen of onder het spaansch bestuur gemeentelijke betrekkingen hebben bekleed. Het is dus in de eerste en voornaamste plaats vastgeknoopt aan de kennis van een der twee westersche talen en, daar het onderwijs-stelsel beoogt, de kennis van engelsch aan allen bij te brengen, voorbestemd om binnen betrekkelijk korten tijd aan alle volwassen mannen toe te vallen. Voorloopig echter is men nog ver van dit einddoel verwijderd; het aantal kiezers bedroeg einde 1907 ongeveer 12 tot 15 percent van de volwassen mannelijke bevolking. Dit kiezerscorps is nu ook geroepen tot de samenstelling van een algemeene vertegenwoordiging, de Assembly. De belofte om deze vergadering, zoodra de omstandigheden het gedoogden, te doen bijeenkomen werd neergelegd in de organic act van 1902. Maar ettelijke jaren reeds vóór, op 1 Juli 1907, de verkiezingen voor dit uit tachtig Filipino's samen te stellen lichaam zouden plaats hebben, uitte de politieke zin onder de meer ontwikkelde elementen der inlandsche bevolking zich in de vorming van partijen die duidelijk aangewezen richtingen waren toegedaan. Om den oorsprong en de beteekenis dier partijen te vinden moet men teruggaan tot de periode voorafgaande aan de tweede verkiezing van Mc. Kinley tot president der Unie in November 1900. Mc. Kinley verpersoonlijkte voor de Filipino's de amerikaansche suprematie over de eilanden. Zij die deze suprematie in het belang van hun volk achtten, wenschten zijn herkiezing. Velen echter stond een geheel ander ideaal voor oogen: de onmiddellijke onafhankelijkheid van de Philippijnen. Dezen hadden al hun hoop gevestigd op een nederlaag van Mc. Kinley, wiens tegenstanders immers zijn anti-democratisch imperialisme, zijn landhonger tegen hem uitspeelden en die luide verkondigden dat, als hún candidaat verkozen werd, Amerika zich onverwijld aan alle koloniale avonturen zou onttrekken. Dadelijk na Mc. Kinley's overwinning, die de verwachtingen der onafhankelijkheidsmannen beschaamde en een zwaren slag toebracht aan de insurrectos, vormden de voorstanders van Amerika's suprematie en organisatie de Federal Party, d.w.z. zij die opneming van de Philippijnen in het lichaam der Unie, eerst als een Territory, later wellicht als een Staat, tot voorloopig einddoel | |
[pagina 345]
| |
van hun streven stelden. Een groot aantal ilustrados, die in de goede bedoelingen van de Amerikanen geloofden, sloten zich bij deze partij aan. Het was vooral door haar invloed dat binnen betrekkelijk korten tijd de vrede op de eilanden werd hersteld en dat op 1 Juli 1902 president Roosevelt een algemeene amnestie kon afkondigen. Uit deze groep van amerikaansch gezinde ilustrados kwam begrijpelijkerwijs het meerendeel van de filipino ambtenaren voort die het nieuwe bewind voor de uitoefening van zijn taak behoefde. Het was de regeeringspartij die met behulp van haar dagblad de Democracia de publieke opinie zocht te winnen. Tegenover haar bleven, voorloopig ongeorganiseerd, de tegenstanders van de regeering stand houden, die bij monde van hún orgaan, de Renacimiento, de onmiddellijke onafhankelijkheid bepleitten. Twee jaar vóór de aangekondigde algemeene verkiezingen, begonnen ook deze laatsten zich nauwer aaneen te sluiten. Zoo ontstond de Partido Nacionalista Immediatista. Om te doen uitkomen dat ook zij geenszins een anti-nationaal doel nastreefde veranderde de federale partij daarop haar naam in dien van Partido Nacionalista Progressista. Onder de groep van de nationalisten, zooals de naam bleef van de anti-regeeringsgezinden, waren er aan den anderen kant die naam en streven van hun partij niet radicaal genoeg vonden en die den Partido Nacionalista Urgentísimo vormden, van welke zich later wederom de Partido Nacionalista Explosivista afscheidde! Het centraal gouvernement liet die partijvormig haar natuurlijken loop nemen en wachtte rustig den uitslag van de verkiezingen af. Die uitslag was een nederlaag voor het gouvernement. Van de 80 gekozenen waren slechts 16 progressisten tegen 43 nationalisten van verschillende schakeering, de overigen waren voor het meerendeel independientes, d.z. personen die zich niet bij eenige partij wenschten aan te sluiten. De kalme berusting en het goede humeur, waarmede Taft dien uitslag tegemoet trad en bespreekt, zijn bewonderenswaardig en geven blijk van zijn groot vertrouwen èn in de democratie èn in de juistheid van de door hem verdedigde Philippijnen-politiek. Het is zoo natuurlijk, zegt hij, dat, zoolang de kiezers geen invloed hebben op den gang van zaken, de ontevredenen in de meerderheid zijn. Laat hen echter maar aan het werk gaan, laat hen trachten hun wenschen te verwezenlijken en | |
[pagina 346]
| |
zij zullen bemerken dat regeeren niet zoo gemakkelijk is. Dan zullen zij van zelf meer waardeering gaan gevoelen voor de maatregelen en ook voor de bedoelingen van het gouvernement. Zeer ernstig was zijn woord tot de Assembly gericht toen hij zijn vertrouwen uitsprak dat, wat de vertegenwoordigers ook zouden nastreven, zij alleen langs wettigen weg hun doel zouden trachten te bereiken en nimmer in obstructie hun kracht zouden zoeken. ‘Those whose sole aim is to hold up the government in execration, to win away the sympathy of the people to promote disturbance and violence, have no proper place in this Assembly. Had the Filipino people sent such a majority, then I should have to admit that the granting of the Assembly was a mistake and that Congress must abolish it’. De eerste besluiten die de Assembly nam gaven inmiddels reeds blijk van meer doorzicht en gematigdheid dan wellicht van een aldus samengestelde vergadering mocht worden verwacht. Tot haar president koos zij een noch bij de felle oppositie, noch bij de regeeringspartij aangesloten, om zijn groote gaven van geest en karakter algemeen geëerd lid, den heer Osmeña, een man van nog geen dertig jaar, die, bekwaam jurist, eerst zijn sporen verdiende bij het openbaar ministerie en dien daarna de kiezers reeds geroepen hadden tot het gouverneurschap van een der provincies. En ook bij het kiezen van de vertegenwoordigers der Philippijnen te Washington - twee in aantal volgens de organie act - maakten de nationalisten geen misbruik van hun meerderheid: aan een progressist en aan een gematigd nationalist, beiden volgens Taft zeer kundige mannen, werd dit veel omvattend mandaat toevertrouwd. Vraagt men wat die Assembly eigenlijk is, dan kan daarop geen beter antwoord gegeven worden dan dat deze vergadering het lagerhuis of de volkskamer vormt van een parlement dat met den gouverneur-generaal, als vertegenwoordiger van het souvereine opperbestuur, de wetgevende macht vormt en krachtens zijn bevoegdheden binnen de grenzen van de organic act invloed kan oefenen op den gang der bestuurszaken. De andere tak van het parlement, te vergelijken bij een hoogerhuis of senaat, is de Philippine Commission, bestaande uit een gouverneur-generaal, vier filipino en vier amerikaansche leden, allen benoemd door den president der | |
[pagina 347]
| |
Unie. Daar deze commissie tevens het uitvoerend gezag met den gouverneur-generaal deelt, althans hem in de vervulling van zijn bestuurstaak ter zijde staat, zou men ook kunnen spreken van éen kamer (de Assembly) in gemeen overleg met welke de wetten gemaakt en het bestuur gevoerd worden. Niets kan derhalve tot stand komen dan met goedvinden van de mandatarissen van het opperbestuur. Ongetwijfeld zullen deze, aanvankelijk althans, weinig geneigd zijn, den wil der meerderheid van de Assembly als eenig richtsnoer voor hun regeeringsbeleid te erkennen. ‘The policy of the United States is not to establish an oligarchy but a popular selfgovernment in the Philippines.’ En zoolang slechts een klein gedeelte der bevolking tot het kiesrecht kan worden toegelaten, rust op het centraal gouvernement vooral de plicht om te waken voor de belangen van het volk achter de kiezers. Dit uit het oog te verliezen zou er toe leiden, dat negen tienden der Filipinos werden overgeleverd aan de genade van één tiende, terwijl dit ééne tiende wellicht niet bestand zou blijken tegen de verleiding om de belangen van het algemeen ondergeschikt te maken aan die van de ‘ruling class’. Naarmate de geestelijke ontwikkeling voortschrijdt zal echter in steeds wijderen kring door middel van het kiesrecht aan de bestuurstaak deelgenomen en het ideaal van een volksregeering genaderd kunnen worden. Daarmede zal dan gepaard gaan een gestadige toeneming van de macht der vertegenwoordiging met, als eindpunt, de opheffing van de souvereiniteit der Vereenigde Staten over de eilanden ‘unless it shall seem wise to the American and Filipino people on account of mutually beneficial trade relations and possible advantage to the Islands in their foreign relations, that the bond shall not be completely severed.’ Taft zou geen Amerikaan zijn indien hij, na aldus zich in de verre toekomst te hebben verdiept, toch ook niet de meer actueele vraag aanroerde: wat of dat alles nu kost? Als antwoord hierop begint hij met de niet malsche beschuldiging dat, in dit opzicht, ook door staatslieden van beteekenis ‘the most astounding and unfair statements’ zijn te berde gebracht. Laat men de oorlogskosten buiten beschouwing dan blijkt, zegt hij, dat het eenige wat de Unie ter zake van de Philippijnen betaalt een bedrag van 5 millioen | |
[pagina 348]
| |
dollars 's jaars is voor de extra kosten van militaire bezetting. Er zijn n.l. 12000 man amerikaansche troepen in de eilanden gelegerd die geheel ten laste komen van het moederland, maar die deel uitmaken van de gewone formatie van het leger der Unie. Alleen wat die troepen in de Philippijnen meer kosten dan zij onder gewone omstandigheden zouden hebben gevorderd, kan beschouwd worden als een werkelijk offer aan de uitbreiding van Amerika's machtssfeer gebracht. Overigens zijn de financiën der eilanden in evenwicht en bestaat geen reden tot bezorgdheid over de voor verschillende nuttige doeleinden te hunnen laste gebrachte leeningen tot een bedrag 13.5 millioen dollar. Alleen voor een spoediger voltrekking van het educatie-proces zou tijdelijke hulp van Amerika gewenscht zijn.
De beteekenis die dit optreden der Amerikanen naast onze indische deur voor ons hebben moet kan moeilijk worden overschat. Van een vergelijking met Britsch-Indië kon altijd nog beweerd worden, dat zij mank ging omdat daarbij ongelijksoortige landen en ongelijksoortige volken naast elkander werden geplaatst. Hier echter heeft men te doen met een eilandengroep die geografisch met de onze éen geheel vormt en welker bevolking tot hetzelfde ras behoort als de groote meerderheid der nederlandsch-indische. Alle gegevens zijn er dus voor een zuivere onderlinge toetsing van de bereikte resultaten. De hoofdindruk nu dien, als men zoodanige toetsing beproeft, Taft's rapport achterlaat, kan geen andere zijn dan dat althans Java in sommige materieele opzichten - verkeerswegen en gemeenschapsmiddelen vooral, maar ook verschillende andere pas door de Amerikanen behoorlijk georganiseerde, bij ons sedert jaren reeds geregelde onderdeelen van overheidszorg - den Philippijnen vooruit is, doch dat ten aanzien van de intellectueele ontwikkeling der inlandsche bevolking geheel nederlandsch bij amerikaansch Azië verre ten achter staat. De verklaring hiervan moet zeker voor een deel worden gezocht in de met zoo uitnemenden uitslag door de Spanjaarden ondernomen kerstening van de aan hun gezag onderworpen Filipino's, die hun het beschavingswerk op westerschen grondslag veel gemakkelijker heeft gemaakt dan het ons, staande tegen een overweldigende meerderheid van | |
[pagina 349]
| |
onderdanen die den Islam of het heidendom getrouw bleven, ooit vallen kon. Toch verontschuldigt dit ons slechts ten deele. Want ook wij kunnen in ons gebied wijzen op streken, zij het tusschen vrij enge grenzen besloten, waar het Christendom sedert geruimen tijd - op Ambon en de Oeliassers even lang ongeveer als in de Philippijnen - de godsdienst is van het meerendeel der Inlanders. Doch voor de hoogere vorming dezer onderdanen, wier aanleg en vatbaarheid voor westersche beschaving naar alle waarschijnlijkheid op éen lijn kunnen worden gesteld met die van hun noordelijker wonende rasgenooten, hebben wij - de enkele gevallen daargelaten dat ook wel eens een Ambonnees toegang verkreeg tot de artsenschool te Weltevreden - niets gedaan. Ten aanzien van het werk der volksopvoeding moeten wij ons de minderen belijden, niet alleen van de Amerikanen, maar ook van de Spanjaarden. Wat door dezen als voorarbeid is geleverd heeft het genen mogelijk gemaakt, reeds aanstonds koers te zetten in de richting, waarvan Taft zich een zoo overtuigd voorstander betoonde. Kan bij het grootendeels ontbreken van dien voorarbeid op ons gebied de vraag of ook wij dezen koers hebben uit te sturen, alleen nog maar in theorie worden gesteld, wèl moet het philippijnsche voorbeeld ons meer dan ooit tot de erkentenis brengen dat het met kracht aanvatten der volksopvoeding een dringende eisch is óok van practische politiek. Met andere woorden: op het gebied der politieke opvoeding behoeven wij onze Insulinders den wedloop met de Filipino's nog niet te doen aanvangen, maar wat de geestelijke opvoeding betreft - het is beslist onze plicht, te zorgen dat zij zoo spoedig mogelijk ingehaald en daarna bijgehouden worden. Natuurlijk mag daarbij geen sprake zijn van een slaafs navolgen van het amerikaansch model. Wel echter moeten, terwijl wij met voortvarendheid en geleid door eigen ervaring onzen eigen weg gaan, de belangwekkende proeven daarginds genomen met aandacht worden gadegeslagen, omdat zij betrekking hebben tot problemen waarvoor onze bestuurders zich òf reeds gesteld zagen òf in een min of meer verwijderde toekomst zeker gesteld zullen zien. De benoembaarheid en de benoeming van Inlanders, mits hun bekwaamheid gebleken zij, tot alle betrekkingen, het lid- | |
[pagina 350]
| |
maatschap van de Philippine Commission (het best te vergelijken met onzen Raad van Indië) en de hoogste waardigheden bij de magistratuur niet uitgesloten, vormt een merkwaardige tegenstelling met hetgeen ons Indië te zien geeft, waar een bedachtzame poging tot het opleiden van inlandsche rechterlijke ambtenaren hartstochtelijke bestrijding uitlokte en waar in verschillende diensttakken de bekwame Inlander, alleen omdat hij Inlander is, op ergerlijke wijze achtergesteld is. Van overgroot gewicht is het ook, na te gaan waartoe de poging van de Amerikanen om hun taal aan alle Filipino's te leeren leiden zal. Voor ons, Nederlanders, is er iets verbijsterends in dat streven om een oostersche bevolking van acht millioen zielen door middel van schoolonderwijs in haar geheel en in betrekkelijk korten tijd vertrouwd te maken met een te voren onbekend middel van gedachtenuiting. Maar nu de proef eenmaal genomen wordt is het voor ons stellig van belang, het oog te houden op den uitslag. Niet onwaarschijnlijk zal blijken dat de Amerikanen te ver hebben willen gaan, maar tevens dat wij met het verspreiden van de kennis onzer taal onder Inlanders lang niet ver genoeg gingen. De amerikaansche stelling, dat de kennis van een westersche taal en de met behulp daarvan verworven bekwaamheden het den Inlander eigenlijk eerst mogelijk maken te weten wat in de wereld omgaat en om met westerlingen in concurrentie te komen, is ongetwijfeld juist. Deze erkentenis zal er op den duur toe moeten voeren, de kennis van onze taal te brengen binnen het bereik van allen die haar willen en kunnen leeren. Het beginsel om aan die kennis zekere burgerschapsrechten vast te knoopen heeft veel aanlokkelijks, omdat er een sterke opwekking tot ontwikkeling en daardoor opvoedende kracht van kan uitgaan. Het zou echter alleen dan zoo absoluut als door de Amerikanen mogen worden aanvaard, indien het gepaard kon gaan met het opnemen van het nederlandsch onder de vakken der voor alle Inlanders toegankelijke volksschool. Daarvan zal, zoo al ooit, dan toch in den eersten tijd stellig geen sprake kunnen zijn. Maar wel ware te overwegen of, bij de samenstelling van locale raden, het actieve kiesrecht niet zou kunnen worden verleend aan allen die | |
[pagina 351]
| |
behoorlijk lager onderwijs genoten, dus ook aan hen die alleen de gewone inlandsche school bezochten, terwijl dan de verkiesbaarheid kon worden toegekend aan Inlanders die de nederlandsche taal machtig zijn. Maar zelfs dit laatste zou alleen verantwoord kunnen zijn indien daarmede een belangrijke uitbreiding van de gelegenheid om nederlandsch te leeren samenging. Dat de financieele verhouding van de Philippijnen tot de Unie zeer gunstig afsteekt bij die van Nederlandsch Indië tot Nederland, behoeft nauwelijks te worden gezegd. Amerika heeft het eilandenrijk dat het onder zijn voogdij en beheer nam met een geheel schoone lei doen beginnen. Geen oorlogskosten werden ten laste van den pupil gebracht. De kosten van het, ook na het eindigen van den oorlog, aangehouden bezettingsleger bleven geheel voor rekening van den voogd. Over de marine wordt niet eens gerept; men beschouwt het blijkbaar als van zelf sprekend dat de koloniale schatkist daarvoor geen enkele dollar-cent heeft bij te dragen. Maar overigens moet dan ook de philippijnsche administratie, streng gescheiden van die der Unie, zich zelve bedruipen, aan welken eisch wordt voldaan, zij het ook dat op éen gewichtig punt - het volksonderwijs - de Unie waarschijnlijk tijdelijk tot bijspringen verplicht zal zijn. Ieder die niet geheel vreemdeling is in de financiëele geschiedenis van N.-Indië en die de verhouding kent welke in het bijzonder ten aanzien der uitgaven voor leger en vloot ook thans nog tusschen de kolonie en het moederland bestaat, moge beslissen hoeveel minder het dan nog binnen Insulinde's bereik liggen kan, uit eigen middelen in de dringende behoefte aan een behoorlijk ingericht algemeen onderwijs voor alle lagen der inlandsche bevolking te voorzien. En toch, het kan niet genoeg herhaald worden, de voorziening in die behoefte is de groote taak, welke in de naaste toekomst voor Nederland in Azië is weggelegd. Het voorbeeld door Amerika in dat werelddeel gegeven zij een prikkel om haar te vervullen, zoo niet met behulp van volkomen gelijke methoden, dan toch met gelijke voortvarendheid, gelijke geestkracht en gelijke offervaardigheid.
C.Th. van Deventer. |
|