| |
| |
| |
Parlementaire kroniek.
26 October 1908.
Twee belangrijke onderwerpen, beide van groote sociale beteekenis; maar bij het eene die beteekenis voor een ieder zichtbaar, bij het andere minder voor het voetlicht tredend: de toenemende werkloosheid en.... het militaire vraagstuk, dat de Tweede Kamer van 1905 als een schaduw vergezelt. Ziedaar de twee stukken, die in de Octobermaand in de Kamer ten tooneele zijn gevoerd. Een aangenomen motie en een aangenomen wet.
De verdienste, het werkloosheid-vraagstuk in de Kamer te hebben gebracht, komt den heer Troelstra toe. De leider der sociaaldemocraten deed het bij wijze van interpellatie. Hij vroeg welke maatregelen de regeering dacht te nemen om den nood te lenigen, die de aanstaande buitengewoon groote werkloosheid zou veroorzaken. In zijn interpellatie-rede schetste hij den toestand van het oogenblik, gebruikte op uitgebreide schaal allerlei statistische gegevens, liet niet na vergelijkingen te trekken met het buitenland, stelde de regeering al bij voorbaat verantwoordelijk, indien haar werkloosheid den nood der werklooze arbeiders niet hielp wegnemen. De redevoering van den Amsterdamschen afgevaardigde zou evengoed door een lid van een der burgerlijke partijen kunnen gehouden zijn, ware het niet, dat zij terloops een aanklacht inhield tegen de kapitalistische maatschappij en haar productie-wijze. Aan haar was in laatste instantie de werkloosheid te wijten, aan haar dankten buitengewone economische crisissen, gelijk de beschaafde wereld die het laatste jaar had doorleefd, haar ontstaan; slechts de sociaal-democratische maatschappij kon afdoende verbetering brengen. Maar dat nam
| |
| |
niet weg, dat de heer Troelstra in de bestaande maatschappij hulp van staatswege verzocht voor de nijpende armoede, die voor de deur stond.
Dat de sociaal-democratische leider zijn banvloek uitsprak tegen den huidigen vorm van samenleving is begrijpelijk; hij zou anders geen goed sociaal-democraat zijn. Dat hij als interpellant echter die bestaande samenleving slechts met enkele zinnen aantastte is niet minder verklaarbaar. De theorie is van Troelstra's talent niet de grootste zijde; hij voelde dat zelf, toen hij verklaarde aan theoretische constructies niet te hechten en als parlementarier ook geen voortdurende studie van de theorie te maken, doch slechts haar uitkomsten te aanvaarden. Toch had hij door het weinige, wat hij op theoretisch gebied zeide, het debat gemaakt tot een principieele discussie. Zou werkelijk een staat, waarin de sociaal-democraten de meerderheid hadden, van werkloosheid bevrijd kunnen blijven?
Het was de heer Treub, die den handschoen voor de ‘kapitalistische’ maatschappij opnam en daardoor den strijd met den leider der sociaal-democraten principieel aanvaardde. Hierdoor mogen de discussiën omtrent de interpellatie uitvoeriger zijn geworden, het is goed geweest, dat ook in de Kamer de sociaal-democratische theorie eens onder het ontleedmes is genomen. De heer Treub deed dit op de hem eigen krachtige en heldere wijze. Met een beroep op Bernstein en Kautsky herinnerde hij er aan, dat in het sociaal-democratische kamp zelf het loonstelsel als nog voor langen tijd bestendigd wordt aangemerkt, waarmee van zelf het bestaan van perioden van werkloosheid gepaard gaat, tenzij men alle oorzaken van crisis zou kunnen wegnemen. En dat kan men niet, zoo toonde de Assensche afgevaardigde aan. Noch oorlogen, noch aardbevingen en andere verwoestende natuurverschijnselen zullen verdwijnen op het tooverwoord eener sociaal-democratische meerderheid.
Het sprak van zelf, dat de heer Troelstra zijn tegenstander nu nader te woord wilde staan. Hij deed dit in een uitvoerige repliek, waarin hij hem verweet Bernstein ‘handig’ - waarmee hij wilde zeggen: niet volledig - te hebben geciteerd. Hij sprak smalend van professor Treub als om de Kamer te willen doordringen van zijn geringschatting voor den hoogleeraarsmantel. Of hij dus doende
| |
| |
den gewezen Amsterdamschen hoogleeraar eerder meende te kunnen vernietigen? Zeker is het dat hij hierdoor in de Kamer zijn positie bij het debat niet versterkte. En die positie werd nog zwakker, toen zijn vrijzinnig-democratische tegenstander in een uitnemende redevoering, zaakrijk en sober, punt voor punt zijn nadere beweringen had weerlegd. Wat de indruk van dit debat, zooals het voor de buitenwereld werd weergegeven, geweest moge zijn op het groote publiek, is moeilijk te zeggen, in de Kamer stond het voor iederen luisteraar vast, dat de heer Treub, waarschijnlijk juist tengevolge van zijn hoogleerschap in de economie, triumfeerend uit den strijd was gekomen. De heer Troelstra sprak geen derde maal.
Doch het zou voor de werkloozen van den aanstaanden winter weinig bemoedigend geweest zijn, indien zij door de Kamerdiscussiën niets anders konden krijgen dan het geestelijk voedsel van het duel tusschen de heeren Troelstra en Treub.
Er is gelukkig ook eenig praktisch resultaat geweest. Op de vraag van den heer Troelstra, of de regeering tot buitengewone maatregelen bereid was, antwoordde de minister Heemskerk op een wijze, die zelfs zijn eigen vrienden, vooral de heeren Nolens en De Visser, tegen hem in het harnas joeg. De minister beleed onmacht niet alleen, maar stelde het ook voor alsof, omdat men de oorzaken van werkloosheid niet kan wegnemen, nu de werkloozen zelf ook niet kunnen worden geholpen. Hij verwees naar het oude plechtanker van het laisser faire: het particulier initiatief. Ja zelfs de instelling der werkloozen-verzekering, die in alle beschaafde landen bezig is te ontluiken, kwam voor steun niet in aanmerking, omdat er nog geen systeem was, waaraan geen bezwaren verbonden waren. De rede van den heer Heemskerk stond beneden den ernst van het onderwerp. Hij moet daarvan zich zelf bewust geweest zijn, want toen hij duchtig onder handen genomen was, niet alleen door de heeren Troelstra en Treub, maar ook door de heeren Nolens en De Visser, en toen de beide eersten een uitspraak van de Kamer wilden uitlokken door het indienen van motiën, kwam er kentering aan de regeeringstafel. De minister draaide bij, hij erkende nu, dat het particulier initiatief van staatswege behoort gesteund te worden en het bleef slechts de vraag, op welk oogenblik met dien steun
| |
| |
een aanvang moest worden gemaakt. Ook tot het nemen van maatregelen waardoor men den aard en den omvang der werkloosheid beter zou kunnen leeren kennen, was de regeering nu bereid.
Er waren twee motiën ingediend. Een van den heer Troelstra, niets anders uitsprekende dan het oordeel der kamer, dat de regeering maatregelen moest nemen ter voorziening in den nood, en een van den heer Treub, die meer gepreciseerd aangaf welke voor de naaste toekomst de taak der regeering moest zijn: steun zoowel aan particulieren als aan de gemeenten, die de werkloosheid wilden bestrijden, maatregelen van onderzoek voor de toekomst, stelselmatige bevordering der werkloosheidsverzekering. Het is die motie, die ten slotte, door de regeering aanvaard, zonder hoofdelijke stemming door de Kamer werd goedgekeurd. De motie-Troelstra verkreeg, naast den steun der sociaal-democraten, slechts een enkele stem.
En toen koos de Kamer met volle zeilen het ruime sop der militaire kwestie. Alweer het blijvend gedeelte, maar wilde men den minister van oorlog en zijn vrienden in de Kamer gelooven, dan nu voor het laatst. Want generaal Sabron had een oplossing voor de netelige vraag gevonden, die noch den minister Staal noch den minister Van Rappard voor den geest had gezweefd. Hij had een wijzigingsontwerp van de militiewet ingediend, waardoor hij het mogelijk wilde maken, de opkomst der militie bij de onbereden korpsen te doen plaats hebben in twee ploegen. De diensttijd voor het blijvend gedeelte bij de infanterie zou dan verkort worden van vier tot twee maanden. Zoo spiegelde dus het ontwerp voor een verkorting van diensttijd met een bezuiniging van ongeveer vijf tonnen gouds.
Toch zag het er, vóór de openbare beraadslaging een aanvang nam, naar uit alsof het ontwerp zou worden verworpen, of slechts ternauwernood een meerderheid zou verkrijgen. De onberekenbaarheid van de Kamer kwam hier weer voor de zooveelste maal aan het licht. De minister Sabron kreeg niet minder dan 61 stemmen voor zijn ontwerp en telde slechts 12 tegenstemmers. Alleen de vrijzinnig-democratische fractie en de drie militaire specialiteiten der Liberale Unie, de heeren Eland, Verhey en Thomson, volhardden
| |
| |
in hun oppositie. Die oppositie was voornamelijk hierop gegrond - het werd namens de vrijzinnig-democraten door den heer Marchant helder uiteengezet, - dat men wel oogenschijnlijk een verlichting van militaire lasten verkreeg, maar dat men in wezen verder van den goeden weg afraakte. De twee maanden dienst voor het blijvend gedeelte, die onmiddellijk moeten volgen op den eersten oefeningstijd van 8½ maand, zouden feitelijk tengevolge hebben, dat de eerste oefeningstijd 10½ maand zal duren. In plaats van een stap in de richting van een volksleger was het ontwerp dus een beweging naar het staande leger met een langer verblijf achtereen in de kazerne. Het blijvend gedeelte als zoodanig werd bestendigd. Daarenboven, de militaire leden van de Liberale Unie stelden het scherp in het licht, zou met het ontwerp een goede oefening van den troep, - een oefening, die ook in den winter moest plaats hebben, - onmogelijk zijn. De zoogenaamde bezuiniging zou al dadelijk blijken aanmerkelijk minder te bedragen, doordien er loodsen moeten worden gebouwd om in den winter de oefeningen te kunnen houden. De tijdelijk behaalde voordeelen van vermindering van druk zouden de aandacht van een algeheele herziening der militiewet afleiden en zoo zou de aanneming van dit ontwerp op den langen duur hun gelijk geven, die zich tot het uiterste bleven verzetten.
Ook de scherpst gemotiveerde betoogen van de Heeren Thomson en Marchant hebben ter linkerzijde - de rechterzijde was een aaneengesloten phalanx voorstemmers, waaronder zelfs de tegenstribbelende generaal Van Vlijmen, wien het ontwerp van militair standpunt bezien juist te veel verlichting gaf, - den tegenstand niet weten optewekken. De Liberale Unie, haar drie militaire specialiteiten en daaronder den vader van de militiewet, smadelijk alleen latende staan, gaf haar stem aan het ontwerp, nadat de minister voldaan had aan den eisch van den heer Borgesius om den diensttijd van twee maanden, immers het punt waarom het ging, in de wet vastteleggen. De sociaal-democraten, zeilende op het kompas van den heer Ter Laan, grepen, in strijd met hun gewoonlijk aangenomen houding, het tijdelijk voordeel ‘op afbetaling’ aan. En dat niettegenstaande de Kamer alle amendementen van dien afgevaardigde op verzoek van de regeering had verworpen. Toch waren daaronder amendementen van zeer principieelen
| |
| |
aard, met name het voorstel om het geheele blijvend gedeelte bij de infanterie afteschaffen en dat om althans een eind te maken aan de mogelijkheid van afkoop voor het blijvend gedeelte. Maar de sociaal-democraten hadden zich nu eenmaal voorgenomen eens buitengewoon opportunistisch te zijn. Dat mag dan ook wel eens voor een keer, als de algemeene verkiezingen in het verschiet zijn.
Na de stemming over het militiewetje kreeg de Kamer een tiental dagen vacantie. Voorwaar niet te veel om zich voortebereiden tot de begrootingscampagne; die campagne toch zal ditmaal langdurig en inspannend zijn. De partijen zullen met het oog op de verkiezingen positie kiezen en het terrein verkennen. Een voorpostengevecht!
* * *
De Eerste Kamer heeft de wijziging van de Motor- en Rijwielwet aangenomen ondanks het verzet in de pers en de overtuigende aanschouwelijke proeven, die de automobilisten aan de boorden van de Noordzee te Scheveningen hadden vertoond. De gemeentebesturen zullen dus het recht hebben de snelheid der auto's tot 10 kilometer per uur te beperken. Dat dit de genadeslag kan zijn voor het vreemdelingenverkeer in ons land, voorzoover het met automobielen plaats heeft, gevoelde de minister van Waterstaat zóózeer, dat hij vóór de stemming nog meedeelde de gemeentebesturen te zullen in kennis stellen van zijn opvatting omtrent het nieuwe wetsartikel, die niet toelaat dat voor de geheele kom de beperkte snelheid wordt voorgeschreven. De minister gaf hiermede een afkeuringswaardig precedent; hij gaf in de Eerste Kamer een met de woorden der wet strijdige interpretatie, die de Tweede Kamer niet kende. In welken toestand brengt de heer Bevers zoodoende de rechterlijke macht, die de wet krijgt toe te passen en geen houvast heeft voor haar uitlegging? Het schijnt dat voorloopig nu eenmaal in de Eerste Kamer allerlei gebeuren moet, waarvan de Romeinen zouden gezegd hebben: res mali exempli. |
|