| |
| |
| |
Een kinderboek vol natuurschoon.
(Het ‘Herfst’-album der Firma Verkade.)
Ligt de reclame in onzen volksaard? De reclame schreeuwt; de reclame is in het oog vallend van kleur; en indien we ons den volksaard voorstellen in eenige kleur, dan is het die van onzen bij uitnemendheid Hollandschen vogel - de stemmige grijze musch. Om reclame te maken, moet men uitbundig kunnen doen. En wij zitten vast in de valsche schaamte.
De Franschen bezitten den aard voor reclame. Zij hebben zeer mooie affiches gemaakt. Niet alleen is er aan de Fransche kunst maar al te vaak een reclame-kant; der Fransche reclame is het gelukt op menige wijs artistiek te zijn.
Zal in ons land een reclame, die kunstwaarde heeft, mogelijk wezen? De heeren Verkade hebben met hun albums getoond, dat, indien het ons maar gelukt een reclame te vinden, die aansluit bij onzen Hollandschen volksaard, het zeer wel mogelijk is.
Gelukte het ons die te vinden, welk een heerlijk arbeidsveld zou zij opleveren voor schilders, nog te jong, te onbekend, om te leven van de opbrengst hunner schilderijen! De onbeperkte ruimte, die de reclame beheerscht, maakt dat elk artiest zijn arbeidskracht in haren dienst zou kunnen stellen, of beter gezegd, de reclame zou kunnen stellen in dienst van zijn kunst, omdat ieder voor de reclame zou kunnen maken datgene, dat in zijn aard, in zijn karakter lag, dus wat het best voor hem zou zijn, het best voor zijn studie.
En welk een vreugdevolle gedachte zou het wezen, welk een
| |
| |
geluk zou er in liggen, niet alleen door de opbrengst van die studies in staat te geraken in eigen onderhoud te voorzien, maar ook - dit is misschien nog belangrijker - voor die studies dadelijk een bestemming te hebben, te weten, dat het werk, buiten het eigen belang van den studeerende om, ook een praktisch doel zou hebben. Dat het dadelijk ten nutte van anderen zou komen, misschien zelfs aan duizenden genot geven zou, en niet een papier meer in de portefeuille wezen of een doek meer tegen den muur, dat, zoodra het droog genoeg is, afgepuimd en overgeschilderd wordt. Te weten, dat elke welgeslaagde studie dadelijk de middelen oplevert, om verdere studies te bekostigen!...
Welk een gevoel van zelfvertrouwen zou hierin liggen. Welk een rust en vastheid zou dat geven, en hoe heerlijk zou het zijn, op die manier te kunnen voortstudeeren, alle aandacht te kunnen wijden aan het werk zelf, zonder afgeleid te worden door angst voor geldgebrek.
Geldzorgen.... hoe kunnen die een jong schilder kwellen, zoolang hij geen subsidie heeft, of wanneer deze heeft opgehouden! Verkoopen!.... Ja.... maar hoe en aan wien.... Wie koopt er van een onbekend artiest? Als hij geen invloedrijke vriendjes heeft of een aanzienlijk persoon, die hem beschermt; wie bekommert er zich dan om zijn mooi en moedig streven?
Hoe veel beter zou het den jongen schilder gaan, indien hij zijn studie dienstig kon maken aan de reclame! De reclame, die zonder hem een leelijk dom ding is, waar de man van smaak zich aan ergert, kan dank zij hem tot iets moois, iets interessants worden.
De heeren Verkade hebben dit ingezien en hun reclamevinding laten uitvoeren door de artiesten Wenckebach, Jan van Oort en Jan Voerman Jr. En hoe doeltreffend hun daad is geweest, bewijzen de uitkomsten. Sedert het verschijnen van hun plaatjesalbums, is er niemand meer onbekend met de fabriek De Ruijter. Het boek heeft de harten gewonnen van alle kinderen, en vanzelf ook der ouders.
Als reclame is het dus uitstekend geslaagd en daarbij is het op zichzelf iets goeds: - dat is het bijzondere er van.
In de eerste plaats verbant dit boek uit de huiskamer iets heel
| |
| |
leelijks, n.l. het smakelooze, bonte Plak-Album van vroeger. Wie verzamelde in zijn jeugd niet van die glimmende, onnatuurlijke plaksels? Er lag een hartstocht in dat schikken en plakken; het was iets, waar je gedachten naar toe gingen, elk vrij uurtje dat je hadt. Elke lijst met verjaars- of St. Nicolaaswenschen zorgde voor het album en de Zondagen, die heerlijke vrije dagen, werden er aan gewijd.
Dank zij het boek van de heeren Verkade, kan die liefde, die ijver van het kind, nu overgebracht op iets dat mooi, en dus zijn liefde waard is. Dit boek kweekt kennis en belangstelling voor de natuur en het ontwikkelt den smaak.
Met deze ontwikkeling komen we tot een voornaam punt, want ach, het is daarmee droevig gesteld! Is het wonder, dat iemand die als kind altijd met leelijke dingen gespeeld, en leelijke dingen om zich heen gezien heeft, een slechten smaak houdt? Is het wonder, dat er, vooral ten opzichte van kleur, de grootste wansmaak heerscht? De een meent, dat rood overal bij past; de ander, dat blauw bij alles gaat; de derde roept uit: groen! o, groen kan bij elke kleur! Weer een ander vindt dat èn rood èn blauw èn groen bij elkaar passen, zoodat men overal de zonderlingste, de meest grove disharmonieën ziet.
Kleurenharmonie, hoe weinigen weten wat dat is, en toch is het gevoel daarvoor de laatste twintig jaar, sedert artiesten zich weder toeleggen op toegepaste kunst, veel toegenomen. Maar ook op andere wijze moeten de artiesten meer hun invloed doen gelden, en de reclame is hiertoe een prachtig middel.
Waarom b.v. worden er niet meer mooie kalenders gemaakt? Elk jaar hang ik verscheidene gratis-reclame-kalenders aan den muur; de een na den ander verdwijnt, omdat ze zoo storend leelijk zijn! Waarom zou een ding, dat je beslist noodig hebt, je beslist moeten ergeren? Sedert de vaasjes van Brouwer en Lanooy er zijn, maakt het geringste boeketje, zelfs een takje, waarvan de blaadjes nog niet uitgeloopen zijn, een ander effect in een kamer. Waarom worden er niet meer mooie kalenders gemaakt? Een mooie reclame-kalender, hoe zou die niet toegejuicht worden! Kostbaar, als die van Hoytema, behoeft hij volstrekt niet te wezen, als hij maar door een artiest gemaakt wordt. Waarom wordt er niet door den een of anderen fabrikant aan een jong artiest van smaak opgedragen, een eenvoudigen kalender te maken?
| |
| |
Het Herfst-album van de Firma Verkade laat ons zien, wat kunst en reclame, samengevoegd, vermogen. Voor een zeer klein bedrag is het boek te koop, ieder kind kan het bezitten, en daar de plaatjes kosteloos erbij komen, krijgt het gemakkelijk een waren schat. Tevens krijgt het een opwekkend en nuttig leesboek.
Want wel noodig is 't, het kind te leeren, de natuur wat meer van nabij, met meer aandacht te beschouwen. Wij zijn zóó gewend, al die pracht om ons heen te hebben, dat de meeste menschen er niet eens meer op letten, het schoone maar weinig waardeeren, net als het Prinsje uit een boek van Ida Heijermans, dat zijn taart ruilde voor de grijze boterham van een bedelaarskind. De meeste menschen zien in de natuur geen wonder meer, maar gaan er aan voorbij en zeggen: ‘hé ja, dat is wel aardig!’ Wanneer ze echter de bloemen en planten ontleden en van het leven der vogels en insecten op de hoogte raken, zullen ze verbluft en vol eerbied staan voor haar enorme pracht en rijkdom! Zooals de heer Thijsse schrijft: ‘Wanneer je die duizenden en duizenden vogels, altijd weer andere soorten, aan je voorbij ziet trekken, dan ga je eens begrijpen, hoe groot de wereld is!’
Van de vogels weet Thijsse zoo heerlijk te vertellen, dat het onder het lezen is, alsof men mee trekt op zijn zwerftochten door duinen en velden. Men ziet de trekvogels-troepen aanschieten en plots weer verdwijnen; men leeft mee in spanning, om goed op te letten, welk soort van vogels voorbij vliegt en dan opeens.... krijgt men een schrik, wanneer men leest, hoe er duizenden van die mooie diertjes in één baan gevangen worden. Dan begrijp je, waarom je als kind er niet toe te bewegen waart, zoo'n beestje op te eten. Je was dan van binnen veel te vol kwaadheid over den moord op zoo'n prachtig vogeltje.
Alleraardigst vlecht Thijsse door het vertelde zijn ondervindingen als kleine jongen, b.v. van het vijfjarige ventje, dat stond te trommelen voor den grooten Franciskaner monnik, terwijl zijn oogen voortdurend gericht waren op diens grooten blooten teen, die uit de ruige, bruine pij te voorschijn kwam.
Heel nuttig is het ook, aan kinderen te leeren, welke wilde bessen wel, en welke niet vergiftig zijn. Dat kan aan de ouders veel angst uitsparen! Ik herinner me van een kind, dat aan de verzoeking niet kon weerstaan om, tegen streng bevel in,
| |
| |
een boschbes in den mond te steken. De vader, het ziende, stoof in doodsangst op het kind af, maakte een tuimeling in een kuil en brak daarbij zijn nieuwe parapluie in tweeën. De heele familie was geschrokken en dat alles om een onschuldige boschbes! Had hij geweten dat één bes, al ware die ook vergiftig geweest, nog geen kwaad kon doen, deze schrik ware hem bespaard.
‘Als de menschen wat verstandiger geworden zijn’, schrijft Thijsse verder, ‘dan krijgen de kinderen misschien in het najaar wel een week vacantie!’
Dit is een prachtig idee! In dat heerlijke jaargetijde, waar de stedeling nooit iets van te zien krijgt, buiten zijn parken om, een weekje vacantie en naar buiten! Mochten de menschen gauw verstandig worden!
De stedeling, die in den herfst toevallig eens buiten komt, staat eerst stom van verbazing over het mooie dat hij ziet. Hij kent de natuur in den zomerdos, in Augustus, als alles groen, en vol blad is. Hij weet eigenlijk niet anders of het is altijd zoo, omdat hij het nooit anders ziet. Maar nu die extase, als hij in den herfst eens buiten komt! De lucht is intens blauw, met een warmen gloed tegen den horizon. Fel schittert de zon op de roode en gele en bruine boomen, en er ligt een wijde rust over de natuur, die er 's zomers niet is.
Of iets later, wanneer de regen het gebladerte al gedund heeft; als je overal tot heel ver weg door de takken heen kunt kijken en over alles zoo'n mooie blauwe damp ligt. De rozenbottels zijn dik gezwollen, en aan de takken hangen groote droppels. Nu en dan valt er een neer op den met dorre bladeren bedekten grond. Verrast sta je stil en luistert, en daar opeens klinkt het dorpsklokje in de plechtige stilte. Zoo'n herfststemming vergeet je den heelen winter niet, dat blìjft een mooie gedachte. Ja, van harte hopen wij, dat de wensch van Thijsse eenmaal verwezenlijkt zal worden. Misschien zal de vereeniging V.E.O. hem er bij kunnen helpen.
Mocht het er toe komen, dan ben ik overtuigd, dat we Thijsse gaan nadoen een op ontdekkingstochten uittrekken. Jan van Oort is ons daarbij een onmisbaar leidsman, want hoe kunnen we de vogelsoorten leeren onderscheiden zonder zijn afbeeldingen? Bloemen kunnen we plukken en verzamelen, maar vogels? Die zie
| |
| |
je eigenlijk nooit; ik geloof, dat ik alleen een musch en een lijster ken, en een roodborstje natuurlijk. Van Oort leert ons alle soorten kennen. Hij heeft ze met liefde en fijn geteekend. Zijn eendjes en zijn bonte kraai zijn bovendien natuurlijk. Van het barmsijsje, den jongen merel, het goudhaantje, maakte hij mooie plaatjes maar - zijn vogeltjes leven niet. Mijn tienjarig zoontje vindt, dat ze zoo stijf zijn - ze hebben dus nog niet het echte karakter van vogels. Eigenaardig scherp is dit gebleken in een der dagbladen, uit een opmerking daar gemaakt door een inzender, die ter weerlegging van het verwijt, dat de teekeningen niet natuurlijk zouden zijn, verzekerde, dat de maker wel naar de natuur had gewerkt; immers had hij trouw geteekend.... naar de vogels, door den preparateur van Artis opgezet!
Natuurlijk kan men naar een dood beest geen levend leeren scheppen. Alles, wat het leven geeft, ontbreekt. Men kan evengoed, indien men een schilderij van Napoleon wil maken, in het Panopticum gaan schilderen. Wel kan men in het Panopticum (of elders) bestudeeren, hoe Napoleon gekleed was, en desnoods kan men, indien hij er werkelijk goed gekleed is, het schilderen der stoffen leeren, evenals bij het schilderen naar opgezette vogels de techniek van het veeren schilderen. Maar nooit kan iemand door het werken naar doode vogels een goed vogelschilder worden, evenmin als door het studeeren in het Panopticum een goed schilder van menschen. Schilderen leert men alleen in de natuur, naar de natuur!
Kijk eens naar een vogel op een tak, geen seconde zit het dier stil, het is een en al bewegelijkheid. Nu kan een schilder slechts één moment geven, maar dat moment moet dan ook raak en juist, fijn opgemerkt zijn, wil het als leven aandoen; en dat leert men niet naar een dood dier, waarvan het karakteristieke is, dat dit leven er in ontbreekt.
Een aardige anecdote bestaat er van een Japansch dierenschilder, die, toen hem een kamerschut besteld werd, waar hij krabben op moest teekenen, begon met een groot aquarium te koopen, waar hij dit waggelend, kruipend gebroed dagelijks in bestudeerde, bespiedde. Maanden lang duurde de studie; hij maakte een onnoemelijk aantal schetsen, en pas toen hij de beesten geheel in zijn macht had, kreeg de ongeduldig geworden besteller, die van des schilders doen niets begreep, zijn scherm thuis.
| |
| |
Zoo zal ook de vogelteekenaar, wanneer hij veel naar de natuur gestudeerd heeft, het door den wind op een tak heen en weer zwiepende muschje met één oogopslag zien en vasthouden, en het later in zijn stille atelier zuiver uit het geheugen kunnen weergeven.
Jan van Oort kan dit thans nog niet, maar wel leert hij den leek de vogelsoorten van elkaar onderscheiden, en doet daarmeê een nuttig werk.
L.W.R. Wenckebach en Jan Voerman Jr. geven in het album bloemen, planten en insecten. De laatste heeft stemming in zijn werk. Zijn blad met zwammen geeft zoo echt het in de natuur waargenomene. In de natuur heeft elk moment zijn eigen kleurstemming. 's Ochtends vroeg is de kleur geheel anders dan een paar uur later; tegen de zon in gezien, lijkt de toon niets op die van de tegenovergestelde richting. Zon en schaduw, regen en mist, wind en sneeuw, voor- en najaar, elke weersgesteldheid, elk getij heeft een eigen kleurengamma. Professor Allebé placht aan zijn leerlingen te vragen, wanneer ze hem buitenstudies toonden: ‘Hoe laat was het, toen je dat maakte?’
Elk schilderij van een bepaald moment moet dus zijn eigen palet hebben, d.w.z. kleuren bevatten, die een schilderij van een ander oogenblik niet heeft.
Dat Jan Voerman Jr. dit voelt, bewijst sterk zijn blad met zwammen. Daar is de stinkzwam, bij zonnig weer in de schaduw gezien, met dat warme in den toon, de zwarte zwammenhoed fluweelig donkerend tegen den malsch blanken steel; daar is de geschubde inktzwam, geheel tegenovergesteld van toon, koud, als op een vroegen mistigen regendag gezien, - de witte zwam doet denken aan ijskegels. Weer geheel anders is de parasolzwam; daarin is een toon, als er tusschen kale dunne bruine dennenstammen heerscht, dat egaal eentonig bruine, waarbij de kleur der zwam geheel aansluit. Onder rood-bruine varens, takken en dorre braamblâren zien we de roode vliegenzwam, witgespikt, hoog op den steel, of als dikke ronde ballen, vlak tegen den grond gegroeid.
In het blad met vruchten zit goed de toon die er is om een vruchtboom; en bij de druiven, hoewel deze opzichzelf niet goed geslaagd zijn, is het, als zien we de door het druivenblad heenschijnende zonnewarmte.
| |
| |
Wenckebach, die het hoofdaandeel in dit album heeft, geeft ons een menigte aardige landschapjes tusschen den tekst en van zijn gekleurde plaatjes zijn de fijne gras- en duinplantjes wel het mooiste. Daar zijn de Scabiosa, de Parnassia, de Hemelsleutel en de Marjolein; we hebben ze alle geplukt als kind, we hebben ze loopen zoeken in 't gras, met een ijver, een begeerigheid, onbegrensd! We hebben ze gedroogd, de een tusschen watten, de ander in zand, weer een ander droogde beter tusschen bloempapier; we wisten precies, hoe lang ons zandkistje in de zon moest staan, om het bloempje op de goede drooghoogte te hebben, om het in een boek te kunnen leggen. Dagen lang hebben we zoek gebracht, heele vacanties werden er aan gewijd, om met onzen gedroogde bloemenvoorraad mooie dingen te maken. We zonden die dan in op tentoonstellingen en kregen er prijzen voor. Zóóveel tijd, liefde en inspanning hebben we in onze jeugd aan de bloemen gewijd en.... o schande!... we kenden niet eens de namen dier bloemen! Niemand leerde ze ons, en we vroegen er ook niemand naar, 't was ons onverschillig; een bloem was een bloem, een blad een blad en een grashalmpje een grashalmpje, en het eenigste, waar we ons om bekommerden, was, of een bloem kleurvast was, dan wel of zij verschoot bij het drogen.
Later.... ben ik nog braaf botanieles gaan nemen. Maar de leerares begon het uur met hevig te gapen, binnen tien minuten gaapte de heele klas, en van de gansche botanieles herinner ik me alleen nog maar dat gapen en een ontzettende inspanning om mijn haast niet te bedwingen lachbuien in te houden.
Doch de menschen zijn sedert verstandiger geworden; zij hebben ook de botanielessen interessanter weten te maken, en er is, geloof ik, nu geen kind meer, dat niet een beetje belangstelling heeft, ook voor de kennis der natuur. Aan jongeren iets van die kennis en veel van de liefde te geven, ziedaar wat populaire schrijvers als Thijsse met een boek als dit voortreffelijk vermogen. Dubbele waarde krijgt het geschrevene naast de vele afbeeldingen.... en de vader of moeder, die het aanziet, hoe zijn of haar kind van dat alles geniet, is gretig bereid, de.... reclame erbij te aanvaarden.
A.O. |
|