| |
| |
| |
Dialogen.
I.
Noblesse oblige.
Een villa, ‘Promenade des Anglais’ te Nizza. Ochtend in October.
De maître d'hôtel, na getikt te hebben, binnengekomen, sluit de deur. Nadert eenigszins gewichtig. Zegt geheimzinnig:
C'est ce monsieur.
De dame; mooie, jonge, blondine, forsch maar slank, in rijk-deftige rouwkleeding; zit op een kleine sofa met een boek in rouw-omslag; zegt onverschillig:
Faites entrer.
De heer, met afgemeten buiging:
Madame.
De dame buigt stijf terug en wijst zwijgend een fauteuil aan.
De heer, na even te hebben omgezien naar de deur, welke achter hem is gesloten.
U vergunt zeker, dat ik Hollandsch spreek. Ik weet niet, of u zich mij herinnert... (Ietwat impertinent). Ik heb u vroeger nog eens bezocht...
Ik behoef me dan niet meer te legitimeeren. U begrijpt ongetwijfeld het doel van mijn komst...
Niet? (Grover). Dat kan ik moeilijk van u begrijpen.
De dame, zeer kalm, maakt hooghartige hoofd-beweging, als zeide zij: ‘dat laat me koud.’
De heer.
Van het sterfgeval, dat hier verleden week heeft plaats gehad, hebt u het niet noodig gevonden de
| |
| |
familie in kennis te stellen. Toch was er niemand anders om dat te doen.
Zijn famielje was dood voor me man.
Als me man één uur langer in het leven had mogen blijven, zou ik ook in ùw oog, volgens de wet, het recht gehad hebben hem zoo te noemen.
Dus nu in elk geval toch niet.
In elk geval?... Als u niet gelooft, wat ik zeg, is het beter, dat wij niet langer samen praten.
De heer, haar doordringend aanziende.
Er zijn anders belangen, Mevrouw...
De dame, levendig, maar zelfbewust.
De zaken van... e... de gestorvene zijn in handen van Me. Roland, notaire, place de la mairie. Over... dat andere... (verslikkend) ons huwelijk, kunt u op de mairie zelf informeeren, als u niet gelooft wat ik zeg.
Wat geeft u het recht dit te onderstellen?
Uw toon meneer... en sommige woorden... (Zoekend). Ik weet ze nu niet meer, maar u liet me voelen, dat u me verdacht van liegen.
De heer, smakt, gaat achterover leunen in de causeuse, kijkt haar aldoor aan.
Ik ben integendeel overtuigd, Mevrouw, dat het vooral ook in ùw belang is, als u de meest open kaart met me speelt. U begrijpt wel, dat ik niet van Arnhem naar Nice ben vertrokken zonder bevoegdheid tot handelen; ik heb volmachten van de familie...
De familie? volmacht? waarvoor?
Volmacht van de erfgenamen.
Wéét u dan wie erfgenaam is?
De heer (spottend-hooghartig).
Ik vermoed... tenzij ù me zegt...
Ik heb u al gezegd, meneer, Me. Roland is de notaris.
't Kind? O, hebt u een kind, Mevrouw?
| |
| |
Wij hadden een kind, meneer. Om dat kind had me man willen trouwen.
Mag ik vragen, hoe oud uw kind is?
Elf maanden, hier geboren.
De heer (opzettelijk koud).
O juist. Ja... En... erft uw kind?
Me. Roland kan het best u zeggen, wat de baron gemeend heeft voor zijn zoon te moeten doen.
Zijn zoon? Maar dan toch niet gewettigd?... Ik vermoed, dat ook die Fransche notaris de baron attent gemaaakt zal hebben op onze bepalingen over hetgeen iemand het recht heeft aan zijn natuurlijk kind te vermaken.
Er is geen natuurlijk kind!
Hé, ik dacht dat u zei...
Me man had goed geïnformeerd! Niet alleen hier, bij die notaris. U kunt gerust zijn, het is in orde. Me man heeft zijn jongen expres niet erkend, om hem te kunnen vermaken, wat hij wenschte.
Gaat u toch liever naar Me. Roland. Dan raakt u uit de onzekerheid.
Mevrouwtje, ik begin te vreezen, dat er hier dingen zijn gebeurd, die nog wel eens kunnen blijken, niet zóó precies in orde te zijn als u, (spottende toon) in uw moederliefde, meent. Werkelijk zal ik met die notaris...
Ik heb u niet laten komen, meneer.
De heer (overdreven lachend, om spot te toonen met wat hem beleedigt).
U - mij - láten - ko... Neen, Mevrouw, daar hebt u gelijk aan. (Heftig om bang te maken). Maar nu ik er eenmaal ben, niet te vròeg, maar ook niet te láát, bijna alles ligt veilig in Holland, .. zoudt u misschien verstandig doen, voor u zelf èn voor uw kind, als u ons niet zoo dadelijk dwòng, tegenover u enkel rekening te houden met wat strikt is naar de wet.
De dame (iets geïntimideerd).
Ik begrijp u niet, meneer.
De heer (gaat met beleedigend-nonchalante wijze van zich te bewegen weder zitten).
Heeft die notaris, die dat heele zaakje, ik wil niet zeggen met de Fransche slag voor u heeft opgeknapt, maar toch blijkbaar de situatie van u en uw kind tegenover de rèchten van de familie met Fransche luchthartigheid uitgelegd, u heelemaal niet gesproken van de moge-
| |
| |
lijkheid, dat uw testament wordt aangetast, door de rechtbank nietig verklaard?... Hij heeft u zóóveel verteld van de wet. U blijkt op de hoogte van het verschil tusschen beschikkingen voor erkende en niet erkende kinderen .. Maar de kans, dat de familie weigert zich neer te leggen bij zoo'n testament, hier in den vreemde gemaakt, door een stervende, die niemand om zich heen had als u...
Er waren twéé getuigen bij!
Getuigen?! Ja, natuurlijk, de klerk en de boodschaplooper van de notaris! In den vorm zal het stuk wel zijn! Máár...
Och, u hoopt me bang te maken!
Hópen? Wat doe ìk hier met hópen? U hebt veeleer te hópen, Mevrouw.
De dame (bruusk meer naar voren komend en de hand op een tafeltje vóór zich leggend).
Ik begrijp u! Goddank, dat ik dàt niet hoef! 't Is de éénige angst van... hem geweest, dat ìk zijn familie zou noodig hebben, zou moeten bedelen voor zijn kind. Ik wat hopen van u, stel je voor!
Ja, stèlt u het zich nog maar eens gòed voor. Wie is het geweest, nu vijf jaar geleden... zes, bijna zes al, waar blijft de tijd! .. die u geraden heeft u met hem te verzoenen?
De dame (in fellen toorn opstaande).
Praat u me daar nog van! Dùrft u dat!? God, hoe is het mogelijk! Hier te komen met een voorname beweging en me te zeggen: je bent niet getrouwd, of u me zoo het huis uit kon zetten, en dan me d'er aan te herinneren, wat 'en schoftestreek dat toen...
Pardon...
(Hij wil opstaan; zij, met één stap zich vóór hem plaatsend).
Asjeblief, nu blijft u zitten! U bent er ommers over begonnen! U me geraden, groote God!... En die toon, waarop u dat zegt!... (De hand met uitgestoken wijsvinger naar hem uitstekend). Als iemand me arme man gehoord had! hoe ie ze haatte, z'en zwager, z'en zuster... juist om dàt, waar ie àltijd aan dacht... Z'en léven hebben ze ommers gebroken! (De heer haalt de schouders op). Ja, doet ù maar onverschillig! Wat raakt het u, wat raakt het
| |
| |
zijn zwager. Hij is dood... Maar dit zeg ìk u: geen cent, geen rooie cent krijgt de graaf!
Dat... zal nader blijken, Mevrouwtje.
U zùlt het zien. God, nog 'es toe! Mee in zijn kist had Otto zijn geld genomen, liever dan dat die zwager het zag! U me geraden! Nee, de graaf! De hooge, rijke heer, de grááf van Bunschooten... gekoppeld heeft ie Otto aan een meid... wat was ik anders, hè? een meid!... òm hem ongetrouwd te hou'en... Otto zoo min als ik begreep het; anders...
Anders hadt ù zeker neen gezegd!
Heb ik soms te gauw toegegeven? Wat hebt u toen niet staan fleemen!... Dat ik het opnam voor goeie munt, toen ù aldoor sprak van verliefd-zijn!
O, dus u was niet verliefd.
Van mij is geen kwestie, u sprak van hem. En dat ik dat van u moest hooren, van u geloofde...
U weet drommels goed wat waar was. Otto wist nooit wat ie wou. Hij was verliefd op me geweest, maar hij was óók verliefd op zijn nicht. Dat was ie al van jongen af. Maar zooals alle menschen met aanleg tot tering was ie gauw op de teenen getrapt. Dat zij zich door de Bunschootens heeft laten opstoken en hem eerst niet hebben wou, omdat ie wat geboemeld had, heeft ie zich vreeselijk aangetrokken. Daardoor werd het vanzelf met mij wat meer dan gewoon... Maar freule Van Erck bleef hem in de gedachten... Toen maakte hij plotseling ruzie met mij, om iets dat hem vroeger nooit had gehinderd. Nooit meer optreden, was het opééns. En toen, boem, met de freule verloofd. De tweede keer nam ze'm - waarom, weet de hemel. Het was van hem géén kinderspel. Hij meende 't echt, maar ja, hij was zwak!... Hij moest een vrouw hebben die hem leidde, niet een die hooghartig koel dee'.
De heer (die, een weinig voorover, half uit nieuwsgierigheid, half uit besluiteloosheid heeft toegeluisterd, spottend tegen haar opziend).
Nu, u hebt hem nu immers geleid!
Hij zou ook niet ongelukkig geweest zijn, natuurlijk zijn ziekelijkheid daargelaten, als ie zich dat van z'en zuster niet zoo sterk had aangetrokken.
| |
| |
De heer (onverschillig, verveeld).
Wat bedoelt u?
Dat die had meegedaan met 'er man.
‘Méégedaan?’ Wat bedoèlt u toch?
De dame (toornig achteruittredend).
Wat ik bedoèl? Ik bedoel, dat de graaf het trouwen belet heeft, gestookt, geïntrigeerd dat het af ging; u heeft ie naar mij gestuurd, dat ik uit zou schei'en met zingen; - omdat hij anders misschien niet zou erven, en dat zijn vrouw daarvan heeft geweten.
De heer (opgerezen, op den toon van iemand die iets misdadigs ontdekt).
Zoo, is dat uw verzinsel geweest om Baron van Zenderen te verwijderen van zijn verwanten? Laster is toch een makkelijk middel! Dat die goeie baron dat geloofd heeft!
Verzinsel?! Wat!? Is 't soms niet wáár...!
Neen... Mevròuw, het is zeker niet waar.
(Waardig wil hij de kamer uit).
De dame (zich in zijn weg stellend).
Nee, pardon, zoo gaat u niet heen! (Dreigend). U blijft, meneer, of ik roep mijn bediende. Denkt u, dat ik me alles laat zeggen? Ik ben niet getrouwd - en ik heb een verleden. Als me zoon me dat later verwijt... Maar u! en de graaf! die Otto voor goed hebt verbitterd, zoodat ie niemand meer zien wou, niemand! toen ie z'en zwagers toeleg doorzag...
Ja. Niemand als mij. Zijn vrouw. Ik... of zij... daar zat het hem niet. Hij was genoeg aan mij gehecht. Hij verweet zich altijd zijn lompheid, de manier waaròp hij het met freule Van Erck heeft afgemaakt, zoo opeens, en kort voor het trouwen... Maar hij vond zich tè erg gestraft door de houding van al de menschen, al zijn vrienden, zijn oom, de tantes, die hem opeens de rug toedraaiden, voor wie hij eenvoudig niet meer bestond.
Om zijn ópenlijk leven met u!
Niet waar! Gelogen! Dat zegt de graaf! Dat heeft die ook nog ons aangedaan. Toen Otto's oom, de jagermeester, dood was, heeft Otto niets geen bericht gekregen, we hebben het in de courant gezien, en toen ie zich op het kerkhof vertoonde...
Juist! De familie was woedend, om u!
Och... en wat had die oom dàn zelf...
| |
| |
Niet zóó, dat de heele wereld het zag!
't Is Otto gezegd, door jonker Van Haastert, vèr famielje toch maar van de freule, dat iedereen boos was om de manier waarop hij het engagement had afgemaakt.
Zeker... ook dàt... die lòmpe manier...
En wie had er gestookt? De graaf! Wie had u op mìj afgestuurd? En waarom? Dat Ot' niet zou trouwen. Dat al het land aan de Bunschootens kwam, al het land en de twee millioen. De graaf had aan de twee millioen van Otto's zuster niet genoeg, bij de drie of vier die hij zelf heeft; het hééle fortuin van de Zenderens wou-d-ie!
Nou! Nu heb ik u aangehoord. Ik ken uw opinie over de graaf. Ik wéét op welke mooie manier u de baron al die tijd hebt geleid, zooals u het noemt. Nu eens de ernstige kant van de zaak. Me. Roland hebt u gezegd? Place de la mairie? Maar dat weet me koetsier natuurlijk... Hoe... is het hier met het huis? Een huurhuis?
Op mijn naam, stelt u zich gerust.
Och zoo, ook! Alles prachtig geregeld! Mevrouw... u hóórt dan nog wel van me...
Hij wil gaan. Klop op de kamerdeur.
Maître d'hôtel biedt visitekaartje op een blad aan de dame.
De dame.
Daar is juist Me. Roland! Als u het wenscht, kunt u hier met hem spreken. Ik laat u alleen. (Met geringe, zeer stijve buiging gaat zij naar de deur, welke de maître d'hôtel voor haar openhoudt. Zij zegt tot dezen:) Faites entrer monsieur le notaire, - ici. La nounou est sortie avec l'enfant?
Oui, Madame la baronne, la nourrice se promène avec monsieur le baron.
J. de Meester. |
|