| |
| |
| |
In München en Darmstadt.
Ik heb zelden tentoonstellingen gezien, die zoozeer het karakter der tentoonstellingsstad vertoonen als deze twee te München en Darmstadt. München, de vreemdelingenstad met breede straten en lustig vertier, Darmstadt, de stille residentie met kalm beweeg op de rustige straten. Zoo is het ook op de tentoonstellingsterreinen; dat te München groot, uitgebreid, een plaats, waar van alles te zien is, ook kunst; dat te Darmstadt, klein maar rein, alleen kunst met ernstigen zin bijeengebracht.
Gaat men dus naar de Isar om kunst te genieten, dan valt het geheel tegen. En deze teleurstelling wordt te scherper, daar de ingang en omgeving van het kunstgebouw, met smaak ontworpen, veel verwachten doet. Monumentale gebouwen met veel wit en rechte lijnen, het moderne thema voor tentoonstellingen. Rond den ingang statige eerezalen met meesterwerken van Münchener artiesten, die echter in de ruimte verzinken. Als pittige introductie tot de Beiersche binnenhuiskunst een zaaltje voor grafische kunst van den architect Troost, bepaald intiem van doen. Lambriseering en meubelwerk van donker bruinend hout en gelig leder. Tegen de wanden donker raamwerk, dat fraaie platen omvat. Een smakelijk geheel, uitlokkend tot rustig neerzitten, tot opmerkzaam doorbladeren der portefeuilles. Zelfs de prachtige Japansche prenten houden het hier uit.
In de nabijheid der grafische afdeeling een merkwaardige antiquiteitenzaal, die heel het mooi geeft van oude woningkunst. Hooge, ruime zaal met kostbare gobelins en rijkbesneden meubelen, een geheel van deftige, voorname pracht.
Dan komt de groep der moderne binnenhuiskunst, het belang- | |
| |
rijkste thema van onzen artistieken tijd. Zonder overdrijving kan men dit zeggen. In schilder- en beeldhouwkunst heeft onze tijd een belangrijk hoogtepunt bereikt; in muziek en literatuur heerscht nieuwscheppend leven, dat in alle landen van zich spreken doet. In musea zijn schattten van oude kunst verzameld, die leerrijk toonen, wat kunstenaars van oude tijden en andere landen hebben voortgebracht. Wat vroeger één enkele na moeizame reizen vergund was te zien, staat nu open voor allen!
Maar in dezen vooruitgang, die men dankbaar erkennen moet, is de woning, ons ‘Heim’ teruggebleven. Verzorging van dit allernoodigste, van dit ons naaste gebied, blijft beperkt tot de kamers op... tentoonstellingen. Men gaat ze zien, bewondert de inrichting, keert terug in de eigen, leelijke vertrekken. En dit is gedeeltelijk te verklaren! Een schilderij hangt men eenvoudig aan den wand en men kan pronken met den naam van den schilder, genoegelijk ieder jaar berekenen, hoeveel het geschilderd ‘effect’ in waarde is gestegen. Maar voor het bewonen van een werkelijk artistieke kamer komt meer kijken! Geen cadeautje kan men er een plaatsje geven, dit hoort er niet en dat past niet in de kleur! Geen meubel kan er zóó maar bijgekocht worden, de kamerinrichting speelt feitelijk de baas. En men moet al zeer doordrongen zijn van heuschelijk schoonheidsgevoel om zich dit te laten welgevallen.
Niet alleen voor de bewoners, ook voor de inrichters, de woningkunstenaars is het een moeielijke tijd.
Het mooi van oude kamers, intiem van doen, is niet in een paar jaren ontstaan; het is langzaam gegroeid. Eigen bewoners en kundige handwerkers hebben eraan gewerkt zonder aan kunst. te denken; het waardevolle in familiebezit is gebleven en al wat kaf is in den loop der tijden verdwenen.
Nu moet men weer van den aanvang af beginnen, verzinnen, wat vroeger van zelf ontstond. Men moet kunstenaar en ambachtsman zijn, diep voelen de werking van kleuren en stemmingen en tegelijk met nuchter huisvrouwenoverleg de bruikbaarheid verzorgen, innig verstaan de schoonheidstaal van lijnen en vormen en prozaïsch beoordeelen de constructie en het materiaal. Voeg daarbij de speciale wenschen van den bewoner, de eischen, die iedere kamer door gebruik, vorm en belichting stelt en men ver- | |
| |
krijgt een raadsel, dat niet iedereen kan oplossen. Geen ander kunstgebied heeft met zooveel moeilijkheden te worstelen!
En juist dit kan men opmerkelijk te München leeren. Bijv. stemming in een kamer te brengen is een lastige opgave. Daar is een woonkamer in een landhuis van Riemerschmidt en die moet natuurlijk landelijk zijn. Doch het landelijke ligt er dik boven op, het is niet echt, alles is kunstmatig gefabriceerd en het geheel lijkt treurig veel op de Salontirolers, die op de Isarstraten in overvloed te vinden zijn. Ernst Haiger heeft een kleedkamer ontworpen, snoezig lief in wit en blauw, een heuschelijk damesboudoir. Maar de katalogus zegt, dat het voor een heer bestemd is, manchetten en wandelstokken beweren hetzelfde, dus zal het wel zoo zijn!
Een eetzaal heeft Bruno Paul ontworpen. De excentrieke meubelen laten ons koud en de kille wanden van gepolijst marmer, de kasten met te veel glas en te weinig hout brengen ons evenmin in een stemming om van een warm maal te genieten. We gaan bepaald huiveren in deze badkamer-sfeer!
Kleur is een belangrijk moment in vertrekken, kan veel zeggen. Dus maakte de kunstschilder Erler een tuinkamer in groen. Maar wat voor een groen! Een opdringerig, giftig groen, door bonte cretonnes in de kastdeuren nog verergerd.
In een andere kamer geven de kleuren een bachanaalsch festijn te zien. Een dekoratieschilder is hier aan het werk geweest. Kasten, wanden, deuren zijn er beschilderd met imitatie-intarsia, overal ornament en olieverf, een heusche manie. Toen de man klaar was, schijnt hij ontdekt te hebben, dat de smalle lijstjes der prenten nog ongerept gebleven waren. Dus werden ook deze ‘vermooid.’
In eenige andere kamers stoort weer het te veel. Er zijn te veel meubelen, het teveel aan glans neemt het intieme weg. Want dat is juist bij woningkunst zoo moeielijk, die verschillende vormen van meubelen, die varieerende kleuren van hout, stoelbekleeding, tapijten en wanden te vereenigen tot een harmonieus akkoord. De schilder heeft zijn tubes naast zich liggen, een drukje en de nieuwe kleur is op het palet. Terwijl op dit gebied gezocht moet worden, gevraagd naar allerlei materiaal, dat de gewenschte kleur kan geven, materiaal, dat meestal niet te krijgen is en dat voor geld en goede woorden en veel asjeblieftspelen moet worden gemaakt. Daarbij behoort veel goede smaak en routine, een alles omvattende
| |
| |
kennis, die weet wat te krijgen is, welke fabriek genegen is kleine hoeveelheden te vervaardigen. Bij tentoonstellingswerk komt het er dan nog op aan, een fabrikant te vinden, die terwille der reclame gratis leveren wil.
Dat dus de beginners - en die zijn hier ook genoeg - er niet in geslaagd zijn, iets dragelijks te geven, is wel verklaarbaar. Dit kunstvak is te moeielijk!
Ook eenige fabrikanten hebben zonder artiestenhulp geëxposeerd. Hier dus vrije beschikking over materiaal, maar de geniale, leidende hand ontbreekt. Er zijn kamers onder, die het banaal type van allegaartje vertoonen.
Het beste werk hebben Bruno Paul en Riemerschmidt geleverd. De laatste is vooruitgegaan sinds Dresden, waar zijn werk opzettelijk de goede vakervaring van het ambacht ging vermijden. In een der kamers van Bruno Paul treffen we werk aan van Jan Eisenlöffel, waaronder een zeer mooi klokje vooral de aandacht trekt.
Trouwens op metaalgebied is veel goeds te zien. München telt vele goudsmeden, die uitstekend hunne edele metaalkunst verstaan. Zeer mooi zilverwerk is er te zien onder de leiding van Bernhard Wenig gemaakt.
Aan den ingang van het ‘Vergnügungspark’ staan eenige kleine gebouwtjes voor de tuinstad Hellerau bij Dresden bestemd. Van buiten gezien leuke huisjes met een werkelijk landelijk hotel. Alleen de logeerkamers hier rieken sterk naar stadslucht, terwijl de kamers in de landhuisjes weer al te landelijk zijn. Of zich een stedeling in zulke boersche slaapkamers zou kunnen bewegen, is wel eenigszins aan twijfel onderhevig.
Het interessantst op de tentoonstelling is de afdeeling der stad München, waar meer nieuws te zien is dan in de kunstafdeeling. Dat kinderwerk van bewaarscholen is dikwijls verrassend om te zien, ook, hoe op enkele scholen dingen uit het practische leven onderwezen worden, hoe bijv. heel de bouw van een huis in miniatuur den kinderen getoond wordt, de verschillende materialen weer als uitgangspunt bij de vakken van onderwijs gebruikt worden.
De tentoonstelling te Darmstadt is in alle opzichten veel ernstiger. Hier alleen kunst, geen plezierpark of zoo iets. Een streng geordend geheel door wijlen Olbrich en Albin Müller ontworpen, met veel bloemen en planten opwekkend vermooid.
| |
| |
En deze tentoonstelling krijgt vooral beteekenis door de groote medewerking der Hessische regeering. Deze stelt een aantal zalen en kamers ten toon, voor regeeringsgebouwen bestemd. Daaronder een statige gerechtszaal met fraaie rechtersbibliotheek, conferentiekamers voor scholen, vorstelijke bad- en ontvangkamers, altemaal bewijzen met welke artistieke voortvarendheid deze regeering aan het werk is.
De Groothertog staat hier loffelijk vooraan. De teleurstelling van vroeger heeft hem niet ontmoedigd en nieuwe kunstenaars zijn naar Darmstadt beroepen. In zijn paleizen zijn tal van artistieke vertrekken ingericht en de Hessische kunst en nijverheid gaat naar buiten, op groote tentoonstellingen een eerste plaats veroverend. In St. Louis en Chicago zijn tallooze lauweren behaald en veel klinkende munt is naar het kleine Hessenland gekomen. Leerrijk wordt in Darmstadt aangetoond, welke vruchten een energieke ondersteuning van het kunsthandwerk voor het land kan hebben.
En als dan ook op deze tentoonstelling alle goede krachten op kunst en industriegebied zich enthousiast vereenigd hebben en hun werk een werkelijk hoogtepunt bereikt heeft, dan zijn de voorafgaande winsten daaraan niet vreemd. Het klinkend succes, dat toch steeds het zwaarste weegt, heeft de twijfelaars overtuigd, aangespoord tot uiterste inspanning.
Jaren geleden is hier een tentoonstelling gehouden, die zou wezen een Dokument van Duitsche Kunst. Dat is niet het geval geweest! Hoe kloek ook opgezet, is deze tentoonstelling gebleken te zijn een van beginwerk, terwijl de huidige, zonder fanfares aangekondigd, inderdaad is geworden een Dokument van Duitsche Kunst! Een hoogtepunt is hier bereikt, zoo rijp als geen der voorgaande mocht vertoonen!
Het minwaardige - want ook dit is er - wordt geheel op den achtergrond gedrongen door fraaie stalen van verfijnde binnenhuiskunst. Men denkt niet meer aan den zoetig-gelen voorhof, als men in de eerezaal van de badplaats Nauheim gekomen is. Hier een verfijning van kleuren, een koele blankheid, vermooid met bruinige keramiek en grijzig-witte tegels. Hier in de bekleeding der zuilen een meesterlijk partijtrekken van dof en geglazuurd werk, van alle effekten, die keramiek bezit. Zelfs de kleurige
| |
| |
paneelen van Hoffmann, die hier een tijdelijk plaatsje hebben verkregen, kunnen deze verheuging slechts in geringe mate verstoren.
Dan volgt de rechtszaal voor het Gerechtshof te Mainz bestemd. Een hooge, statige zaal in donkerbruin en stroogeel gehouden. Hier en daar gebruneerd koper, en lichtend hangen van het bewerkte plafond de kronen van geslepen glas met glimmend messing, den juist gekozen prachttoon gevend.
Attributen van het Recht ontbreken hier geheel, ze zijn overbodig. Dit kan niet anders dan een rechtszaal zijn, de zaal zelve is het sprekend symboor, indrukwekkend door ernst en waardigheid.
Overtuigend toont zoo'n rechtzaal aan, hoe vernederend-banaal de nu gebruikte zijn en hoe onder kunstige leiding een geheel kan ontstaan, dat een waardig tehuis voor het rechtsprekend Woord is
Zoo ook de rechterlijke bibliotheek, een heuschelijk studievertrek, uitlokkend tot rustig neerzitten, gewijd aan het Boek. Simpel is de uitvoering; overal blank eikenhout, waarvan de kleur is opgelicht door de gelige rotan-zittingen. En piquant komen daarin de zeegroene lampenkappen uit.
Volgen een statige ontvangkamer voor den president, conferentiekamers voor gymnasia, dienstvertrekken, die, op een enkele na, volkomen voor het doel berekend zijn, in scherpe tegenspraak staan met de brute banaliteiten, die nu in ambtelijke vertrekken, ook buiten Duitschland, heerschen.
In het niet-officieele deel wordt de prettige indruk versterkt. De indeeling is eenvoudig, gemakkelijk te vinden. Koele binnenplaatsjes met veel bloemen bieden afwisseling en verpoozing, en de schikking der vertrekken is zoo gekozen, dat ze de indeeling van een heerenhuis geven.
Daaronder valt als uitstekend geslaagd op een trappenhal met groote gaanderij van Lossow. Echt-Duitsch, doch in den goeden zin. Zwaar massief, met veel bruinend houtwerk en kostbare tapijten. Toch is het geheel voornaam, in-deftig gebleven.
Doch dit wordt overtroffen door het reuzenwerk, dat Albin Müller heeft geleverd en alle anderen op zijde dringt. Tal van kamers heeft hij ontworpen, vertrekken voor allerlei doeleinden. En iedere kamer is met juistheid berekend op het gebruik. Hier behoeft men geen katalogus te raadplegen, de kamer verraadt de
| |
| |
bestemming. In elke kamer die men binnentreedt, nieuwe effekten, nieuwe indeeling, nieuwe stemmingen, die telkens verrassen. Hier geen vervelend voortwerken op hetzelfde thema, geen angstvallig vasthouden van het eens bereikte, dat een vloek geworden is in dit kunstgebied.
Een geestig kunstenaar is aan het woord, voortdurend nieuws scheppend, virtuoos ontwerpend en toch in alles zijn karakter gevend. Albin Müller is het vóór en na; geen invloed van anderen is te bespeuren, het is heelemaal zijn geestelijk eigendom.
Maar hij is meer dan teekenaar, hij is tevens iemand, die het ambacht beheerscht. Hij kent de houtseorten, weet, wat er uit te halen is, en die geroutineerde kennis behoedt hem voor buitensporigheden. Nuchter overweegt hij de gebruikswaarde, zelfs van kleinigheden en weet tevens met tintelend vernuft kleurgevoelige stemmingen aan te brengen. Hij ontwerpt een pronkkastje, zoo ingénieus ingericht, dat een schrijnwerker van ouden stempel zou opspringen van vreugd, en op dat kastje staat weer een ivoren Mariabeeldje naar zijn model gesneden, in een baldakijntje, zoo meesterlijk gevormd, zoo innig vroom, dat men niet begrijpen kan, hoe dezelfde man kon peuteren aan al die kastjes en laadjes, echt vakwerk, en tevens dit godsdienstig beeldwerk kan maken. In intarsia ontwerpt hij simpel vlakornament, dat door de houtvlamming opgevoerd wordt tot rijke wanddekoratie en in borduurwerk teekent hij cirkelvullingen, die in ornamentaal vernuft het Japansch naderen.
In elke kamer dat echt-intieme, die onovertroffen stemming, die bij het binnentreden pakt, bij het verblijven steeds dieper inwerkt. En elk stuk, elk meubel kan bezien worden, het is praktisch zonder overdreven constructieve gelusten, biedt ook in schoonheidsoogpunt veel te zien.
Deze Albin Müller, hoe gevoelig artiest, moet tevens een ijzeren werker zijn. Hij zet alles naar zijn hand, zoekt zonder te falen fabrikaten uit, laat nieuwe maken, alsof er geen banale fabrikantensmaak bestond. Al die Hessische fabrieken en werkplaatsen volgen hem gedwee. Duur materiaal en kostbare procédé's bestaan niet voor hem. Wat hij wil, krijgt hij ook.
Zijn teekenaars leveren geen atelierarbeid, zooals bij andere Duitsche architekten het geval is. Zij zijn doordrongen van zijn
| |
| |
geest; zijn schetsen en aanwijzingen worden gevolgd, wel trouw, doch zonder levenlooze slaafsheid. Hij weet precies, wat ieder maken kan, geeft ze vandaag dit, morgen dat. Hij dwingt ze, maar inspireert ze tevens. Hij vermenigvuldigt zichzelve in al zijn teekenaars.
Alleen daardoor is het hem mogelijk deze reusachtige hoeveelheid werk te leveren binnen en buiten deze tentoonstelling. En zijn ijzeren wil heeft in vijf jaren den langen weg afgelegd, die Olbrich en Behrens langzaam en struikelend hebben gevolgd.
Aldus is deze tentoonstelling geworden een van Albin Müller; een persoonlijkheid, die alles op zijde drukt. Veel goeds bieden de heerenhuizen, de arbeiderswoningen, maar ze geven niets nieuws. En dit is juist de verdienste van Müllers werk, dat hij ons verrast, in het eentonige woninggebied het lang verwachte leven weet te brengen.
Zijn meesterstuk is de muziekzaal geworden. Een intiem zaaltje, halfrond uitbuigend, zorgvuldig den vleugel omvattend. Rondom wanden, kiesch bekleed met intarsia van gelig hout met donkerbruine vlamming. Halfzuilen van donkerbruin hout met veel snijwerk, dat vlak-gehouden is. De deuren van kostbaar hout met uitvoerig snijwerk. In dit zaaltje een zonnige prachtstemming zonder het ‘protsige’ van kostbaar materiaal, en onverschillig, of het daglicht schijnt of dat van het witte plafond de electrische lichtschijn droomerig neerdaalt, lokt het geheel uit tot aandachtig toehooren. Ook hier ontbreken muzieksymbolen, maar de zaal zelve is een rijk van tonen, meesterlijk in symfoniestijl gekomponeerd. Het is een festijn voor het oog, een waardig tehuis voor goede muziek. En hier kan men met gerustheid denken aan oude kunst, aan oude prachtzalen. Deze zaal overtreft ze, dringt alles terug. Een kunstenaar van onzen tijd heeft hier gesproken en ook daardoor staat zijn werk ons nader, wordt ons verstaanbaarder!
Elberfeld.
J.A. Loebèr Jr.
|
|