| |
| |
| |
Een Amerikaansche Maecenas.
The Harvard Oriental Series.
Onlangs is de Koloniale Bibliotheek in de Van Galenstraat te 's-Gravenhage met een kostbaar geschenk verrijkt, dat zij uit Amerika ontving: de tien deelen waaruit ‘The Harvard Oriental Series’ bestaat. En er bestaat gegronde verwachting, dat ook de deelen die nog verschijnen zullen haar door dezelfde vriendenhand zullen worden gegeven. Wat die ‘Series’ beoogt en wat daarin reeds tot stand is gebracht, verdient grootere bekendheid dan alleen onder de vakgeleerden, voor wie zij voornamelijk - doch niet uitsluitend - bestemd is. Ook om de aanleiding die tot haar ontstaan den stoot gaf.
Het uitgangspunt is hier alweder de milde gift van een vermogend Amerikaan, maar het betreft hier een bijzonder geval, dat van het gewone type afwijkt.
Dat gewone is bekend genoeg. De gever is de een of andere multi-millionair, zoo niet milliardair, en een zakenman. De gift, eene geweldig groote geldsom, te bestemmen voor iets zeer groots. De begiftigde, de een of andere universiteit of akademie, aan wie wordt opgedragen dat geld te besteden, hetzij ten behoeve van hooger onderwijs-belangen - stoffelijke of geestelijke - hetzij het te doen strekken tot eenig bepaald, meer of min nader omschreven wetenschappelijk onderzoek. Zoo goed als altijd wordt onder dat ‘wetenschappelijk’ alleen gelet op de natuurkundige studievakken en de biologische, beide in den ruimsten zin des woords; onder de geesteswetenschappen staat geene andere in de gunst dan
| |
| |
economie en sociologie. En dat is natuurlijk; de man van zaken voelt zich tot wetenschap alleen in zooverre aangetrokken, als hij de beteekenis daarvan voor de praktijk gemakkelijk inziet.
Iets zeer zeldzaams echter is de gift van belangrijke geldsommen, al loopen zij niet in de millioenen, geschonken voor eene zuiver wetenschappelijke onderneming zonder eenig tast- of zelfs denkbaar nut voor de praktijk des levens, en geschonken door iemand, die in staat is aan dien wetenschappelijken arbeid zelf mede te doen en het ook gedaan heeft.
Henry Clarke Warren, geboren in 1854 te Boston, gestorven in 1899 te Cambridge, Mass., den zetel der vermaarde Harvard University, had als klein kind uit een noodlottigen val een lichamelijk lijden overgehouden, dat hem tot elke werkzaamheid in de maatschappij ongeschikt maakte. Zeer gefortuneerd en begaafd met een helder verstand en zin voor abstracte studie, vond hij, tot de jaren des onderscheids gekomen, troost en bezigheid in studie. Zijne belangstelling gold in den beginne allerlei: hij beoefende physica, chemie, dierkunde, maar ook talen trokken hem aan, hij las b.v. met gemak Hollandsch en Spaansch, en in vraagstukken van zuivere wijsbegeerte stelde hij belang. Totdat hij onder de bekoring geraakte van de Indologische studiën. De rechte voldoening daarin vond hij evenwel eerst, toen hij van het Sanskrit tot de beoefening van het Pali overging. ‘For Sanskrit’, zoo zegt hij ergens, ‘is a chaos; Pali a cosmos.’ Tot op zekere hoogte bevat die uitspraak waarheid. Bij al het aantrekkelijke, dat de wijsheid der Brahmanen en de pakkende Indische verhaaltrant voor de beoefenaars van het Sanskrit hebben, ligt er toch aan den anderen kant ook iets verbijsterends in de producten der matelooze Indische verbeelding en in het overwegen van het wonderbaarlijke. Het gemis aan voldoende gegevens om den tijd van vervaardiging van de meeste er van te bepalen, moet menigen ordelievenden geest afschrikken. En hoewel tegenwoordig de nevel van dien ‘chaos’ begint op te trekken, toegegeven moet worden, dat de Pali-litteratuur vrij wat handelbaarder is. Zij bepaalt zich dan ook feitelijk tot één godsdienstig-wijsgeerig stelsel, het Boeddhisme. Geen andere dan Boeddhistische teksten zijn in het Pali voorhanden.
Warren heeft van zijne studie op dat gebied partij getrokken tot het vervaardigen van een bijzonder soort van kort begrip van de
| |
| |
leer van den Boeddha. Hij stelde namelijk eene uit oordeelkundig uitgekozen stukken bestaande bloemlezing te zamen van teksten uit de Heilige Schrift en haren commentaar, die een helder, stelselmatig overzicht geven van de grondlijnen en grondgedachten van het oudere Boeddhisme.
Die bloemlezing, Buddhism in translations, is in 1896 verschenen als deel III van de ‘Series’. Door haren geringen prijs is dat voortreffelijke boek binnen het bereik van de velen, die hunne eerste kennismaking met de ideeënwereld van het Boeddhisme zouden willen uitbreiden door in betrouwbare, zorgvuldige vertaling toegang te krijgen tot de bronnen zelven. Behalve met dit, voor ieder ontwikkelde bestemde werk hield Warren zich nog onledig met een anderen, zuiver wetenschappelijken arbeid: de uitgave van een hoogst belangrijken Pali tekst, die tot nog toe alleen in handschrift voorhanden is. Die taak heeft hij niet kunnen volvoeren. Lanman, zijn leermeester, maakt het werk af en zal het, zoodra het voltooid is, publiceeren. Daarmede zal hij op de meest passende wijze aan den plicht der dankbaarheid voldaan hebben.
Want Warren was het, die door rijke schenkingen hem de middelen verstrekte om de Harvard Oriental Series in het leven te roepen, en die haar voortbestaan, ook na zijn dood, verzekerd heeft. Lanman, die aan de Harvard University het Sanskrit vertegenwoordigt, is van den beginne af de leider van die onderneming, die bestemd is om den bloei van de Indologie te bevorderen. Hij zorgt daarvoor door critische uitgaven van belangrijke teksten, door goede en ook uit letterkundig oogpunt uitmuntende vertalingen van zulke teksten, daaronder die ook voor niet-Sanskritisten van beteekenis zijn, en in het algemeen door het tot stand komen van standaard studieboeken mogelijk te maken. Lanman stelt zich hier de hoogste eischen van inhoud, van vorm, van technische uitvoering.
Het allereerste deel van de grootsche reeks is eene eer mede voor ons Nederlanders. Zijn eerste medewerker toch was prof. Kern, wiens editio princeps van een van de schoonste voortbrengselen van in het Sanskrit uitgebeelde Boeddhistische vertellingskunst, de Jâtakamâlâ, in 1892 de rij opende. Die bundel van 34 episoden uit vroegere levens van den Boeddha, toen hij zich door daden van zeldzame zelfverloochening tot zijne verheven
| |
| |
taak voorbereidde, is voor ons ook hierom van belang, omdat van de beeldgroepen-reeksen op den Boro Boedoer er eene is, die dat heilige boek regelmatig illustreert.
Behalve dit eerste deel bevatten nog drie andere deelen, II en IV-VI oorspronkelijke teksten. Omdat deze alleen voor vakgeleerden bestemd zijn, is het voldoende hier niet meer te vermelden dan dit: dl. II behelst een gezaghebbend leerboek van de Sânkhya philosophie, waarover bijkans veertig jaren geleden mr. P.A.S. van Limburg Brouwer in de Gids een indertijd zeer gewaardeerd artikel heeft geschreven; dl. IV is de eerste uitgave van een tooneelstuk uit het begin van de tiende eeuw, een Alexandrijnsch kunstproduct, om zoo te zeggen, van de Indische letteren; in dl. V en VI staat een vrij oud werk in verzen, dat voor de kennis der overgeleverde uitlegkunde van den Rigweda van belang is, met vertaling en aanteekeningen.
Van geheel anderen aard is het negende deel, dat, evenals het derde, voor een grooter publiek berekend is. Een van Lanman's leerlingen, de heer Ryder, biedt ons daar eene Engelsche vertaling van het Leemen Wagentje, dat meesterstuk van Indische dramatische kunst, dat onzen landgenooten uit de verdietsching van dr. J.Ph. Vogel bekend is.
In de drie overige deelen van de reeks, VII, VIII en X, die ook in formaat en omvang de andere overtreffen, is de zwaarste taak tot een goed einde gebracht, namelijk zulk eene, die de grootste zelfverloochening vorderde van de geleerden, die ze op zich namen. Zij zijn als een schoon en trotsch gedenkteeken te beschouwen van den werklust, de werkkracht en de volharding van Amerikaansche beoefenaars der Indische studiën.
Alle drie die deelen betreffen de Wedas. Deel zeven en acht hebben tot inhoud de verklaring en vertaling van den Atharwaweda, en deel X, een zware kwartijn van 1078 bladzijden, draagt den veelbelovenden, maar ook veel gevenden titel: A Vedic Concordance.
Zooals men weet, is de Atharwaweda, hoewel in rang niet de gelijke van de drie andere Wedas en eerst betrekkelijk laat met deze op ééne lijn gesteld, om zijn inhoud een gedenkstuk van den allereersten rang. De spreuken en liederen, die hij bevat, mogen naar hun taal niet zóó oud zijn als die van het oudste letterkundige monument in eenige Indogermaansche taal, hun inhoud klimt,
| |
| |
evenals die van den Rigweda, op tot Indië's grijzen voortijd, en heeft daarom eene zoo bijzondere waarde, omdat hij overal vastknoopt aan het echte, eigenlijke volksgeloof.
Die rijke en veelzijdige stof van bezweringsformulieren en tooverspreuken om te genezen, te beschermen, te helpen in nood, te redden uit gevaar, te doen winnen in het spel, om booze geesten te bannen, maar ook om te kwellen, te verlammen, te dooden, ziek te maken, dat arsenaal van hocus-pocus-middelen, waarin de geloovige een onbegrensd vertrouwen stelt - voor den geleerde is die verzameling van tooverwapenen in den strijd om het bestaan als een welgevuld magazijn van gegevens om kennis op te doen van het denken en dichten van de oudste phase der Indische cultuur. Voor de beoefenaars van de godsdienstgeschiedenis, van die der geneeskunde, is de Atharwaweda eene kenbron van grooten rijkdom; voor de algemeene ethnologie en voor ‘folklore’ levert hij getuigenissen van waarde zoo om hunne authenticiteit als hunne oudheid.
Maar de verklaring van die Atharwaspreuken biedt soms groote moeielijkheden. De inheemsche overlevering laat toch in velerlei opzicht te wenschen. Voor gezet en gedetailleerd methodisch en wetenschappelijk onderzoek valt hier nog veel te doen. Toen dan ook Amerika's oudste en eerste Sanskritist, William Dwight Whitney, in vereeniging met Rudolf von Roth, zijn leermeester, den Atharwaweda in het oorspronkelijk had uitgegeven (1855), zag hij aanstonds in dat daarmede slechts half werk gedaan was en dat hij zijne taak niet als volbracht mocht beschouwen, wanneer hij zijne uitgaaf niet liet volgen door een behoorlijken commentaar en eene verklarende woordenlijst. Allerlei omstandigheden, en van deze niet de minste dat hij aan zijn werk zulke hooge eischen stelde, maakten dat de voltooiing van dat tweede gedeelte telkens en telkens verschoven werd. Zoo kwam het, dat toen hij in 1894 stierf, die lang verwachte commentaar nog onafgewerkt als handschrift in zijne nalatenschap berustte; alleen de woordenlijst had, jaren te voren, het licht gezien.
Lanman beschouwde het als eene zaak van eer den noesten arbeid van zijn grooten leermeester tot nut van de wetenschap te doen strekken. Nog bij Whitney's leven was het in beginsel vastgesteld dat die in de Harvard Oriental Series zou worden opgenomen. Aan dat plan ging hij aanstonds uitvoering geven. Maar zóó
| |
| |
zwaar was de taak, zoovele waren ook zijne andere bezigheden en de behoeften van zijn eigen werk, dat er nog elf jaren moesten verloopen, voor en aleer de twee stoere deelen, die te zamen meer dan duizend bladzijden tellen, het licht konden zien. Het is een monumentaal werk geworden, die commentaar in den vorm eener streng philologische vertaling, voorzien van zoovele en zoo volledige gegevens, dat alle hulpmiddelen ter verklaring voor den gebruiker bijeen zijn gebracht. Dit alles is daarenboven zoo Amerikaansch praktisch ingericht, dat men aanstonds en alles bij elkander vindt, wat men bij het naslaan noodig heeft. Wat Lanman aan het werk van Whitney toevoegde, is duidelijk te onderkennen. Zoo heeft zijne daad van pieteit een voorbeeldig studieboek gewrocht, dat geen beoefenaar van de Wedastudie voortaan missen kan. Hoe diep hij doordrongen is van de onbeduidendheid van de individuen in vergelijking van de ideeën, waarvan zij de dragers zijn, en van de hoogheid der Wetenschap, mag blijken uit de strofen, aan het einde zijner Preface geplaatst. Ik kan den lust niet weerstaan het begin daarvan hier neer te schrijven:
Teacher and teacher's teacher long had wrought
Upon these tomes of ancient Hindu lore,
Till Death did give to one whom both had taught
The task to finish, when they were no more.
'T is finished, - yet unfinished, like the flow
Of water-streams between their banks that glide;
For Learning's streams, that down the ages go,
Flow on for ever with a swelling tide.
Here plodding labor brings its affluent brook;
There genius, like a river, pours amain:
While Learning - ageless, deathless - scarce will look
To note which ones have toiled her love to gain.
De Vedic Concordance, die het Tiende Deel uitmaakt, is het werk van een anderen, zeer gunstig bekenden Amerikaanschen geleerde, Maurice Bloomfield. Ook dat heeft jaren arbeids vereischt, en arbeid van zelfverloochening en zelfkwelling. Hij die den omvang en de verscheidenheid van de vele Wedische teksten kent, die voor dit doel moeten worden nageplozen en volledig, zonder iets over te slaan, alphabetisch gerangschikt in de concordantie verwerkt, moet wel bij het gebruiken van dit geweldige en toch zoo nuttige ‘working-instrument’ een gevoel van eerbiedige be- | |
| |
wondering bij zich voelen opkomen voor den man die dat werk heeft aangedurfd en ten einde gebracht. De vervaardiger van dien wel geordenden schat van Wedacitaten vinde zijne belooning in de warme erkentelijkheid van de velen die in die concordantie een betrouwbaren wegwijzer kunnen en zullen raadplegen.
Verscheidene deelen zijn er verder in bewerking. Eene critische uitgave van het Pancatantra in al zijne bekende redacties staat ons te wachten, eene nieuwe uitgave van het drama Çakuntalâ, en nog veel meer. De redacteur van de ‘Series’ is onverdroten in de weer, om al wat uit zijne werkplaatsen voor den dag komt, zoo volmaakt mogelijk te doen zijn. Sterk en mooi papier, uitmuntende druk, stevige en tevens smaakvolle banden, eene praktische manier van pagineering en aangeving van plaatsen in den tekst; kortom tal van kleinigheden, maar die, zoo er behoorlijk in voorzien is, het genot bij het lezen en het naslaan verhoogen, worden door Lanman behartigd. De prijs van de afzonderlijk verkrijgbare werken der ‘Series’ is matig; voor eene spoedige bezorging van het bestelde door Europeesche koopers is gezorgd. De correctie van de drukproeven is zoo angstvallig nauwlettend dat drukfouten, menschelijkerwijze gesproken, verbannen zijn.
En deze modelreeks staat nu, dank zij de voorkomendheid van onzen Amerikaanschen ambtgenoot en zijne sympathie voor ons volk, op de boekenplanken van de Koloniale Bibliotheek in het bereik en ter beschikking van wie er gebruik van wenschen te maken. Het is goed dat dit zoo is. Die boekerij behoort te wezen, wat zij al meer en meer door de goede zorgen van het Bestuur van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië geworden is: de openbare boekenverzameling, waar men alles vinden kan, wat op onze koloniën betrekking heeft, ook al is dat verband niet rechtstreeksch en eng. De heer G.P. Rouffaer, de ijverige adjunct-secretaris van genoemd Bestuur, is de wakkere uitvoerder van dat streven. Bij die opvatting, welke ik ten volle deel, mag men zeggen dat door Lanman's schenking thans in eene leemte der Koloniale Bibliotheek is voorzien.
J.S. Speyer
|
|