De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Het Hollandsch in Zuid-Afrika.‘Om de droom te mogen koesteren van een Groot-Nederlandse beschaving en een Groot-Nederlandse literatuur - daartoe moeten we beginnen met te handhaven en te veredelen wat we hebben, wat ons onbetwistbaar eigendom is in de volste zin van het woord; daartoe hebben we 't intellektuele Nederland nodig. En ons plan is niet één duim-breedte af te wijken verder dan de noodzakelikheid het gebiedt.’ Aldus schreef G.S. Preller in zijn opstel: ‘Gedachten over de aanvaarding ener Afrikaanse schrijftaal.’ Dit opstel, dat het eerst in Juni 1905, in De Volkstem te Pretoria verscheen en later afzonderlijk herdrukt werd, leidde tot de huidige Afrikaansche taalbeweging. Ons Nederlanders, of beter ons Groot-Nederlanders, behoort die beweging belang in te boezemen. Evenmin als ons de nationale toekomst van Zuid-Afrika onverschillig is, evenmin kan de vraag ons koud laten hoe het Hollandsch er daarginds, na verloop van tijd, zal uitzien en of de spreektaal er dichter bij de stamtaal dan wel verder van af zal staan. Dat het Hollandsch in Zuid-Afrika, allen somberen voorspellingen ten spijt, nog een toekomst heeft, staat bij mij vast en zou door vele onmiskenbare teekenen gemakkelijk te bewijzen zijn. Behalve op die teekenen berust mijn meening op de uitspraak van vele voorname Afrikaners; mannen als president Steyn, de hoogleeraren De Vos en Viljoen. Het ligt echter buiten het bestek van dit opstel om breeder op deze kwestie in te gaan. Wij nemen dus deze stelling onbewezen aan, omdat zij | |
[pagina 94]
| |
de uitgang is van dit betoog. Wat toch zou het baten over het Hollandsch in Zuid-Afrika te spreken en te schrijven, wanneer wij in zijn krachtig voortbestaan niet geloofden? Toch mengen wij ons niet in den strijd: Afrikaansch of het Nederlandsch van Nederland de taal der Afrikaners. Zooals de voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, in 1906 op het 29e Taal- en Letterkundig Congres te Brussel heeft gezegd: ‘Wij zien toe, Vlamingen en Nederlanders. Wij zwijgen; maar onze aandacht is gespannen.’ Niet alleen toch is deze kwestie er een van Groot-Nederlandsch belang, maar ook een van economische beteekenis. Wordt dit uitgestrekte, veelbelovende gebied voor ons Nederlandsch gesloten, dan missen wij alle voordeelen, verbonden aan de taal welke wij met de Afrikaners gemeen hebben. Die voordeelen achte men niet gering; zij geven ons nog steeds een niet onbelangrijken voorsprong op de zoo machtige mededingers, die wij daar op allerlei terrein ontmoeten. Het materieele nadeel is echter nog minder schadelijk dan het moreele. Wij zouden het intellectueele verkeer, door middel van de gemeenschappelijke taal, met het jonge, krachtige volk ontberen; met onze taalverwanten, waarvan ieder, met eenigen kijk op de toekomst, ‘groote verwachtingen heeft’, zooals Olive Schreiner kort vóór den oorlog heeft gezegd.Ga naar voetnoot1) Het ontzaglijke nadeel voor de Afrikaners, wanneer zij de banden met Nederland verbraken door het scheppen eener taal, die alleen voor de Afrikaners verstaanbaar zou zijn, behandel ik verderop. Het meerendeel hunner voelt die verantwoordelijkheid. Men is in Nederland niet onverschillig voor dien strijd. Dit blijkt uit de meer dan gewone aandacht, die onze groote bladen hebben gewijd aan het feit, dat de Afrikaansche taalbeweging een hoogstaand, groot tijdschrift wil uitgeven. Mij wil het evenwel voorkomen - te oordeelen naar de besprekingen in onze pers en daar buiten - dat men zich niet altijd een juiste voorstelling maakt van die beweging, en vooral dat nog al te velen haar in haar streven identiek wanen met de vroegere Du Toit-beweging. | |
[pagina 95]
| |
Om al die misvattingen op te helderen, mag het wenschelijk heeten de beide richtingen - die van Ds. du Toit en die van Preller - met elkander te vergelijken en de kracht en beteekenis der huidige strooming vast te stellen.
Het Afrikaansch, zooals wij dit thans kennen, werd reeds in de 18e eeuw gesproken. De eerste bekende opstellen in die taal dagteekenen echter van 1861, en van 1873 is de primaire poging om het Afrikaansch tot schrijftaal te verheffen. Bitter weinig Afrikaners dier dagen letten in den aanvang op die poging. Men beschouwde het in Zuid-Afrika algemeen als een volslagen onmogelijkheid om iets in het Afrikaansch te schrijven, dat de moeite van het lezen waard was. Geheel onverwacht en van een zijde, waarheen men nooit om hulp had durven uitzien, kreeg die poging steun. In Mei 1875 hield Dr. J.J. Brill, rector van het Grey-College te Bloemfontein, een man in wiens gedegen kennis en kunde Zuid-Afrika ongeschokt vertrouwen heeft, een rede, waarin hij o.m. zeide: ‘Alles zal afhangen van de levenskracht der nationale beweging, die zich begint te ontplooien. Willen wij dus een eigen onafhankelijk volksbestaan, een eigen taal, eenmaal misschien een eigen letterkunde van Zuid-Afrika, dan rust op ons de dure verplichting om, tegenover machtigen, vreemden invloed, die nationale beweging te steunen en te beschermen, dat nationale bewustzijn te koesteren en aan te kweeken, het nationale leven met alle ons ten dienste staande middelen te bevorderen en te handhaven.’ Dr. Brill verklaarde zich hier dus voorstander van de Afrikaansche taalbeweging. Niets zou echter verder van de waarheid zijn dan wanneer men meende, dat hij het willen en wenschen van Ds. du Toit onderschreef. Den 18en Febr. 1908 heeft hij dit nog eens nadrukkelijk uitgesproken. Volgens het verslag van Ons Land te Kaapstad zeide hij: ‘Vroeger was het werk der beweging niets anders dan afbrekend, anti dit, anti dat, anti alles.....De beweging van Di Patriot was ten gronde gegaan, omdat men er toen op uit was om zo plat mogelik te schrijven.... Het zou goed zijn om nu zo min mogelik af te wijken van de Hollandse spelling.’ Nauwelijks had Dr. Brill in 1875 dit aanmoedigend woord | |
[pagina 96]
| |
gesproken of de voorstanders eener Zuid-Afrikaansche schrijftaal kwamen van alle zijden voor den dag. Zij hadden nu moed gekregen om openlijk partij te kiezen. En Ds. S.J. du Toit van de Paarl organiseerde ze. Vóór het jaar teneinde was, had hij reeds Di Genootskap voor regte Afrikaners gesticht. Een jaar later had dit al zijn eigen orgaan Di Patriot, in 1896 gevolgd door een tijdschrift Ons Klijntji. Het eerste werk van de georganiseerde Afrikaansche schrijftalers was een spraakkunst uit te geven, en het groote ideaal: een vertaling van den Statenbijbel in het Afrikaansch. Luther's voorbeeld lokte Ds du Toit. De volgelingen van Ds. du Toit noemden zich - niet zonder zelfverheffing - ‘regte Afrikaners’ of ook wel Patriotten. In het begin toonden zij zich dien naam waard. De eerste jaren hunner beweging vielen samen met de onrechtmatige annexatie van Transvaal. Hun voorman was een wakker en bekwaam strijder voor het goed recht der Overvaalsche broeders. Dit won hem hun vertrouwen en de blinde toewijding zijner volgelingen. Zeker ook uit erkentelijkheid voor dien intellectueelen steun werd Ds. S.J. du Toit, na de retrocessie van 1881, benoemd tot superintendent van onderwijs der Zuid-Afrikaansche Republiek. Nu brak de glorietijd voor de Afrikaansche taalbeweging aan. Te Bloemfontein was F.W. Reitz, een der verdienstelijkste dichters in het Afrikaansch, Staatspresident; in de Kaap steunden vele invloedrijke kolonisten het streven en in Pretoria vervulde de leider der beweging zelf een zeer gewichtige staatsbetrekking. Niet zoozeer door het aantal harer volgelingen als wel door de macht en invloed harer ondersteuners scheen het alsof de Afrikaansche taalbeweging het van de voorstanders van het Hoog-Hollandsch op den duur zou winnen. Toen in 1890 de Zuid-Afrikaansche Taalbond werd opgericht, sprak men in de omschrijving van het doel dezer vereeniging niet ronduit over de bevordering der kennis van het Hollandsch, doch over de bevordering der kennis van de ‘volkstaal’. Dr. N. Mansvelt, de opvolger van Ds. du Toit als superintendent van onderwijs, door Prof. J. te Winkel in een opstel over het Hollandsch in Zuid-AfrikaGa naar voetnoot1), de ziel van den | |
[pagina 97]
| |
Z.A. Taalbond genoemd, schrijft in zijn Betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika, sedert de verovering van de Kaap-Kolonie door de Engelschen (blz. 55)Ga naar voetnoot1): ‘De vraag of de Taalbond de eigenlijke Hollandsche taal, dan wel den een of anderen vorm van het Afrikaansch-Hollandsch zou voorstaan, werd wijselijk, om geen scheuring te weeg te brengen, ter zijde gesteld om het aan de toekomst over te laten, welke vorm de volkstaal in Zuid-Afrika zal aannemen’, ‘terwijl men zich intusschen van de Nederlandsche schrijftaal als de officieele taal van den Taalbond bleef bedienen.’Ga naar voetnoot2) Deze omzichtigheid en vrees voor tweespalt toonen wel duidelijk dat di Genootskap voor regte Afrikaners een lichaam was, waarmede rekening diende gehouden te worden. Ds. du Toit was een te handig debater om van deze zeer zeker zwakke houding van den Taalbond geen gebruik te maken. Hij schreef een uitvoerig betoogGa naar voetnoot3) waarin hij voorop zette: ‘Di Taalkongres het di kwessi, wat ons eintlik hier met di Volkstaal bedoel ni wil in behandeling neem ni’, reden waarom hij het deed. Zijn conclusie was natuurlijk dat het Afrikaansch de volkstaal was. Den stand der partijen schetste hij als volgt: ‘Daar is hier dri partije, 1o. skrijf soos jij praat, sê ons; 2o. Nederlands als in Nederland wil andere; 3o. een vereenvoudigde Hollans, sê 'n tussenpartij’. Wat is nu de oorzaak dat de ontwijfelbare invloed der du-Toit-beweging geheel verloren is gegaan? In de voornaamste plaats is dit toe te schrijven aan de onbedwingbare lust van den Paarlschen predikant om aan al zijn doen en laten een politieken bijsmaak te geven. Deze bijsmaak kreeg meer en meer den onaangenamen geur van Britsch Jingoisme en landsverraad. | |
[pagina 98]
| |
Hij was in zijn taaltrots zoo verblind dat hij ‘de band van de taaleenheid met de 13 miljoen Nederlands-sprekenden in Europa en de 40 miljoen in Oost en West, die onder Nederlandse invloed staan, en de schat van Nederlandse kultuur, dat wil dus zeggen van de gehele beschavingsgeschiedenis van het Nederlandse volk met zijn rijke kunst en letteren’,Ga naar voetnoot1) zonder schade meende te kunnen missen. Hij wilde het Nederlandsch van Nederland uit Zuid-Afrika verbannen. Hij liet toe, dat zijn volgelingen, onweersproken, dus met zijn stilzwijgende instemming, in de organen van Di Genootskap zongen: Vat Holland jou taal,
Dit het ons bepaal.
Di Engels kan blij;
Maar hou hom op zij.
Zijn spelling, die aanvankelijk niet zooveel verschilde van de vereenvoudigde schrijfwijze, werd hoe langer hoe meer phonetisch. In zijn streven om het Nederlandsch uit te wijzen maakte hij een spelling, die het Hoog-Hollandsch ten slotte onleesbaar zou maken voor den Afrikaner. Dit vond de meerderheid der Afrikaners ontwijding van de taal der vaderen, en met kracht en macht verzette zij zich tegen de invoering van dit taaltje dat, juist tengevolge zijner consequent doorgevoerde phonetische spelling en bij gebrek aan den toetssteen van het gesproken of geschreven Nederlandsch, onherroepelijk meer en meer moest verbasteren. En dit taaltje wilde Ds. du Toit invoeren in de regeeringskantoren, in school en kerk. Zijn mede-Afrikaners hield hij steeds voor dat, wanneer dit eenmaal was gebeurd, de Hollandsche schoolmeesters en gouvernements-ambtenaren zouden vervangen moeten worden door Afrikaners. Listig en sluw - zooals trouwens in al zijn daden - wekte hij hierdoor den broodnijd, vertrouwend dat dit zijn streven een niet onaanzienlijk getal volgelingen zou toevoeren. Het pleit voor de hechtheid van den band, die de Afrikaners over het algemeen nog steeds bindt aan het oude moederland, dat die opzweeping Ds. du Toit's beweging geen voordeel heeft | |
[pagina 99]
| |
gebracht, maar haar integendeel uiteindelijk schade heeft gedaan. Een andere, en mede een zeer voorname, oorzaak voor het tanen van den invloed is de bijbelvertaling. In 1893 verscheen het eerste deel: ‘Di eerste Boek van Moses, genaam Genesis’ en in 1895 zag ‘Di Efangeli vollens Matteus’ het licht.Ga naar voetnoot1) Zij leidde wel niet, als in Griekenland in 1901, tot moord en doodslag, maar verwekte toch heftige verontwaardiging onder de Afrikaners. Prof. D.C. Hesseling zegt terechtGa naar voetnoot2): ‘Zij hebben veel meer dan wij een afzonderlike taal voor alles, wat met de godsdienst in verband staat. In de kerk horen zij Hoog-Hollands, bij hun godsdienstoefeningen te huis gebruiken zij die taal zelf, de hoofdbegrippen van hun geloof hebben zij nooit onder andere vormen kunnen uitdrukken’. Maar er is behalve deze nog een andere reden voor die verontwaardiging, en die is weder de besliste, onberedeneerde onwil om den band met het Nederlandsch te verbreken. Dr. P.J. du Toit, zelf een Afrikaner, die dus in dit opzicht met kennis van het volkskarakter spreekt, verklaart:Ga naar voetnoot3) ‘Ook de handhaving van het Nederlandsch als taal voor en van den godsdienst is alleen te begrijpen als nauwe verwantschap met het Nederlandsch nog gevoeld wordt.’
Dit zijn wel de voornaamste oorzaken, waarom de Du Toitbeweging hoe langer hoe meer begon te verloopen. In Januari 1897 deed de Paarlsche predikant nog een laatste poging om zijn getrouwen in zijn bolwerk te verzamelen; maar dit congres overtuigde hem, dat het met zijn rijk ten einde liep. Slechts heel weinig predikanten kwamen op en alle professoren van Stellenbosch, de leiders van den Taalbond, die weleer zijn invloed niet wilde trotseeren, hadden zich schriftelijk laten verontschuldigen. Zijn houding gedurende den oorlog voltooide zijn val. Zelfs de laatste garde schaamde zich zijner en verliet hem. Di Patriot vond geen lezers meer en een blad zonder lezers, | |
[pagina 100]
| |
waarvan de uitgave, dank zij financieelen steun, nog wel mogelijk was, scheen zelfs een Ds. du Toit te snaaks. ‘Hij gaf pad.’
Het is niet aan ons den Paarlschen predikant te beoordeelen of te vonnissen. Wellicht dat het eenmaal recht duidelijk zal worden, wat hem heeft bewogen zich bij de anti-nationale beweging aan te sluiten. Dat hij altijd een valsche rol zou hebben gespeeld en zelfs onder het mom van patriotisme de tronie van een verrader van zijn volk en een Britschen Jingo verborg, mag niet worden verondersteld. Deugdelijke bewijzen zijn voor zoo zwaar een beschuldiging niet bij te brengen. Een andere verklaring dringt zich op. Er zijn helaas meer voorbeelden van mannen, die meenend ondank te oogsten bij landgenooten, zich uit bitterheid bij den nationalen vijand aansluiten. Dit is een veronderstelling slechts, geen verontschuldiging natuurlijk. Doch hoe men Ds. du Toits gedrag ook beoordeele, waardeering voor hetgeen zijn taalbeweging heeft gedaan ten beste van het Hollandsch in Zuid-Afrika, behoeft ook het verpletterendste vonnis niet uit te sluiten. Zelfs een zoo fel bestrijder van zijn streven als Prof. te Winkel, die in 1897 op het 24e Taal- en Letterkundig congres te Dordrecht van het Zuid-Afrikaansch van Ds. du Toit getuigde: ‘Onder de Hottentotten zou hij er een soort van literair leven mee kunnen wekken, de beschaafden zullen er zich afkeeren,’ moest in zijn reeds genoemd opstel, in de Vragen van den Dag, erkennen, dat ‘vele van de gedichten uit den Patriotstijd zeer verdienstelijk zijn’ en dat oom Jan de gevechten van den Vrijheidsoorlog heeft bezongen ‘in treffende en aanschouwelijke liederen, die de vergelijking met de beste onzer geuzenliedjes glansrijk kunnen doorstaan’.Ga naar voetnoot1)
De oorlog bracht natuurlijk stilstand in den onderlingen taalstrijd, die vrijwel ten voordeele der Hoog-Hollanders beslecht was. Na den vrede zag men in, dat de bakens moesten worden verzet, nu het getij zoo ongunstig was verloopen. ‘Hebben we al eenmaal,’ zoo schreef een warm voelend Afrikaner in 1905, ‘de vrome wens gekoesterd, dat 't (Nederlands) | |
[pagina 101]
| |
meer voor ons kon zijn, - die hoop ontsproot uit wat tans in 't verleden ligt, en 't is meer dan ijdel, het is zelfmoordend om ons nog langer daarmee te vleien.’Ga naar voetnoot1) Mochten de Hollandsche Afrikaners het niet allen eens zijn met de conclusie van dezen schrijver, dat namelijk alleen het Afrikaansch als schrijftaal redding kan brengen; algemeen zag men in, dat de nieuwe tijden nieuwe eischen stelden. Zelfs de mannen in Zuid-Afrika, die in 1891 nog, volgens Ds. du Toit, een Nederlandsch wilden als in Nederland, bezweken, hoewel onwillig, voor den drang van het tegenwoordige.
Reeds in Juni 1897 had dr. Reinink te Pretoria, als secretaris der uitvoerende commissie van de ‘Zuid-Afrikaansche beweging tot invoering eener vereenvoudiging, zooals door de Kollewijn-beweging bedoeld,’ zich tot Prof. Spruyt gewend, met het verzoek om op het 24e Taal- en Letterkundig Congres te Dordrecht dit Zuid-Afrikaansche streven te willen uiteenzetten en er de sanctie dezer bijeenkomst voor te verkrijgen, hetgeen ook geschied is. Hetzelfde jaar had Dr. F.V. Engelenburg, de hoofdredacteur van de Pretoriaansche Volksstem, die sedert 1894 in een soort Kollewijn-spelling verscheen, in De Gids betoogd, dat de vereenvoudiging een middel was dat ‘meer levensvatbaarheid zou geven aan de Hollandsche taal buiten Nederland en Vlaanderen’. Thans voelde men dat men nog verder moest gaan, en te Kaapstad besloot in 1904 een Congres van Afrikaner voormannen uit geheel Zuid-Afrika, niet alleen om de vereenvoudigde spelling in te voeren, maar ook om in het Nederlandsch van Zuid-Afrika op te nemen ‘Afrikaansche woorden en uitdrukkingen, die algemeen gebruikt worden.’ Door deze middelen wilden zij de klove overbruggen, die daarginds - meer nog dan ten onzent - de spreektaal van de schrijftaal scheidt. De strijd, die vooral in de Kaap tegen de Kaapstadsche besluiten werd gevoerd, ligt nog te versch in de herinnering om hem hier op nieuw te teekenen. Hij is nu geluwd. | |
[pagina 102]
| |
Naast de mannen der Kaapstadsche Conferentie, stonden andere even oprechte Afrikaners, die meenden, dat met deze beslissingen nog niet genoeg was gedaan voor de bevordering van ‘de volkstaal van Zuid-Afrika’. Er waren er die vreesden dat de spreektaal, in de omklemming van het Engelsch, hoe langer hoe meer zou verbasteren en dus zich sneller van de schrijftaal zou verwijderen dan dat de klove door het aangegeven middel kon worden overbrugd. Er waren er die de overtuiging hadden dat vele Afrikaners warmer zouden worden en harder zouden werken voor het Afrikaansch dan voor een vereenvoudigd Nederlandsch. De mannen van de vereenvoudiging, die het gevaar der verbastering evenmin gering achtten, maanden telkens weer tot het zuiver houden der spreektaal. Jan Hofmeyr, Onze Jan, herhaalde die vermaning in een rede, waarin hij de vraag stelde of het den Afrikaners ernst was met hun taal. Toen verscheen, kort daarop, in De Volkstem - die na den oorlog de dubbele s uit haar naam had geschrapt, welke zij, ter wille der traditie, vóór den oorlog zorgvuldig had bewaard - een reeks artikelen, waaruit dit opstel een aanhaling draagt. Het was een warm betoog voor het vastleggen der spreektaal in letterkundige en andere geschriften, het eenige middel om haar voor verwording te behoeden. Dat dit middel krachtig is, leert kennismaking met de Afrikaansche literatuur. Op de Z.A. lieder- en voordrachtavonden, overal in den lande gegeven, verzuimde ik nooit er op te wijzen dat in al de gedichten en liedjes van het programma slechts één Engelsch woord voorkwam en wel: linger in Reitz' Klaas Geschwint en zijn peert. Tegenover die zuiverheid van de letterkundige taal staat de voortdurende klacht, dat de omgangstaal van een groot deel der Afrikaners krioelt van anglicismen en barbarismen. De wakkere advocaat van een zaak, die, tengevolge van Ds. du Toits optreden, in zoo slechten faam stond, was Guus Schoeman Preller. J.F. van Oordt zegt in de inleiding tot zijn Paul Kruger en de opkomst der Zuid-Afrikaansche Republiek: ‘Het beginsel en de persoon, die het beginsel volgt, van elkander | |
[pagina 103]
| |
scheiden, daar heeft ons gewoon Zuid-Afrikaansch publiek geen begrip van, en voornamelijk niet de eenvoudige Boer.’ Die stelling is door enkele Z.A. specialiteiten aangetast.Ga naar voetnoot1) Toch voel ik iets voor Van Oordt's beweren, en voor de Afrikaansche taalbeweging is zijn uitspraak zeker waar. Ds. du Toit heeft elke nieuwe poging verdacht gemaakt.Ga naar voetnoot2) In den man dezer poging zal men een verkapten du Toit-man zien, ook in Holland. Daarom is het noodig den man te teekenen, die in deze nieuwe beweging het voortouw heeft gevat. Guus Preller is een jonge Afrikaner van beschaving en ontwikkeling, die heel den oorlog tot het einde heeft meegemaakt, die steeds in gesproken en geschreven woord getuigd heeft van zijn hooge bewondering voor alles wat de Hollanders van de vroegste tijden af, voor Zuid-Afrika hebben gedaan en die het behoud van het Nederlandsch element onder de Afrikaners steeds bepleit heeft als het eenige middel om de Afrikaansche nationaliteit te bewaren. Tegenwoordig is hij sub-editeur van De Volkstem. Hollandsch kent hij als elk wel onderlegd Nederlander. Maar niet zoo gemakkelijk als deze heeft hij zich die kennis verworven. Toen hij de school verlaten had, zette hij zijn studies in het Nederlandsch voort bij een te Preteria wonenden Hollander. Elken morgen te zes uur klopte hij bij dezen aan, en wie weet hoe koud het 's morgens om zes uur, zelfs in Zuid-Afrika, kan zijn, zal niet alleen het doorzettingsvermogen van dezen jongen Afrikaner bewonderen, maar zal ook erkennen dat hij met die stoere daad zijn liefde voor het Hollandsch heeft bewezen. Deze Afrikaner nu, in zoovele opzichten de tegenvoeter van Ds. du Toit, vroeg voor zijn volk op, het recht ‘om te handhaven en te veredelen wat zijn onbetwistbaar eigendom is in de volste zin van het woord’. En waar de mannen | |
[pagina 104]
| |
der vereenvoudiging in Zuid-Afrika Prof. Viljoen naar Nederland hadden afgevaardigd om de toestemming te vragen voor hun plannen; daar toonde Preller dat hij eveneens den band met 't oude moederland en zijn eeuwen-oude cultuur wilde behouden. Hij schreef naar hier over zijn beweging: ‘Als Holland zegt dat 't zo goed is, is alles gewonnen: want die Afrikaners, die aan 't Hollands hechten en die op grond van hun kennis ervan iets presteren, geven alles om 't oordeel van Holland. Ik zelf ben een van hen, en ik meen dit hier en daar zeer duidelik te hebben laten uitkomen in mijn betoog.’Ga naar voetnoot1)
Preller's oproep vond weerklank. In vele steden en dorpen in Zuid-Afrika werden ‘Afrikaanse Taal-verenigingen’ opgericht. Wat wil nu deze nieuwe beweging en in welke opzichten verschilt zij van het streven van Di Genootskap van regte Afrikaners? Van Hollander-haat is zij vrij en zal zij, om meer dan één reden, wel vrij blijven. Er is geen plaats meer voor broodnijd. Ds. du Toit's geniepige vraag: ‘Wie zal dan voor ons skrijwe?’ zal in Zuid-Afrika heden ten dage wel niemand meer beantwoorden met een: ‘Di Hollanders natuurlik’. Zij stelt voorop de grondige kennis van het Hollandsch voor elken Afrikaner en plaatst tegenover den strijdkreet van Ds. du Toit: ‘Vat Holland jou taal’, ‘de bevordering van het Nederlands op de scholen’. Zij vertelt den gemakzuchtigen Afrikaner, die meent dat hij nu eerst ‘regtig lekker kan gaan skrijve, zoos hij wil’, onophoudelijk, dat hij heel goed Hollandsch zal moeten leeren om het Afrikaansch te kunnen bezigen, zooals de nieuwe beweging zich dit voorstelt. En hier komt men in het vaarwater van Prof. Hofmeyr van Stellenbosch, een der vereenvoudigers, die bij de in 1905 gehouden prijsuitdeeling van den Taalbond zeide: ‘Oefen u in 't Hollands, ten einde onze Z.-A. spreektaal te verheffen en te veredelen’. Zij vraagt geen erkenning van het Afrikaansch bij het onderwijs, in de kerk of op de lands kantoren, zooals Ds. du Toit deed. | |
[pagina 105]
| |
Zij verzet zich tegen een phonetische spelling. Preller zelf schrijft over deze kwestie ter aangegeven plaatse: ‘Foneties schrift is onder andere wegens allerlei kleine verschillen in de beschaafde uitspraak.... veel te moeilijk en te onprakties voor algemeen gebruik.... Terzelfder tijd houden we streng de hand aan de vereenvoudigde Nederlandse spelling, waar er geen verschil is op te merken tussen de Afrikaanse en Nederlandse uitspraken.’ En in één adem veroordeelt hij de zoogenaamde schrijf-soos-jij-praat-methode van Ds. du Toit: ‘De zelfde Afrikaanse klanken, die in 't hedendaagse Nederlands gehoord worden, beelden zij af op andere wijze dan dit geschiedt in de vereenvoudigde schrijftaal van Nederland. “Di” voor “die”, “f” voor “v”, “liitjiis” in plaats van “liedjies”. Deze zijn eenige voorbeelden van een spelling, waarvan wij de nuttigheid maar niet kunnen inzien, te meer nog daar wij menen dat zo iets de Nederlandse letterkunde voor ons ontoegankeliker zal maken dan nodig is.’ De spellingskwestie laat, naar 't mij wil voorkomen, de Afrikaners overigens ietwat koud. De meesten zien nog niet in, dat, afgescheiden van de ook door Preller genoemde redenen, waarvan de laatste voorzeker de gewichtigste is, het volgen bij 't Afrikaansch der op school geleerde vereenvoudigde schrijfwijze een gerief is, omdat het de moeite van het aanleeren eener nieuwe spelling bespaart. De schrijfwijze is, mijns bedunkens, een punt van belang. Het Afrikaanse Taalkongres der Kaap-kolonie, den 17en en 18en December 1907 te Kaapstad gehouden, heeft dit ingezien en, ook om de tegenstanders der nieuwe richting een wapen uit de hand te slaan, nam het 't volgende besluit: ‘Dat 'n kommissi benoemd wordt om in onderhandeling te tree met di Afrikaanse Taalgenootskap van di Transvaal en di Transoranje, met betrekking tot di voorlopige bepaling van 'n vorm van spelling, wat zo na mogelik bij di spelwijse van Dr. Kollewijn sal blij, en alleen daarvan sal afwijk, waar die uitspraak dit vereis, en dat di kommissi rapport sal doen bij di vollende Kongres.’ De bedoeling van dit besluit is zeker goed, hoewel de schrijfwijze toont dat tenminste de opsteller van het voorstel verder wil gaan in de spelling dan Preller. Maar in het doel vooral verschilt de huidige beweging princi- | |
[pagina 106]
| |
pieel wel het sterkst van de vroegere. Deze laatste wilde de schrijftaal vulgariseeren. Preller c.s. willen de schrijftaal, en daarmede tegelijk de spreektaal, veredelen, verheffen. J.F.E. Celliers, de man die door zijn studie aangewezen en door zijn mede-Afrikaners stilzwijgend gekozen is om de leiding op zich te nemen van het nieuwe tijdschrift der Afrikaanse Taalvereniging, en die dus richting zal geven aan de geheele beweging, schreef mij in een brief over dit onderwerp: ‘Onze beweging is niet zoozeer een vastleggen van de Afrikaanse taal, zoals die is; doch meer een beschaven daarvan om te kunnen voldoen aan de eisen van hoger denken en voelen... Daarvoor moet veel uit het Hollands worden overgenomen (of liever behouden blijven), de taal moet rijker worden in buigings- en vervoegingsvormen.’ Hoe Celliers zich die nieuwe taal voorstelt, blijkt wel het duidelijkst uit zijn eigen gedicht: Die Vlakte, waaraan de volgende strofen zijn ontleend: ‘Die aarde was jong, toen mijn bodem zich wrong
Uit die diep van 't meer;
En die waat'ren o'erzwevend kwam levenskrag gevend
Die gees van die Heer.
Uit die woelende nag van haar jeugdige krag
Bragt die aarde voort
Leviathans geslagte, geweldig van kragte,
Stormontrukt aan haar schoot.’
Bij een vergelijking met gedichten uit den Du Toit-tijd zal men alras het beginsel-verschil bespeuren. Celliers maakt niet alleen gebruik van het onzijdig geslacht en den onvolmaakt verleden tijd - waarvan de Du Toit-beweging het recht van bestaan in het Zuid-Afrikaansch heeft ontkend - maar schrijft levenskrag, hoewel de Afrikaner duidelijk zegt lewe, en schoot, trots de uitspraak skoot. Begrijpelijk is dat menig geboren Nederlander, die weleer heftig gekant was tegen het du Toit-streven, zich een voorstander der nieuwe beweging heeft verklaard. Aan de spits ervan staan mannen als Dr. F.V. Engelenburg, hoofdredacteur van De Volkstem, en H. Visscher, gewezen ambtenaar van Dr. Mansvelt's onderwijs-departement. | |
[pagina 107]
| |
Dr. Mansvelt zelf, Prof. Dr. H. Kern, Prof. Dr. Jhr. van der Wyck en Prof. van Herwerden hebben de middelen dezer beweging om het Hollandsch element in Zuid-Afrika te behouden, geprezen. Toch klonk ook in Zuid-Afrika menige waarschuwende stem. Prof. de Vos en niet minder Prof. Viljoen vonden den tijd voor deze beweging zeer ongeschikt. Elke tweedracht onder de Hollandsche Afrikaners moest worden vermeden. Samenwerking van alle partijen was thans dringend noodig. Reeds maakten de Engelsche bladen in Zuid-Afrika van de schijnbare verdeeldheid gebruik door op elken eisch om erkenning der taalrechten te antwoorden: ‘De rechten van welke taal? Van het Hoog-Hollandsch, het vereenvoudigd Hollandsch of het Afrikaansch?’ en op grond dezer drogredeneering elken billijken eisch tegen te staan. Maar er was feitelijk geen verdeeldheid. Alle partijen wilden hetzelfde. Lang duurde het echter voor men dit begreep. De toestand in Zuid-Afrika ten opzichte der taalbeweging was sedert 1891 belangrijk gewijzigd. De drie partijen van toen waren teruggebracht tot twee, die hetzelfde wilden, doch alleen in de middelen om het doel te bereiken, verschilden. De partij, die eenmaal het ideaal gekoesterd had, dat in Zuid-Afrika zou worden gesproken en geschreven het Nederlandsch van Nederland, is tot zulk een klein troepje zonder invloed geslonken, dat met haar bestaan geen rekening meer behoeft te worden gehouden. De partij der vereenvoudiging, die tegelijk erkenning wil van Zuid-Afrikaansche woorden en uitdrukkingen, is ongetwijfeld de machtigste. Zij doet zich gelden bij de overheden. Zij heeft weten te bewerken dat de vereenvoudigde schrijfwijze overal in Zuid-Afrika officieel erkend is. Aan haar hoofd staan de hoogleeraren van Stellenbosch en in het algemeen de oudere mannen van naam en gezag. De partij der Afrikaansche taalbeweging zal niet zoo invloedrijk en niet zoo sterk in aantal zijn. Maar zij is de partij der jongeren: ‘Nous entrerons dans la carrière, quand nos aieux n'y seront plus.’ Misschien zijn haar inzichten ietwat gewijzigd, als zij de taak der ouderen overneemt. Het is te verwachten zelfs, waar ook de omstandigheden | |
[pagina 108]
| |
zich gewijzigd hebben en nog meer veranderen zullen. Zooals de beide partijen thans staan, wil de vereenvoudigde de schrijftaal dichter bij de spreektaal brengen, en de Afrikaansche de spreektaal tot de schrijftaal opheffen. Blijven beide partijen dus aan haar beginsel getrouw - en waar zulke mannen aan het hoofd staan, daar behoeft geen vrees voor het tegendeel te bestaan - dan moeten zij eenmaal tot elkander komen. Want al werken zij niet van hetzelfde uitgangspunt, hun beider einddoel ligt tusschen hen in en zij streven naar elkander toe.
In Transvaal en Vrijstaat vonden de twee partijen spoedig het terrein van gemeenschappelijke actie. Daar hadden de personen die het beginsel droegen, het vertrouwen, waardoor het beginsel zelf zijn snellen en groeienden aanhang vond. In de Kaap echter, waar de bakermat en het bolwerk van Ds. du Toit's-beweging waren geweest, was een angstig wantrouwen, dat vaak gevoed werd door sommige voorstanders der nieuwe beweging, die te veel in het oude Du Toit-vaarwater bleven. Vooral in den aanvang waren de woordvoerders der Afrikaanse Taal-Vereniging in de Kaap, bijna alle mannen, die zich moeilijk los konden maken van Patriotsche inzichten. Prof. Dr. Viljoen, de begaafde pleitbezorger der vereenvoudigers, bestreed de beweging heftig, onafgebroken en met toenemend succes. Ten slotte evenwel kregen mannen van ruimer inzichten, mannen van wie men wist, uit heel hun vroeger leven, dat zij niet de cultuur van Nederland wilden missen, de leiding in handen en een rondborstige verklaring, dat het streven niet tegen het Hoog-Hollandsch was gericht, volgde.Ga naar voetnoot1) Nu naderde ook in de oude Kolonie het oogenblik, waarop tezamen zou komen, wat tezamen behoorde. Den 20en December 1907 werd aan de Paarl het Eerste Taal- en Letterkundig Congres gehouden. In de laatste schans van Ds. du Toit werd zegevierend de vlag van het Hollandsch geplant. Beide partijen kwamen er tezamen. Prof. Viljoen, voor de Vereenvoudigers, en Dr. D.F. Malherbe, voor de Afrikaansche | |
[pagina 109]
| |
Taalbeweging, zetten er het standpunt der twee fracties uiteen, en een voorstel van Prof. Dr. Viljoen, ondersteund door Dr. Malherbe, werd, tot groote ingenomenheid van beide partijen, aangenomen. Het luidde aldus: ‘Het Kongres verzoekt het bestuur van de Z.-A. Taalbond, de besturen der verschillende lichamen, welke in Z.-A. zich beijveren in 't belang van 't Hollands, in welke vorm ook, uit te nodigen afgevaardigden te benoemen tot een gemeenschappelik onderhoud ten einde te zien tot een vergelijk te komen ten aanzien van de verdere behartiging der belangen van onze taal.’ Van deze geplande samenspreking is blijkbaar nog niets gekomen. Wij weten ten minste niet dat ze heeft plaats gehad. De Afrikaanse Taal-Vereniging in de Kaap blijft echter in de richting die zij, na lang tasten, gevonden heeft. Nog in April 1908 heeft de heer P. Hauptfleisch voor de Paarlsche afdeeling der A.T.V. het weer duidelijk gezegd: ‘Wij willen verenigingen stichten door geheel het land met het doel om zoveel mogelik te ijveren voor Afrikaans-Hollands, het te veredelen, te kweken, te zuiveren.... Wij gaan ons niet losscheuren van 't Hollands.... Het is daarom geen wonder dat de A.T.V. met alle ernst erop aandringt dat het Hollands grondig en degelik zal worden geleerd door 't opkomend geslacht, want dit zal de hefboom wezen ter bereiking van 't doel, waarnaar ze streeft.’ Prof. Viljoen heeft met den heer Hubertus Elfers een ‘Beknopt Nederlands Woordeboek voor Zuid-Afrika’ samengesteld, dat zij als een grondslag voor het gemeenschappelijk overleg aanbieden.Ga naar voetnoot1) Dit Woordenboek is samengesteld in opdracht van den Taalbond en sluit zich dus bij diens richting aan. Het voorbericht zet het standpunt en den huidigen stand der vereenvoudiging nog eens duidelijk uiteen. Het zegt: ‘Het is juist drie jaren geleden sedert de Zuid-Afrikaanse Taalbond in overeenstemming met de toongevende geleerden in Nederland op taalkundig gebied de hand begon te slaan aan de spelling van het Hollands hier te lande. Deze beweging, met een taalkongres te Kaapstad aan het einde van | |
[pagina 110]
| |
1904 begonnen, is sedert tot een machtige stroom aangewassen, die afbrekend zowel als toevoerend, maar naar beide zijden hervormend heeft gewerkt, waartegen zich niets bestand heeft betoond, en die niet weer tot rust zal komen, voor dat hollands Zuid-Afrika een behoorlik omschreven en gevestigde, alom erkende schrijftaal heeft erlangd.’ ‘...Er zijn twee elementen, welke sedert genoemde datum bij het volk van deze gewesten om de voorrang dingen: het volgens de kollewijnse spelmethode vereenvoudigde Hollands, en het zogenaamde “Afrikaans” dat door het heersende spraakgebruik, meer dan door een bestaande letterkunde, vertegenwoordigd wordt. Eerstgenoemde heeft dit grote voordeel aan zijn zijde, dat het zich aansluit aan alles wat in Nederland bestaat, en zich alhier tot heden toe als gangbaar heeft doen gelden. Voorts staat de machtige invloed van kerk en school aan dat element ten dienste. In het korte bestek van drie jaren heeft zich het vereenvoudigde Hollands, door de sanktie van Universiteit en onderwijskantoren gerugsteund, tot alle inrichtingen van onderwijs in den lande baan gebroken. De hollandse kerk heeft zich weliswaar nog niet officieel ten gunste van de beweging verklaard, doch kan veilig als een toekomstige steunpilaar ervan worden aangemerkt, wanneer de omzetting van de gebruikelike boeken (bijbel en gezangboek) op kerkelik gebied dezelfde mogelikheden zal hebben verschaft, welke door tijdige omwerking van allerlei leerboeken aan de scholen zijn bezorgd.’ ‘Het is om dit element te sterken, dat ons woordeboek verschijnt; een werk, dat berekend is, het spraakgebruik in Zuid-Afrika niet te wijzigen, maar er die vorm aan te geven, welke het tot een alom erkende scheut van het Nederlands op vreemde bodem zal doen verheffen; tegelijkertijd, schoon niet zoekende aan de andere genoemde beweging afbreuk te doen, aan het volk door opname van alle woorden en uitdrukkingen, welke hier te lande burgerrecht verkregen hebben, een vergelijk voorleggende dat zich onzes inziens in zake de bestaande verdeeldheid treffen laat, en waardoor het ganse volk zich zal kunnen verenigen tot één krachtige poging om de taal, die het liefheeft, te bevestigen en te sterken....’ De pogingen om tot samenwerking te geraken zijn er dus en de ernstige wil is tevens aanwezig. De tijden zijn er meer | |
[pagina 111]
| |
dan ooit gunstig voor, nu de Hollandsche Afrikaners, door krachtig, éénsgezind optreden, hun invloed ten gunste der sterke nationale beweging bij de regeering kunnen doen gelden. Wat zal er uit deze samenwerking worden? Meer dan één man van gezag en beteekenis in Zuid-Afrika heeft gezegd dat er eenmaal daar ginds een taal zal worden gebruikt, die een bepaald eigen karakter zal dragen. Zij zal de Zuid-Afrikaansche vorm van het Nederlandsch zijn. Zal het taalvergelijk waarnaar nu wordt gezocht, de eerste schrede zijn op het nieuwe pad dat naar deze eigen taal voert? Wie zal 't thans reeds kunnen zeggen? Al mengen wij ons niet in deze kwestie en spreken wij ons onbeperkt vertrouwen uit in het juiste inzicht der voormannen, die 't beste weten wat 't beste is voor Hollandsch Zuid-Afrika, onze aandacht is gespannen. Wij hebben er ook belang bij, wat er daarginds van het Nederlandsch wordt. Vrees dat onze taal er voor den Afrikaner onverstaanbaar zal worden, hebben wij niet meer. Verheugen doen wij er ons in, dat ‘een sterke drang zich openbaart onder de beschaafde klassen om zich vertrouwd te maken met de Nederlandsche letteren’Ga naar voetnoot1). Met instemming lezen wij dat men er wil streven naar een Groot-Nederlandsche letterkunde, zooals Preller schrijft. Wij, Groot-Nederlanders, zouden het intellectueele verkeer met de Zuid-Afrikaners niet gaarne missen. Het is verfrisschend voor onze cultuur, dat jonge, krachtige intellectueele leven daar. Met gelijke belangstelling lezen wij dat men in Zuid-Afrika oorspronkelijke Afrikaansche stukken ten tooneele brengt als dat men er Nederlandsche geschiedkundige drama's opvoert. Wij volgen nauwkeurig alle kranige pogingen der Hollandsche Afrikaners om hun taal ‘in welken vorm dan ook’, te handhaven in den vinnigen strijd! Wij zijn gelukkig breed genoeg om elke schakeering van het Nederlandsch te kunnen waardeeren en nieuwe karakteristieke woorden en zinswendingen als een verrijking der taal te kunnen aanmerken, waarmede ook wij ons voordeel kunnen doen. Daarom is de veredeling van het Afrikaansch, evenzeer als | |
[pagina 112]
| |
het verheffen van het rijke Vlaamsch voor Groot-Nederland een vraagstuk van niet gering belang. Maar voor alles is het taalvraagstuk in Zuid-Afrika een nationale kwestie, waarvan wij in Europa niet alle omstandigheden en bijkomstigheden kunnen beoordeelen. Wij aanvaarden dus wat daar besloten wordt, en verheugen ons in de eendracht die gekomen is, en voor het Hollandsch in Zuid-Afrika goede dagen voorspelt.
Frederik Rompel. |
|