daartoe is zij te westersch van snit voor die oostersche wereld; daartoe rekent zij te veel met gecoördineerde ideëele ‘staatsburgers’, in plaats van met Turken, Slaven, Grieken, Armeniërs, Arabieren van vleesch en bloed.
Zal er iets van de beweging terecht komen, dan moet het Turksche ras zich opnieuw waardig toonen het heerschende ras te zijn in de volkerenchaos van het Osmaansche rijk; waardig niet als vroeger door de scherpte van den kromsabel, maar door superioriteit van inzicht en wil. Een rol eenigermate als die van Nederland in Indië; in ieder geval eene die veel beleid, veel onbaatzuchtigheid, veel geduld vordert. Is de sedert eene eeuw of langer als stervend voorgestelde Turksche natie nog tegen die taak opgewassen?
Het ontbreekt niet aan eenige gunstige voorteekenen. Men dient te erkennen dat de Turksche omwenteling tot dusver niet of nagenoeg niet door de misdaden werd ontsierd, die dergelijke groote staatkundige verschuivingen plegen te bezoedelen. Ook geven de leiders duidelijk blijk in te zien, dat zij een groote verantwoordelijkheid dragen ten opzichte van het wel en wee der niet-Turksche rijksonderdanen. Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, dat de verandering bijzonder goed schijnt te worden opgenomen in het rijksdeel dat aan het wanbeheer van den Sultan door tusschenkomst der mogendheden heette te moeten worden onttrokken: in Macedonië. De rustige bevolking daar van allerhanden stam (want die is er ook nog) is zoo moede van de willekeur van haar eigen of van concurreerende ‘benden’, het leven en werken op het platteland voornamelijk is er zóó moeilijk geworden, dat men reikhalst naar iets bestendigs, wat dan ook, en geneigd is dengene aan te hangen die, met kans op spoedige verwezenlijking, herstel der orde belooft. Het Europeesch concert is vrijwel onmachtig gebleken; waarom thans de nieuwe Turksche regeering, die allen waarborg tegen herhaling der oude onderdrukking door corrupte ambtenaren toezegt, geen crediet gegeven? Een nieuwe Turksche regeering schijnt te verkiezen boven de anarchie der ‘christelijke’ benden, alleen reeds, omdat het eene regeering is. Noch de Serven, noch de Bulgaren, noch de Grieken alleen kunnen het land gelukkig maken, en hun ongebreidelde mededinging is tot dusver op niets dan moord en doodslag