| |
| |
| |
Buitenlandsche letterkunde.
Heinrich Mann. Die Göttinnen, oder die drei Romane der Herzogin von Assy. - Flöten und Dolche, Novellen. - Professor Unrat oder das Ende eines Tyrannen, Roman. - Zwischen den Rassen, Roman. (München, Albert Langen. 1903/1907).
Ik weet niet hoever de naam van den Duitschen romanschrijver Heinrich Mann - niet te verwarren met Thomas Mann, den schrijver van Buddenbrooks - reeds in ons land is doorgedrongen. Het is niet onmogelijk dat velen, na kennis genomen te hebben van enkele zijner werken, misschien zelfs na één ervan slechts gedeeltelijk gelezen of enkel doorgebladerd te hebben, teruggeschrikt door de zinnelijkheid die er hun uit tegen sloeg, zonder verder onderzoek, Heinrich Mann's boeken verbannen hebben naar het hoekje van de romans, ‘die men niet leest’.
Dat kan de trilogie Die Göttinnen oder die drei Romane der Herzogin von Assy gedaan hebben, de roman in drie dikke deelen, met de ondertitels Diana, Minerva, Venus, waarin de drie perioden van de, uit het Noorsche godengeslacht der Asen afstammende, negentiende-eeuwsche Hertogin tot in bijzonderheden - en welke bijzonderheden! - worden uitgebeeld; een boek breed van opzet en uitvoering, en groot van durf.
Violante von Assy is de erfgename van een geslacht van veroveraars en avonturiers, ‘Menschen der Entzweiung, des Raubes und der heissen, plötzlichen Liebe’, wier hooge burchten in Frankrijk, in Italië, op Sicilië en in Dalmatië stonden. Als de laatste van haar geslacht troont zij op haar burcht in Dalmatië, waar zij leeft te midden van een troep gedepraveerde hovelingen,
| |
| |
fortuinzoekers, heele en halve courtisanes, schipbreukelingen uit de internationale groote wereld, die allen zweren bij Parijs, smachten naar Parijs, van waar zij hun kleeren en hun slechte zeden betrekken. Violante von Assy, door al de mannen harer omgeving begeerd, maar hen allen weerstaande (Diana), voelt zich in Dalmatië niet gelukkig. Zij ziet het arme volk verdrukt en getiranniseerd, en besluit het te verlossen door met hulp van den demagoog Pavic en een oud-Garibaldiaan, den politieken avonturier San Bacco, een omwenteling voor te bereiden, die den Vorst Nikolaas van den troon moet stooten. Maar de aanslag mislukt en de hertogin vlucht naar Italië.
Daar begint haar tweede leven, als beschermgodin van de kunst (Minerva). Van nu af zoekt zij in de kunst haar levensdoel. Met haar millioenen steunt zij de kunstenaars, door wie zij in Venetië een vorstelijk paleis laat bouwen, waar, in zaal aan zaal, schitterend van bronzen en marmeren beelden, dag aan dag de weelderigste feesten de gasten doen toestroomen, en waar de door allen om haar persoon en haar geld begeerde Violante het middelpunt is van intriges, twisten en zinnelijke tooneelen. De schilder Jacobus Halm kenschetst dit leven van de kunstenaars, courtisanes, spelers, die hier hun hartstochten den toom vieren, als een ‘hysterische Renaissance’.
Maar ook deze periode in het leven van de Hertogin von Assy neemt een einde. En nu ontwaakt in haar, wat, ook te midden van al de onbeteugelde zinnelijkheid die haar omgaf, zoolang was blijven sluimeren, de wilde passie van haar geslacht, die haar maakt tot een Venus, en wel tot een Venus Vulgivaga, voor ieder veil. Dit sloopt haar krachten vóor den tijd, en een aangrijpend sterven, waarbij de Kerk te vergeefs de millioenen van de hertogin von Assy voor zich tracht te bemachtigen, besluit de trilogie.
Het boek schijnt in Duitschland groot succes gehad te hebben, althans veel gelezen te zijn, maar of het succes er een van zuiver allooi geweest is, zou ik niet durven verzekeren. Het technisch meesterschap dat Heinrich Mann in den bouw van zijn drieledigen roman ten toon spreidt, is onmiskenbaar; dit meesterschap toont zich ook daarin, dat hij, den roman bijna geheel in gesprekvorm en in zich daaraan aansluitende gedachten-monologen schrijvende, dien vorm tot het einde toe met ongebroken kracht vasthoudt.
| |
| |
Mann's kracht van uitbeelding spreekt uit de tallooze, scherp omlijnde figuren, die den roman bevolken. Maar ondanks al zijn talent van uitbeelding - er bevinden zich bekoorlijke en verachtelijke, verleidelijke en terugstootende, ontzagwekkende en belachelijke beelden in Mann's galerij - kan men den indruk niet van zich weren, een reeks sprekende beelden, met kunst en smaak tot tableaux vivants vereenigd, voor zich te hebben gezien.
In de eerste twee deelen van de trilogie komen zeer gewaagde ‘tableaux’ voor, maar die, als zedeschildering gewettigd, binnen de perken blijven van het als kunst geoorloofde. Het derde deel (Venus) gaat echter die perken te buiten en betreedt herhaaldelijk het gebied van het obscoene, waardoor menige bladzijde, louter pornographie, ook voor den minst preutsche ongenietbaar wordt. Ik vrees dat het vooral deze gedeelten zijn, welke Die Göttinnen een succes hebben verzekerd, dat een krachtig talent als Heinrich Mann behoorde te versmaden.
Op het gebied der Erotiek blijft Heinrich Mann in de veelgeprezene novelle Pippo Spano, voorkomende in den bundel ‘Flöten und Dolche’. Maar hier heeft zijn schepping een beteekenisvoller achtergrond. De kunstenaar tegenover het leven een komediant, een onverbeterlijk komediant, die het blijft ook waar de hoogste levensernst hem zou moeten dwingen het komediantenpak uit te trekken en volkomen eerlijk en waar te zijn, - ziedaar het thema van Pippo Spano.
Ook hier is het een atmosfeer van zinnelijkheid, en van zuidelijke zinnelijkheid, die wij inademen. Maar hoeveel breeder van opvatting is deze kleine novelle, hoe aangrijpend, ook daar waar de uiterste grens van het vertel- en vertoonbare bereikt wordt. Dat komt doordat wij hier niet met fraaie beelden, maar met levende, van hartstocht trillende wezens kennis maken.
Ook het kader, waarbinnen dit liefdespel zich afwikkelt, geeft er een groote aantrekkelijkheid aan. De villa, door den dichterdramaticus Mario Malvolto bewoond, ligt bij Settignano, boven Florence, op de plaats waar een ander levend Italiaansch dichter, d'Annunzio, zijn buitenverblijf heeft, en het is dikwijls of Heinrich Mann dezen in gedachten gehad heeft, wanneer hij Malvolto een grooten dramatischen triomf laat vieren, hem laat spreken van de
| |
| |
groote tragédienne ‘die an mir leidet’, en die geweigerd heeft de hoofdrol te creëeren in zijn nieuw drama. Hoor hem over hen beiden en hun verhouding spreken: ‘Wer ist so kundig im Leiden und im Leidenmachen als wir beide. Wir wissen, dass wir nirgends so arbeiten, dass wir nie so grosse Künstler sind, wie beieinander, durcheinander. Und trotz aller Verwünschungen, aller Erschlaffung und allen Hasses stürzen wir immer aufeinander zu. Es gibt in der Welt keine Komödie wie unsere Liebe. Hinter allen unseren Leidenschaften, wilden Gestalten, die von unserm Leben brennen, lauert die Kunst, ein zweifelhaft lächelnder Kulissenmensch, gierig nach Wirkungen für eine neue Rolle’.
Dezen avond echter, wanneer hij op zijn villa terugkeert van het banket hem door zijn vereerders na den behaalden triomf aangeboden, is het niet de groote dramatische kunstenares die hem wacht, maar een jong meisje, Contessa Gemma Cantoggi, die, onaangediend, op eens voor hem staat en, zacht en eenvoudig, tot hem zegt: ‘Mario Malvolto, ich liebe dich. Ich bin gekommen, damit wir uns lieben’.
Zij heeft hem lief gekregen door zijn boeken; de menschen die daarin voorkwamen, begreep zij. Tot zichzelve had zij gezegd: zoo zou ik gehandeld, zoo zou ik gevoeld hebben, wanneer ik dien man vond. En nu dezen avond in zijn stuk zag zij diezelfde menschen leven en sterven, die zij uit zijn boeken kende. ‘Meent ge dan,’ vraagt Malvolto, ‘dat ik gelijk ben aan die menschen? misschien heb ik ze wel geschapen, omdat ik niet zoo ben.’ ‘Maar gij hebt ze geschapen. Gij moet ze toch in uw hart gedragen hebben,’ is haar antwoord. En dan: ‘Wenn die Menschen, die wir lieben könnten, in unserer Welt nicht leben - wenn sie nirgends leben - suchen wir sie doch im Herzen dessen, der sie erträumt hat.’ Zoo is zij tot hem gekomen, ‘damit wir uns lieben.’
En nu schildert Heinrich Mann ons in tafereelen van onbeteugelden hartstocht, hun minnespel en zinnenliefde; maar te midden hiervan wordt het Malvolto duidelijk dat naast zulk een allesbeheerschende liefde er geen plaats meer is voor de kunst van den dichter. De minnende vrouw meent dat de man zijn werk op zij kan zetten, zoodra zij binnentreedt, om het later weer te hervatten. Maar de kunstenaar weet dat dit niet geldt voor het
| |
| |
kunstwerk. De kunst wil den mensch geheel. ‘Sie allein höhlt ihre Opfer so aus, dass es unfähig bleibt auf immer zu einem echten Gefühl, zu einer redlichen Hingabe’, zoo schrijft hij, in gedachte, aan zijn ‘aangebeden Gemma.’ En nog verder: ‘Vielleicht, Geliebte, bin ich dir so gar heute Nacht, mitten in unserer fester, fester Umarmungen schon untreu geworden. Wer weiss, ob ich nicht an ein Wort gedacht habe, das diese Umarmungen zu malen vermöchte. Die Kunst, Gemma, ist Deine Rivalin.’ De wereld is voor den dichter slechts de stof waaruit hij woordkunst maakt. Hij zit naast zijn vrouw en voelt zich gelukkig; maar tegelijkertijd bedenkt hij hoe hij dat profiel zal kenschetsen, hoe hij het moet aanzien opdat er een verrassend beeld uit ontsta, waarvoor hij een merkwaardige uitdrukking kan vinden. En wanneer Malvolto den brief, dien hij in gedachte opstelde, in gedachte voltooid heeft, zelfs dan betrapt hij er zich op dat ook dit een stuk kunst is, waarvoor zijn liefste de stof heeft geleverd. Hij lijdt er zelf onder, maar kan er niets aan veranderen.
In deze dagen van samenleven heeft de dichter het werk, waaraan hij bezig was, laten rusten. Zij verlangt dat hij het weer zal opnemen. Het wordt een strijd tusschen de vrouw en het boek, waarvan het eind is dat het voor een gedeelte voltooide werk aan de vlammen wordt prijsgegeven... Of neen, dat is het eind nog niet. Het liefdespel wordt voortgezet, tot beider ongeluk. Terwijl zij zich op hun van alle kanten omsloten terras voor aller blikken veilig achtten, worden zij bespied en gephotographeerd, en de zeer lascieve groep doet de ronde in al de de salons van Florence...
Nu besluiten zij, samen te sterven. Het eerst stoot hij haar den dolk in het hart. Maar dan schrikt hij terug voor zijn daad, en aarzelt, nu het zijn beurt is, zich te dooden. Gemma's sterven is toch niet gelijk aan het zijne! Zij stierf als een kind, dat aan niets getwijfeld heeft, door niets is ontgoocheld. Eén hartstocht slechts vulde haar leven. Zij had haar zending voltooid, de heerlijke Minnares. En wat zou hij nu niet uit haar kunnen maken! En uit haar dood! Want doodde hij zich nu, dan zou niet, als bij haar, één enkel leven te gronde gaan, maar de levens van die honderde ongeschapenen, die in hem, den scheppenden kunstenaar zijn... En Malvolto doodt zich niet.
| |
| |
Is Pippo Spano allerminst lectuur voor jonge meisjes; en zal ook menig volwassene er aanstoot aan nemen, deze novelle is niettemin een kunstschepping, die als een, tot de hoogste spanning opgevoerde, hartstochtelijke melodie meesleept en tegelijk schrijnende pijn doet, omdat een niet op te lossen dissonant er telkens doorheen klinkt.
De Duitsche kritiek heeft den roman Professor Unrat een unicum in de Duitsche romanlitteratuur genoemd, een meesterstuk in een kunstsoort, die Wieland en Heine onder haar eerste vertegenwoordigers telde. Van hem die enkel een stukje van het groote veld der Duitsche letterkunde kent, is zulk een oordeel niet te verwachten. Hij moet volstaan met de uitspraak dat Professor Unrat een komische roman is van groote kracht, waarin de figuren der beide hoofdpersonen - de gymnasium-leeraar en schooltiran Rat, in de wandeling, met een alleen in het Duitsch opgaanden scheldnaam, Unrat genoemd, en de dame aan wie hij zich verslingert, de café-chantant-zangeres Rose Fröhlich - met forsche, vaste lijnen geteekend zijn, al geven die lijnen ook vormen te zien, die de karikatuur naderen.
Prachtig die figuur van den wraakzuchtigen schooltiran, wiens eenig levensdoel is, de gymnasiasten die op de banken van de ‘Unter-Secunda’ zitten ‘te pakken te krijgen’, hen in de kast te stoppen voor kleine en groote vergrijpen en hun zoo het bereiken van het einddoel onmogelijk te maken. De vraag, of er in de Duitsche leeraarswereld zulke wezens bestaan en, zoo ja, hoe het mogelijk is dat toestanden als Heinrich Mann ons hier beschrijft kunnen voortduren zonder dat de buitenwereld protesteert, de rector ingrijpt of de overheid er een stokje voor steekt, mag terloops gesteld worden, maar behoeft ons niet op te houden, waar de schrijver den leeraar van zijn schepping, hoe karikaturaal ook, voor ons leven liet van de eerste tot de laatste bladzijde van zijn roman.
Quaerens quem devoret, brengt de tiran zijn leven in en buiten het gymnasium door met het zinnen op wraak ten opzichte zoowel van zijn tegenwoordige leerlingen als van zijn vroegere, die hij tijdens hun gymnasiumtijd niet ‘te pakken’ heeft kunnen krijgen. En het is enkel wraakzucht, die er hem toe brengt kennis aan te knoopen met een derde-rangs café-chantant-zangeres, die zijn ongeluk zal worden.
| |
| |
In het schoolcahier van den leerling Lohmann, een dien hij nog maar niet heeft kunnen ‘pakken’, heeft Professor Unrat het begin van een gewaagd gedicht gevonden op zekere Rosa Fröhlich, en nu brandt hij van verlangen om met die ‘kunstenares’ kennis te maken en door haar zich op dien Lohmann te wreken. Zoo wordt de leeraar een trouw bezoeker van het derde-rangs-café-chantant en meer bijzonder van de artistenkamer. Daar begint de ‘Professor’ met zijn leerlingen een bedekten strijd, later in een openlijken overgaande, om de gunsten van de bekoorlijke Rosa Fröhlich. Deze heeft ook haar plan, en terwijl zij met de verliefde gymnasiasten speelt als de kat met de muis, legt zij het erop aan, Unrat in hare netten te vangen; wat haar ook gelukt. Als mevrouw Unrat speelt zij nu haar rol verder, laat haar rolletjes afloopen en wordt allengs in het stadje een personage, zij 't ook een berucht personage. De tiran, om zijn levensgedrag eindelijk als leeraar afgezet, vindt als egâ van de gewezen café-chantant-ster nog gelegenheid, zijn wraaklusten bot te vieren. Zijn huis wordt een speelhuis, met al de aantrekkelijkheden dergelijke inrichtingen eigen, en de grootste aantrekkelijkheid ervan is wel Rosa Fröhlich in hoogsteigen persoon. En nu is de helsche toeleg van den man van de gewezen ‘kunstenares’ om, al moet hij hare gunsten ook met anderen deelen, waarbij er voor hemzelf bitter weinig overblijft, die anderen, waarvan de meeste tot zijn vroegere leerlingen behooren, in het verderf te storten. Rosa Fröhlich moet het instrument zijn, waardoor hij hen ‘te pakken’ krijgt. En ook dit gelukt hem. Het gansche stadje moet eraan gelooven. De een voor den ander - met zeer enkele uitzonderingen - wordt bezoeker van de villa buiten de poort, en laat er zijn geld, zijn gezondheid, zijn goeden naam achter. Van Unrat's vroegere leerlingen is er nog slechts een, niet door
hem ‘gepakt’. Het is Lohmann, die hem op het gymnasium steeds getrotseerd heeft, hem uit de hoogte behandelend, zich zelfs niet verwaardigend hem bij zijn scheldnaam te noemen, zooals alle anderen deden, en op wien al de haat, de vijandschap, die hij over de anderen verdeeld had, zich ten slotte concentreerde.
Deze Lohmann, die door zijn fragment-gedicht hem het eerst den hem tot toen onbekenden naam van Rosa Fröhlich onder de oogen bracht, had sinds lang de stad verlaten, maar zijn gezicht stond
| |
| |
Unrat nog altijd voor oogen. In de oogenblikken, waarin jaloezie zijn haat tegen al de gasten van zijn huis nog aanwakkert, ziet hij in zijn hallucinatiën hen, aan wier liefkoozingen zijn vrouw zich overgeeft, steeds met de trekken van den diepst gehaten van allen: Lohmann. En wanneer nu deze zelfde Lohmann ten langen leste in de stad terugkomt en door Rosa Fröhlich, uit oude vriendschap, in hare villa wordt geïntroduceerd, dan stijgt Unrat's hartstocht, als hij hem daar in gezelschap van zijn vrouw aantreft, tot razernij. Eerst vliegt hij haar naar de keel, maar als Lohmann haar ontzet heeft, wendt Unrat zich tot hem. Eindelijk zal hij hem toch ‘te pakken’ krijgen! Daar ziet hij een welgevulde portefeuille, welke zijn aartsvijand naast zich op de tafel had gelegd; die moet hij hem afgeven, en met één greep ontrukt hij ze hem en vlucht er mee de deur uit.
Nu is de weggejaagde leeraar, de eerlooze echtgenoot, de houder van een verdacht speelhuis, ook een dief geworden. Lohmann, de inpassiebele, correcte Lohmann, die aan het begin van Unrat's ‘Jammerleben’ stond, staat ook aan het eind ervan, even correct en even impassiebel: hem wordt een portefeuille met waarde ontstolen, hij maakt daarover geen spektakel, rent den dief niet achterna - hier is een ‘misdrijf’, dat behoort tot het gebied van de politie, en hij waarschuwt de politie. Een uur later houdt er een dichte droschke voor de villa stil en wordt het echtpaar gevangen genomen: ‘das Ende eines Tyrannen’...
Heinrich Mannn heeft dit verhaal geschreven met een zekerheid zoowel in de teekening van het groteske drama in zijn geheel, als in die van de afzonderlijke personen, welke hem ook waar hij ons de meest phantastische tooneelen, de meest demonische streken van z'n personages te zien geeft, geen oogenblik verlaat.
Heinrich Mann (geboren in 1871) is de zoon van een Lubeckschen Senator en van eene Braziliaansche. Dat hij een groot deel van zijn leven in Italië heeft gesleten en dat het Italiaansche leven, de Italiaansche cultuur hun invloed op hem hebben doen gelden, blijkt uit verscheidene van zijn grootere en kleinere werken. De omstandigheid dat hij tot twee rassen behoort - het latijnsche en het germaansche - en dat zijn leven den invloed van elk van
| |
| |
beiden diep gevoeld heeft, spreekt zeker het duidelijkst uit den in 1907 verschenen roman Zwischen den Rassen.
De heldin van dit boek, Lola, is, als Mann zelf, het kind van een blonden Duitscher en van een donkergekleurde Braziliaansche. Den invloed van dat dubbele ras ondergaat zij gedurende haar geheele, veelbewogen leven. Zij wordt er het slachtoffer van. Te vergeefs heeft haar vader, door haar, als klein kind reeds, naar Duitschland mee te nemen en haar daar te laten, ook nadat hare opvoeding voltooid heette, getracht het Germaansch element in Lola te ontwikkelen en overheerschend te doen zijn. Het bloed van de Braziliaansche moeder doet ook zijn rechten gelden en wanneer, na haars vaders dood, de mooie lichtzinnige moeder, in wie al de fouten van haar ras, zinnelijkheid, jaloerschheid, onwaarheid, soms met kinderlijke naïveteit vermengd, vereenigd zijn, naar Europa komt, dan brengt deze Lola in een omgeving, die een verderfelijken invloed op haar moet hebben. Des ondanks weet Arnold, een jong Duitsch dichter, niettegenstaande zijn schuchtere onhandigheid, een tijd lang het voor indrukken vatbare meisje te boeien en door een dwepende liefde aan zich te verbinden. Maar dan ontmoet Lola Graaf Pardi, een Italiaan, in wien al de uiterlijke voordeelen van zijn ras: een mooi gelaat, groote elegantie, innemende manieren, vereenigd zijn, een man die alle vrouwen aan zich weet te verbinden en te onderwerpen. Ook Lola komt onder de macht van zijn persoon en al doorziet zij den adelijken roué, die tegelijkertijd aan haar en aan haar moeder het hof maakt, en die voor niets terug zal deinzen om haar te bezitten; al weet zij dat zij, zich met hem verbindende, haar ongeluk tegemoet gaat, luider dan die waarschuwende stem in haar binnenste spreekt haar Braziliaansch bloed. Pardi - een held in zijn soort, zooals Don Juan een held heet te zijn - weet la bête humaine in Lola wakker te houden, en wanneer zij eindelijk erin heeft toegestemd, Contessa Pardi te worden en het grafelijk paleis te Florence te betrekken, moet zij zich,
als zijn wettige vrouw, de grofste beleedigingen, de diepste vernederingen van den heerschzuchtigen lichtmis laten welgevallen.
De verdorven samenleving, welke Heinrich Mann beschrijft, herinnert ons aan hetgeen wij door geruchtmakende processen nu en dan uit de Italiaansche groote wereld te hooren krijgen.
In Lola's ongeluk komt haar telkens het beeld voor den geest
| |
| |
van haren Duitschen vriend Arnold, herdenkt zij de reine rust welke zij in zijn bijzijn genoot. Dan heet het: ‘Sie warf das Bild der Lust von ihrer Brust hinab, sie streckte die bittende Hand aus nach dem der Liebe’. Die oogenblikken zijn aanvankelijk verdrongen door die andere, waarin zij, den adellijken tiran tot voetwisch dienend, als was het haar lust zoo door hem behandeld te worden, zich die vernederende rol telkens weer laat welgevallen. Eindelijk, wanneer de maat vol is, komt Arnold die, ondanks al haar afdwalingen, in haar is blijven gelooven, in Florence. Niet zonder bitteren tweestrijd zoekt Lola bij hem bescherming, en wanneer de nood het hoogst geklommen is, wordt hij haar bevrijder.....
Ook in dezen roman neemt Heinrich Mann geen blad voor den mond. De personen van zijn schepping stelt hij in al hun naaktheid voor ons ten toon. Maar ook in Zwischen den Rassen is een ras-schrijver aan het woord; hier tegelijkertijd de man die van zijn onderwerp vervuld is, als heeft hij dit alles zelf meê doorleefd, meê geleden, mêe doorworsteld. Het moge waar zijn, dat ook Zwischen den Rassen meer een reeks van tafereelen te zien geeft dan de ontwikkeling van een karakter, gelijk men die in een zoo breed opgezetten roman zou verwachten, ook in dit rustig opgebouwd kunstwerk, in de met de uiterste nauwgezetheid, scherp omlijnde en doorwerkte figuren - de bijfiguren, b.v. de kleine priester Guidacci, zijn met niet minder liefde behandeld -, in de klaarheid en zinrijkheid van zijn stijl toont Heinrich Mann zich den gerijpten kunstenaar, wien onder de Duitsche romanschrijvers van dezen tijd een eigene en hooge plaats niet kan worden betwist.
J.N. van Hall. |
|