De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
Hedendaagsche Engelsche dichters.III.
| |
[pagina 491]
| |
minnedichter ook een ernstig politicus kon zijn. Evenals Aubrey de Vere was Blunt katholiek, zijn godsdienstige strubbelingen worden beschreven in Proteus and Amadeus (1878), en evenals eerstgenoemde trad hij in 't krijt voor Ierland. Hij was de eerste Engelschman die voor de Iersche zaak gevangen werd gezet. Hij bracht twee maanden door in de gevangenissen van Galway en Kilmainham, waar hij de meeste van zijn sonnetten In Vinculis schreef. Zijn bijdragen tot de poëzie zijn achtereenvolgens Sonnets and Songs (1875), The Love-Sonnets of Proteus (1881), The Wind and the Whirlwind (1883), In Vinculis (1889), The New Pilgrimage (1889). De Love-Sonnets of Proteus werden opgedragen aan Lord Lytton, die in ‘The Nineteenth Century’ van November 1881 een opstel over Blunt publiceerde, getiteld ‘A New Love Poet’, dat er zeer veel toe bijdroeg om de aandacht op Blunts werk te vestigen. ‘High prophets were we of the uncultured lay’, zegt Blunt ergens van zijn eigen werk en dat van den vriend dien hij toespreekt, daarmee bedoelend dat zijn kunst meer kracht en energie bezit dan mooien en verzorgden vorm, en in het 89ste van zijn liefdesonnetten luidt het: I would not, if I could, be called a poet.
I have no natural love of the ‘chaste muse.’
If aught be worth the doing I would do it;
And others, if they will, may tell the news.
I care not for their laurels, but would choose
On the world's field to fight, or fall, or run.
My soul's ambition will not take excuse
To play the dial rather than the sun.
Dit is dan ook, afgezien van 't feit dat er niet veel ‘amoureusheit’ in te bespeuren is, zeer kunsteloos en op den man af. Het is wat men zou kunnen noemen ‘dingtaal’ van een onopgesmukte, ja ruwe openhartigheid. Dat intusschen de dichter meer ‘music in himself’ heeft, zullen we straks zien, en bovendien dat hij een echt dichter is, al willen sommigen dat niet erkennen. Hoeveel partijdigheid en persoonlijkheid kunnen daarachter zitten! Men heeft nu eenmaal niet gaarne dat menschen de ongerechtigheden van de regeering aantoonen, en er zijn altijd gedienstige geesten die de | |
[pagina 492]
| |
regeering op de een of andere manier in 't gevlei willen komen. Blunt heeft vaak kracht en gloed, mooie beelden, frischheid van voorstelling en gedachte. De vorm van zijn sonnetten is niet altijd onberispelijk, maar geïnspireerd zijn ze voor 't meerendeel zeker. In zijn voorrede tot de vierde uitgaaf - er zijn er minstens vijf geweest - van zijn Proteussonnetten zegt de dichter: ‘No life is perfect that has not been lived, - youth in feeling, - manhood in battle, - old age in meditation. Again, no life is perfect that is not sincere.’ Dit is een prachtige bekentenis, die menige ‘kunstbroeder’ van Blunt hem niet kan nazeggen, en die iederen weldenkende voor den eenvoudigen, waarheidlievenden, karaktervollen man in moet nemen. Als een bewijs van zijn zachtere en minder strijdlustige stemming diene 't volgend gedicht, waarin hij een dag in Sussex beschrijft. Sussex is zijn vaderland in engeren zin, want hij werd te Crawley in Sussex geboren: The dove did lend me wings. I fled away
From the loud world which long had troubled me.
Oh lightly did I flee when hoyden May
Threw her wild mantle on the hawthorn tree.
I left the dusty highroad, and my way
Was through deep meadows, shut with copses fair.
A choir of thrushes poured its roundelay
From every hedge and every thicket there.
Mild moon-faced kine looked on, where in the grass
All heaped with flowers I lay, from noon till eve.
And hares unwitting close to me did pass,
And still the birds sang, and I could not grieve.
Oh what a blessed thing that evening was!
Peace, music, twilight, all that could deceive!
A soul to joy or lull a heart to peace:
It glimmers yet across whole years like these.
Wat het sentiment betreft, doet dit gedicht denken aan het langere van Edmund Gosse ‘Lying in the Grass’ uit zijn bundel On Viol and Flute, en ook aan sommige verzen van Bridges. De beide volgende sonnetten, waarvan het tweede eigenlijk geen zuiver sonnet is met zijn dertien regels, herinneren eenigzins aan Natura Benigna en Maligna van Theodore Watts | |
[pagina 493]
| |
-DuntonGa naar voetnoot1), althans hetzelfde verhevene natuurgevoel beheerscht hen. Blunt noemt zijn verzen The Sublime: I.
To stand upon a windy pinnacle,
Beneath the infinite blue of the blue noon,
And underneath a valley terrible
As that dim gulf, where sense and being swoon
When the soul parts; a giant valley strewn
With giant rocks; asleep and vast and still,
And far away. The torrent, which has hewn
His pathway through the entrails of the hill,
Now crawls along the bottom and anon
Lifts up his voice, a muffled tremulous roar
Borne on the wind an instant, and then gone
Back to the caverns of the middle air;
A voice as of a nation overthrown
With beat of drums, when hosts have marched to war.
II.
Clutching the brink with hands and feet and knees,
With trembling heart, and eyes grown strangely dim,
A part thyself and parcel of the frieze
Of that colossal temple raised to Time,
To gaze on horror, till, as in a crime,
Thou and the rocks become accomplices.
There is no voice, no life, 'twixt thee and them.
No life! Yet, look, far down upon the breeze
Something has passed across the bosom bare
Of the red rocks, a leaf, a shape, a shade.
A living shadow! ay, above thee there
Are others watching. - This is the sublime:
To be alone, with eagles in the air.
Deze gedichten zijn eveneens verwant met Keats' Ben Nevis en To Ailsa CraigGa naar voetnoot2) en Coleridge's Sunrise on Mont Blanc. Natuur- en menschenmajesteit gaan er in samen. Mij treffen vooral de beide laatste regels van I en 3, 4 en 5 van II. Meer diep-menschelijk en roerender nog is het volgende, de eerste zeven coupletten van At a Funeral: | |
[pagina 494]
| |
I loved her too, this woman who is dead.
Look in my face. I have a right to go
And see the place where you have made her bed
Among the snow.
I loved her too whom you are burying.
I have a right to stand beside her bier,
And to my handful of the dust I fling,
That she may hear.
I loved her; and it was not for the eyes
Which you have shut, nor for her yellow hair,
Nor for the face which in your bosom lies, -
Let it lie there, -
Nor for the wild-bird's music of her voice,
Which we shall hear in dreams till we too sleep;
Nor for the rest, which made the world rejoice,
The angels weep.
It was not for the payment of sweet love,
Though love is often straightened for a kiss;
Nor for the hope of other joys above,
But only this,
That she had laid her hand upon my heart
Once, in the summer time when we were young
And that her finger-tips had left a smart
And that my tongue
Had spoken words which might not be unspoken,
Lest they should make a by-word of love's truth,
And I had sworn that love should be the token
Of my youth.
Taal en rhythme, uitdrukking en innerlijke gevoelsbeweging door deze regels heenbevend maken hiervan een meesterstuk. De beide laatste der geciteerde strofen zijn vol diepe pracht. Ook het eind van 't gedicht is indrukwekkend. Hoort ook het volgende, str. 2, 3 en 6 van In the Night: Where art thou hidden? In the boundless air
My hands go forth to thee, and search and feel
As through the universe. I hold the night
Caught in my arms; and yet thou art not there.
Where art thou? What if I could strike a light
| |
[pagina 495]
| |
So suddenly that thou could'st never steal
Back to thy shadows? What if I should find
Thee standing close to me, with all thy hair
Trailing about me, and with eyes grown blind
With looking at me vainly through the night?
There are three rings upon thy hand to-night,
One with a sapphire stone; and one there is
Coiled like a snake; and one on which my name
Is written with strange gems. By this dim light
I cannot read if it be writ the same.
See, I have worn no other ring but this!
- Why dost thou look at me with eyes estranged?
Is it not thine? - Ah, God! thou readest right!
And it is changed, and thou and I are changed
And I have written there another name.
Thou standest with thy hand upon my heart,
As once thou used to stand, to feel it beat.
Doth it beat calmer now than in those days?
Thy foolish finger-tips will leave a smart
If they so press upon my side. Thy gaze
Is burning me. Oh speak a word and cheat
This darkness into pain, if pain must be,
And wake me back to sorrow with a start;
For I am weary of the night and thee,
And thy strange silence and thy stranger face.
In de laatste strofe hooren we een duidelijke zinspeling op de woorden van het eind van At a Funeral, welk gedicht eigenlijk in tijd volgt op 't laatstaangehaalde. De strofen uit In the Night zijn hartstochtelijker, die van het andere gedicht zwaarder van emotie en meer gespannen van gevoel. Ik laat twee van de Love Sonnets of Proteus, het meest gelezene werk van den dichter, volgen, het eerste getiteld Farewell to Juliet, het tweede On the Shortness of Time: Farewell then. It is finished. I forgo
With this all right in you, even that of tears.
If I have spoken hardly, it will show
How much I loved you. With you disappears
A glory, a romance of many years.
What you may be henceforth I will not know.
| |
[pagina 496]
| |
The phantom of your presence on my fears
Is impotent at length for weal or woe.
Your past, your present, all alike must fade
In a new land of dreams where love is not.
Then kiss me and farewell. The choice is made
And we shall live to see the past forgot,
If not forgiven. See, I came to curse,
Yet stay to bless. I know not which is worse.
Ook hier menige fijne, gevoelige trek; zoo de laatste woorden van regel 2, en dan de laatste 6 regels. De toon is, zooals meestal bij Blunt, mannelijk, vastberaden, ernstig. Hij voelt het onvermijdelijke en aanvaardt het, maar niet zonder zijn hart uit te spreken en zijn oprechte ontroering in waardige, eenvoudige woorden uit te zeggen. Ziehier het andere sonnet: If I could live within the thought of death,
Forgetful of Time's waste, the soul's decay,
I would not ask for other joy than breath
With light and sound of birds and the sun's ray.
I could sit on untroubled day by day
Watching the grass grow, and the wild flowers range
From blue to yellow and from red to grey
In natural sequence as the seasons change.
I could afford to wait, but for the hurt
Of this dull tick of time which chides my ear.
But now I dare not sit with loins ungirt
And staff unlifted, for death stands too near.
I must be up and doing - ay, each minute.
The grave gives time for rest when we are in it.
Dit is meer wijsgeerig-contemplatief, en bizonder eigenaardig, kenschetsend voor dezen dichter, zijn de laatste twee regels, die zoo drastisch, zoo op den man af, zoo ‘blunt’ klinken; er zit voor mijn gevoel iets volkstümlich-spreekwoordelijks en spreukigs in. Thans een voorbeeld uit zijn gevangenistijd, ontleend aan den bundel In Vinculis: My prison has its pleasures. Every day
At breakfast-time, spare meal of milk and bread
Sparrows come trooping in familiar way
With head aside beseeching to be fed.
| |
[pagina 497]
| |
A spider too for me has spun her thread
Across the prison rules, and a brave mouse
Watches in sympathy the warders' tread,
These two my fellow-prisoners in the house.
But about dusk in the rooms opposite
I see lamps lighted, and upon the blind
A shadow passes all the evening through.
It is the gaoler's daughter fair and kind
And full of pity - so I image it -
Till the stars rise, and night begins anew.
Niet alle gedichten van dezen bundel zijn zoo kalm-berustend als het aangehaalde, een meer bewogen vers is het volgende uit A New Pilgrimage (VII): Ah, Paris, Paris! What an echo rings
Still in those syllables of vain delight!
What voice of what dead pleasures on what wings
Of Maenad laughters pulsing through the night!
How bravely her streets smile on me - how bright
Her shops, her houses, fair sepulchral things,
Stored with the sins of men forgotten quite,
The loves of mountebanks, the lusts of kings!
What message has she to me on this day
Of my new life? shall I, a pilgrim wan,
Sit at her board and revel at her play,
As in the days of old? Nay, this is done.
It cannot be; and yet I love her well
With her broad roads and pleasant paths to hell.
Het geheel is een kleurrijk-schitterend visioen van het wereldsche Parijs. Blunt houdt van Frankrijk, hoezeer hij hier en daar de onstandvastigheid, wuftheid en ijdelheid van de Franschen ‘uitlacht met een lodderoog’: Your Bourbon, Bonaparte or Boulanger
Are foils to your own part of ‘ingenue’....
Aan den anderen kant: France, only of the nations, has this plain
Thought in the world, to scorn hypocrisy;
And by this token she shall purge the stain
Of her sins yet, though these as scarlet be.
| |
[pagina 498]
| |
Dezelfde bundel bevat een afdeeling ‘From the Arabic’, waarschijnlijk in denzelfden zin op te vatten als Elizabeth Barrett-Brownings Sonnets from the Portuguese; de dichter heeft den Oosterschen toon uitstekend gevat, en de assonanties geven er een vreemde bekoring aan. De volgende strofen mogen dit getuigen: Where are the tents of pleasure and dear love,
Set in the Vale of Thyme, where winds in Spring are fain?
The highways of the valley, where they stood
Strong in their flocks, are there. But where are they?
Where are the tents of pleasure and dear love,
For which my soul took ease for its delight in Spring?
The black tents of her people beautiful
Beyond the beauty of the sons of kings?
Where are the sons of Saba in the South,
The men of mirth and pride to whom my songs were sung,
The kinsmen of her soul who is my soul
The brethren of her beauty whom I love?
Alles te samen genomen genoeg, naar ik meen, om te mogen constateeren dat we hier met een echt dichter te doen hebben. Wilfrid Scawen Blunt overleed in 1893.
* * *
In hetzelfde jaar als Bridges (1844) werden geboren Gerard Hopkins, Arthur O'Shaughnessy, Andrew Lang en Samuel Waddington, die alle meer of minder verdienstelijk, soms zelfs zeer mooi (O'Shaughnessy) werk hebben geleverd. Over O'Shaughnessy werd in 't kort in mijn essay over SwinburneGa naar voetnoot1) als diens volgeling gesproken - hij overleed in 1881 - maar de eigenaardigste van hen is eerstgenoemde (overleden in 1889), van wien Robert Bridges zegt: ‘His early verse shows a mastery of Keatsian sweetnesses, but he soon developed a very different style of his own, so full of experiments in rhythm and diction that, were his poems collected into one volume, they would appear as a unique effort in English literature. Most of his poems are religious, and marked with | |
[pagina 499]
| |
Catholic theology,’ - Hopkins was priester en lid van de Jezuietenorde - ‘and almost all are injured by a natural eccentricity, a love for subtlety and uncommonness, well denoted by the Greek term τὸ πεϱιττον’. Intusschen is deze dichter met al zijn ‘subtlety and uncommonness’ vaak naief op 't kinderachtige af, en soms doet hij aan Blake denken, zoo waar hij God aldus toespreekt: Bad I am but yet thy child.
Father be thou reconciled.
Spare thou me, since I see
With thy might that thou art mild.
I have life left with me still
And thy purpose to fulfil;
Yes, a debt to pay thee yet:
Help me, sir, and so I will.
Ik zou den dichter intusschen te kort doen, als ik niet meedeelde dat hij betere dingen heeft gemaakt; zoo bevat zijn A Vision of Mermaids mooie gedeelten, en ook 't volgende is - met al 't gewilde, larmoyante en opzichtige hier en daar - van geconcentreerde passie (kwatrijnen van 't sonnet The Starlight Night, 1877): Look at the stars! look, look up at the skies!
O look at all the fire-folk sitting in the air!
The bright bóroughs, the quivering citadels there!
The dim woods quick with diamond wells; the elf-eyes!
The grey lawns cold where quaking gold-dew lies!
Wind-beat white-beam; airy abeles all on flare!
Flake-doves sent floating out at a farmyard scare!
Ah well! it is a purchase and a prize.
Het doet eenigszins denken aan Gorters fantastisch sensitivisme. Na hen kwamen Eugene Lee-Hamilton (geb. 1845), de sinds jaren verlamde dichter, wiens werk veel levendige natuurschilderingen bevat, William Canton (1845), vooral bekend om zijn gevoel voor en gedichten op kinderen, Edmund Gosse (1849), W.E. Henley (1849), de blinde dichter Philip Bourke Marston (1850-1887), een boezemvriend en vurig | |
[pagina 500]
| |
volgeling van Rossetti, de zanger der tuinen en maker van het volgende sonnet vol droeve pracht, getiteld Not Thou but I: It must have been for one of us, my own,
To drink this cup and eat this bitter bread.
Had not my tears upon thy face been shed,
Thy tears had dropped on mine; if I alone
Did not walk now, thy spirit would have known
My loneliness; and did my feet not tread
This weary path and steep, thy feet had bled
For mine, and thy mouth had for mine made moan;
And so it comforts me, yea, not in vain,
To think of thine eternity of sleep;
To know thine eyes are tearless though mine weep:
And when this cup's last bitterness I drain,
One thought shall still its primal sweetness keep, -
Thou hadst the peace and I the undying pain.
Op veel van zijn werk is de invloed van Rossetti zeer merkbaar. Verder komen dan nog R.L. Stevenson (1850-1894), de gevoelige sympathieke ‘Tusitala’, de fijne opmerker van 't kinderleven en schrijver van A Child's Garden of Verses, Eric Mackay (1851-1898) die naam maakte met zijn Love Letters of a Violinist, Francis B.T. Money Coutts (1852) die allerlei philosofische en wetenschappelijke problemen in zijn poëzie attakeert, de jonggestorvene Oliver Madox Brown (1855-1874), schrijver van 't volgende sonnet dat gered werd uit een bundel door den jongen dichter vernietigde schrifturen, omstreeks zijn veertiende jaar gemaakt:Ga naar voetnoot1) Made indistinguishable 'mid the boughs,
With saddened weary ever-restless eyes
The weird Chameleon of the Past World lies, -
Like some old wretched man whom God allows
To linger on: still joyless life endows
His wasted frame, and memory never dies
Within him, and his only sympathies
Withered with his last comrade's last carouse.
Methinks great Dante knew thee not of old, -
| |
[pagina 501]
| |
Else some fierce glutton all insatiate
Compelled within some cage for food to wait
He must have made thee, and his verse have told
How thou in vain thy ravening tried'st to sate
On flylike souls of triflers overbold.
Sharp vindt dat hier verwarring van beelden is, eerst die chameleon en dan die oude feesteling, terwijl aan 't slot weer aan 't beeld van den chameleon wordt gedacht. Hierin steekt waarheid, maar hoezeer de gedachte wat los en verward is, welk een vastheid van structuur heerscht er in het vers, hoe is het van taal en klank geklonken en gehamerd, en welk een wreeden klank heeft de tiende regel! Voor een jongen van veertien jaar is 't dan toch een geweldige praestatie. Daarna William Sharp (1856-1905), die gedurende eenige jaren schreef onder het ondoordringbaar pseudoniem van ‘Fiona Macleod’Ga naar voetnoot1) en een van de leden der ‘Celtic Renascence’ was, tot wier organen gedurende de jaren 1895 en '96 The EvergreenGa naar voetnoot2) behoorde. Ik citeer van hem uit ‘From the Hills of Dream’ het gedicht The Stone of Sorrow: Wearily dawns the morning o'er the world.
The sea, muttering, moans his primeval pain.
The brooding mists upon the brooding hills are lain;
The banners of the wild wandering mountain-winds are furled:
Wearily, wearily, dawns the morning o'er the world.
O wearily dawns this morning of the world.
Beautiful spirit, whither hast thou fled?
They tell me thou art here no more, that thou art dead:
That shall not be till God afar the sun and stars has whirled,
And saith, so sets the last wild dawn of any world.
Er is vaak iets eentonig-melancholisch in Sharps kunst; maar hij heeft veel natuurgevoel, met mooie spontane uitingen, terwijl zijn vers vaak vrijer is dan dat van de meeste Engelsche dichters. Als een ander staal van zijn kunst, haal ik een van de sonnetten aan die hij in zijn ‘Sonnets of the 19th Century’ van zichzelf plaatste, het is getiteld A Midsummer Hour. | |
[pagina 502]
| |
There comes not through the o'erarching cloud of green
A harsh, an envious sound to jar the ear:
But vaguely swells a hum, now far, now near,
Where the wild honey-bee beyond the screen
Of beech-leaves haunts the field of flowering bean.
Far, far away the low voice of the weir
Dies into silence. Hushed now is the clear
Sweet song down-circling from the lark unseen.
Beyond me, where I lie, the shrew-mice run
A-patter where of late the streamlet's tones
Made music: on a branch a drowsy bird
Sways by the webs that midst dry pools are spun -
Yet lives the streamlet still, for o'er flat stones
The slow lapse of the gradual wave is heard.
* * *
Na dezen komen we tot een, bij wien ik wat langer wensch stil te staan: Oscar Wilde (1856-1900). Oscar Fingall O'Flahertie Wills Wilde werd 15 October 1856 te Dublin geboren. Zijn vader Sir William Wilde was heelmeester, en iemand van literaire neigingen en antiquarische studie, die behalve verscheidene medische werken o.a. ‘The Beauties of the Boyne’ en ‘A Catalogue of the Antiquities in the Royal Irish Academy’ schreef. Zijn moeder werkte mede aan het blad The Nation, waarin ze een aantal gedichten plaatste onder het pseudoniem Speranza. Ze stonden de zaak van Ierland voor en werden later in boekvorm herdrukt. Na zijn propaedeusis ging Oscar naar Trinity College te Dublin, waar hij zich zeer onderscheidde, en later naar Magdalen College te Oxford, waar hij eveneens een ‘scholarship’ verwierf. In Oxford woonde hij de colleges bij van Ruskin, die grooten indruk op hem maakte, en hij behoorde tot de groep studenten die onder Ruskins leiding lichaamsoefening en kracht zochten door het aanleggen van wegen. Overigens behoorde hij tot de knapste klassieke literatoren en behaalde hij in 1878 de Newdigate-prijsGa naar voetnoot1) met een gedicht Ravenna. Hij maakte reizen door Griekenland en Italië en schreef gedichten in The Month, The Catholic Monitor, The Irish Monthly, en | |
[pagina 503]
| |
Kottabos, een tijdschrift door leden van Trinity College te Dublin geredigeerd. Deze verzen werden in 1881 herdrukt als Poems, en zijn een merkwaardig bewijs van talent voor een jongen man van vijf en twintig jaar. De bundel bevatte o.a. Charmides, het verhaal van een jongen Griek, die den tempel van Pallas Athene binnendringt, de godin omarmt en kust, en voor zijn stout waagstuk door haar wordt gestraft met verdrinking. Het gedicht is vol van de weelderigste beschrijvingen, de dichter zwelgt in schoonheid en kleuren- en klankenpracht: Long time he lay and hardly dared to breathe,
And heard the cadenced drip of spilt-out wine,
And the rose-petals falling from the wreath
As the night breezes wandered through the shrine,
And seemed to be in some entrancèd swoon
Till through the open roof above the full and brimming moon
Flooded with sheeny waves the marble floor,
When from his nook upleapt the venturous lad,
And flinging wide the cedar-carven door
Beheld an awful image saffron-clad
And armed for battle! the gaunt Griffin glared
From the huge helm, and the long lance of wreck and ruin flared.
Like a red rod of flame, stony and steeled
The Gorgon's head its leaden eyeballs rolled,
And writhed its snaky horrors through the shield,
And gaped aghast with bloodless lips and cold
In passion impotent, while with blind gaze
The blinking owl between the feet hooted in shrill amaze.
Dan weidt hij zijn gretige oogen aan het blinkende beeld en slaat zijn armen om den hoogen hals, en dan: Never I ween did lover hold such tryst,
For all night long he murmured honeyed word,
And saw her sweet unravished limbs, and kissed
Her pale and argent body undisturbed,
And paddled with the polished throat, and pressed
His hot and beating heart upon her chill and icy breast.
It was as if Numidian javelins
Pierced through and through his wild and whirling brain,
And his nerves thrilled like throbbing violins
| |
[pagina 504]
| |
In exquisite pulsation, and the pain
Was such sweet anguish that he never drew
His lips from hers till overhead the lark of morning flew.
En als hij na zijn vlucht van den tempel bij den stroom ligt, hoort hij de verre geluiden van de stad vaag en onbestemd in een dof geroezel, en Through the gray willows danced the fretful gnat,
The grasshopper chirped idly from the tree,
In sleek and oily coat the water-rat
Breasting the little ripples manfully
Made for the wild-duck's nest, from bough to bough
Hopped the shy finch, and the huge tortoise crept across the slough.
On the faint wind floated the silky seeds,
As the bright scythe swept through the waving grass,
The ousel-cock splashed circles in the reeds
And flecked with silver whorls the forest's glass,
Which scarce had caught again its imagery
Ere from its bed the dusky tench leapt at the dragon-fly.
But little care had he for anything
Though up and down the beech the squirrel played,
And from the copse the linnet 'gan to sing
To her brown mate her sweetest serenade,
Ah! little care indeed, for he had seen
The breasts of Pallas and the naked wonder of the Queen.
Er is hier een verbazingwekkende virtuositeit in het spelen met klank en kleur; zachte fluisteringen van geluid zuchten door deze strofen, vermengd met 't schuren van water langs oeverriet en 't lieflijk tjilpen van vogeltjes; een visch springt eensklaps uit het water op en geeft een schokje; wat een liefde voor de natuur en haar openbaringen, wat een concentratie en kracht van waarneming, van liefdevolle gemeenschap, blijkt hieruit. Het is zoo mooi als Keats, aan wiens praalvoloverladen en stijlvol-geciseleerde Eve of St. Agnes en dergelijke gedichten (bijv. Tennysons Lotos Eaters en The Voyage of Maeldune) het doet denken. Hoort nu naar dit krachtige, waar de geduchtige Pallas komt schrijden over de zee, op het schip af, dat den misdadiger tegen haar geheimenis vervoert, nadat een ‘great owl with yellow sulphurous eyes’ zich neergezet heeft op het schip: | |
[pagina 505]
| |
And the moon hid behind a tawny mask
Of drifting cloud, and from the ocean's marge
Rose the red plume, the huge and hornèd casque,
The seven-cubit spear, the brazen targe!
And clad in bright and burnished panoply
Athena strode across the stretch of sick and shivering sea!
To the dull sailors' sight her loosened locks
Seemed like the jagged storm-rock, and her feet
Only the spume that floats on hidden rocks,
And marking how the rising waters beat
Against the rolling ship, the pilot cried
To the young helmsman at the stern to luff to windward side.
Charmides springt in de schuimende, razende zee, de godin tegemoet, en vindt den dood. Hij wordt aan land gespoeld en daar gevonden door een nymf, een jonge Dryade, die hem liefheeft en tracht te wekken, passievol gebarend op zijn dood lichaam (voorspel van Salome?), totdat zij wreed doorschoten wordt door de jagende Artemis: Sobbing her life out with a bitter cry
On the boy's body fell the Dryad maid,
Sobbing for incomplete virginity,
And raptures unenjoyed, and pleasures dead,
And all the pain of things unsatisfied,
And the bright drops of crimson youth crept down her throbbing side.
Het paar wordt door de juist voorbijrijdende Aphrodite in haar duivenwagen opgenomen. Aphrodite heeft medelijden And bade her servants carve a cedar chest
With all the wonder of this history,
en laat hen samen begraven. Zij bidt Persephone om Hades, ‘her pallid lord’, als gunst te verzoeken dat de begeerte, die anders niet meer gekend wordt door de schimmen, den Styx mag oversteken. Daar ligt dan de jonge Charmides. En in dit gedeelte doen de verzen sterk denken aan 't begin van Hyperion: In melancholy moonless Acheron,
Far from the goodly earth and joyous day,
Where no spring ever buds, nor ripening sun
| |
[pagina 506]
| |
Weighs down the apple trees, nor flowery May
Checkers with chestnut blooms the grassy floor
Where thrushes never sing, and piping linnets mate no more.
Opeens voelt hij een klein handje in zijn hand en warme lippen beroeren de zijne schuchter: hun beider gelaat nadert elkander meer en meer: And nigher ever did their young mouths draw
Until they seemed one perfect rose of flame,
And longing arms around her neck he cast,
And felt her throbbing bosom, and his breath came hot and fast,
And all his hoarded sweets were hers to kiss
And all her maidenhood was his to slay,
And limb to limb in long and rapturous bliss
Their passion waxed and waned -
Door dit geheele gedicht klinkt de meesleepende stem van een verfijnden Theocritus. Deze geweldige overmacht van schilderend detail, dit zwelgen in kleur en klank, toon en tint, deze zwellende rijkdom van weelderigheid, geven den dichter een plaats onder de voornaamsten van de zoogenaamde ‘Decorative School of Poetry’. In zijn Oxfordschen studententijd was Wilde al bekend geweest om de artistieke versiering van zijn kamers, en hij behoorde tot de apostelen van de vooral door invloed van Ruskin geboren ‘Aesthetic Movement.’ Walter Hamilton zegt in zijn werk over laatstgenoemde beweging van Charmides: ‘it is classical, sad, voluptuous, and full of passages of the most exquisitely musical word painting; but it is cloying from its very sweetness - the elaboration of its details makes it over luscious.’ En Clarence Stedman zegt van dit gedicht en andere in denzelfden trant (The Garden of Eros, The Burden of Itys) in zijn ‘Victorian Poets’: ‘There is a good deal of Keats, and something of Swinburne, in Wilde's pages; but his best master is Milton, whom he has studied, as did Keats, with good effect.’ Van Keats weten we ook dat hij zijn Hyperion eerst niet wilde uitgeven, omdat hij 't gedicht ‘too full of Miltonic reminiscence’ vond. Als we de ‘rough and ready’ indeeling van de latere Engelsche poëzie in een Shelley-Browning school en in een Keats-Tennyson school | |
[pagina 507]
| |
voor een oogenblik aanvaarden, dan behoort Wilde veel meer tot de laatste dan tot de eerste. Oscar Wilde is de verfijnde schoonheidszoeker, wiens wezen zeer goed wordt uitgedrukt door zijn sonnet Hélas!: To drift with every passion till my soul
Is a stringed lute on which all winds can play,
Is it for this that I have given away
Mine ancient wisdom, and austere control? -
Methinks my life is a twice-written scroll
Scrawled over on some boyish holiday
With idle songs for pipe and virelay
Which do but mar the secret of the whole.
Surely there was a time I might have trod
The sunlit heights, and from life's dissonance
Struck one clear chord to reach the ears of God:
Is that time dead? lo! with a little rod
I did but touch the honey of romance -
And must I lose a soul's inheritance?
Zoo zouden ook als ‘Leitmotiv’ van zijn leven en kunst de volgende strofen kunnen dienen uit Apologia: Perchance it may be better so - at least
I have not made my heart a heart of stone,
Nor starved my boyhood of its goodly feast
Nor walked where Beauty is a thing unknown.
Many a man hath done so; sought to fence,
In straitened bonds, the soul that should be free,
Trodden the dusty road of common sense,
While all the forest sang of liberty.
---------------
---------------
But surely it is something to have been
The best-beloved for a little while,
To have walked hand in hand with Love and seen
His purple wings flit once across thy smile.
Ay! though the gorgèd asp of passion feed
On my boy's heart, yet have I burst the bars,
Stood face to face with Beauty, know indeed
The Love which moves the sun and all the stars.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 508]
| |
Liefde is een van de grondtonen van Wilde's poëzie; als hij niet zoo veel en op zoo vreemde wijze had liefgehad, dan zou 't anders met hem gegaan zijn: And the mighty nations would have crowned me, who am crownless now and without name
And some orient dawn had found me kneeling on the threshold of the House of Fame.
I had sat within that marble circle where the oldest bard is as the young,
And the pipe is ever dropping honey, and the lyre's strings are ever strung.
Keats had lifted up his hymenaeal curls from out the poppyseeded wine,
With ambrosial mouth had kissed my forehead, clasped the hand of noble love in mine.
-------------------
-------------------
Ah! what else had I to do but love you, God's own mother was less dear to me,
And less dear the Cytheraean rising like an argent lily from the sea.
I have made my choice, have lived my poems, and, though youth is gone in wasted days,
I have found the lover's crown of myrtle better than the poet's crown of bays.
Aldus de dichter, of de minnaar, in ΓΛΥΚΥΠΙΚΡΟΣ ΕΡΟΣ (Zoetbittere Eros) waar hij den minnegod toezingt, die onder alle vreugd welke hij schenkt toch ook bittere kwelling mengt. Maar ook andere tonen kan Wilde aanslaan; als van een laatgeboren Tyrtaeus klinkt nu en dan zijn forsch mannelijk woord, zoo bijv. in Ave Imperatrix, aldus aanvangend: Set in this stormy Northern sea,
Queen of these restless fields of tide
England! what shall men say of thee,
Before whose feet the worlds divide?
Menigmaal klinkt er, vooral door zijn sonnetten, ‘une note patriotique’, die we bij zooveel Engelsche dichters vinden, zoo lezen we in zijn sonnet To Milton: | |
[pagina 509]
| |
Seeing this little isle on which we stand
This England, this sea-lion of the sea,
By ignorant demagogues is held in fee,
Who love her not: Dear God! is this the land
Which bare a triple empire in her hand
When Cromwell spake the word Democracy!
Deze verzen doen eenigszins denken aan die welke de oude Jan van Gent, vader van Hendrik IV, als ‘a prophet inspir'd’ in Richard 11 (II, 1, 40 vgg.) omtrent Engeland vóór zijn dood uitspreekt, aanvangend: This royal throne of kings, this scepter'd isle,
This earth of majesty, this seat of Mars...
In Quantum Mutata richt Wilde het verwijt tot Engeland dat het de vrijheid niet meer liefheeft en vervallen is tot weelde en winstbejag: There was a time in Europe long ago,
When no man died for freedom anywhere,
But England's lion leaping from its lair
Laid hands on the oppressor!
In Libertatis Sacra Frames spreekt de dichter weer van ‘clamorous demagogues’ die ‘betray our freedom with the kiss of anarchy’. Ik dacht dat dit in Engeland nooit zoo'n vaart had geloopen, en weet ook niet waarop Wilde eigenlijk doeltGa naar voetnoot1). Liefde tot zijn land als het land van zijn gemeenzaamheid en gemeenschap, van het stukje aarde waarmee hij vertrouwd is geraakt, spreekt ook uit den aanvang van The Burden of Itys: This English Thames is holier far than Rome,
Those harebells like a sudden flush of sea
Breaking across the woodland, with the foam
Of meadow-sweet and white anemone
To fleck their blue waves, - God is likelier there,
Than hidden in that crystal-hearted star the pale monks bear!
| |
[pagina 510]
| |
Dit geheele gedicht bevat ook weer de schitterendste woordschilderingen en het is wat de Engelschen met een expressief woord ‘gorgeous’ noemen: rijk en weidsch en vol zwaren praal. De aanhef van 't sonnet Amor Intellectualis (men proeft Wilde's Grieksch-Romeinsche cultuur al in vele titels van zijn verzen): Oft have we trod the vales of Castaly
And heard sweet notes of sylvan music blown...
herinnert aan Keats' beroemde sonnet over Chapmans Homerusvertaling. Aan Whistler herinnert in titel niet alleen, maar ook in behandeling, Impression du Matin, aldus beginnend: The Thames nocturne of blue and gold
Changed to a harmony of gray:
A barge with ochre-coloured hay
Dropt from the wharf....
Een grootsche pantheïstische zang van dertig strofen is Panthea, vaak herinnerend aan Shelley's Adonais; ik haal er drie strofen uit aan: With beat of systole and of diastole
One grand great life throbs through earth's giant heart,
And mighty waves of single Being roll
From nerve-less germ to man, for we are part
Of every rock and bird and beast and hill,
One with the things that prey on us, and one with what we kill.
From lower cells of waking life we pass
To full perfection; thus the world grows old:
We who are godlike now were once a mass
Of quivering purple flecked with bars of gold,
Unsentient or of joy or misery,
And tossed in terrible tangles of some wild and wind-swept sea.
This hot hard flame with which our bodies burn
Will make some meadow blaze with daffodil,
Ay! and those argent breasts of thine will turn
To water-lilies; the brown fields men till
Will be more fruitful for our love to-night,
Nothing is lost in nature, all things live in Death's despite.
En de laatste, doorgloeid van grandioos kosmisch gevoel, luidt: | |
[pagina 511]
| |
We shall be notes of that great symphony
Whose cadence circles through the rhythmic spheres,
And all the live World's throbbing heart shall be
One with our heart, the stealthy creeping years
Have lost their terrors now, we shall not die,
The Universe itself shall be our Immortality!
Wees ik in mijn studie over SwinburneGa naar voetnoot1) op verschillende woorden, waarvoor deze groote dichter blijkbaar een voorliefde gevoelt, bij Wilde is dit o.a. 't geval met argent, throb, burnished. Een ander lang gedicht is Humanitad, waarin hij aldus van de liefde spreekt: And Love! that noble madness, whose august
And inextinguishable might can slay
The soul with honeyed drugs -
Nog veel meer zou ik kunnen en willen aanhalen van dit prachtige werk, maar ik moet mij beperken, en wijs dus alleen maar op de mooie sonnetten On Hearing the Dies Irae sung in the Sistine Chapel en Easter Day, waarin de Paus in al zijn pracht verschijnt, met het gevoelvolle slot: My heart stole back across wide wastes of years
To one who wandered by a lonely sea,
And sought in vain for any place of rest:
‘Foxes have holes, and every bird its nest,
I, only I, must wander wearily,
And bruise my feet, and drink wine salt with tears.’
Verder op Vita Nuova, Phèdre (sonnetten), La Bella Donna della mia mente, Requiescat (een prachtig-fijn gedichtje op een jong-gestorven vrouw),Ga naar voetnoot2) In the Gold Room (een meesterstukje van kleur, geluid en fantasie), Sphinx en de sonnetten The Grave of Keats, The Grave of Shelley, Quia Multum Amavi en A Vision, een visioen van de drie groote Grieksche tragici. In het gedicht Endymion komen o.a. de volgende regels voor: You cannot choose but know him well,
For he is shod with purple shoon,
You cannot choose but know my love,
For he a shepherd's crook doth bear,
| |
[pagina 512]
| |
And he is soft as any dove,
And brown and curly is his hair.
De eerste vier regels wekken herinneringen aan het door Ophelia gezongen liedje in Hamlet IV, 5, 23 vgg.: How should I your true love know
From another one?
By his cockle-hat and staff
And his sandal shoon.
Rossetti voltooide dit oude stukje lied in An Old Song Ended door er vier coupletten aan toe te voegen. Van de sonnetten wensch ik nog één voorbeeld te geven, en wel On the Sale by Auction of Keats' Love Letters: These are the letters which Endymion wrote
To one he loved in secret, and apart.
And now the brawlers of the auction mart
Bargain and bid for each poor blotted note,
Aye for each separate pulse of passion quote
The merchant's price: I think they love not art,
Who break the crystal of a poet's heart
That small and sickly eyes may glare and gloat.
Is it not said that many years ago,
In a far Eastern town, some soldiers ran
With torches through the midnight, and began
To wrangle for mean raiment, and to throw
Dice for the garments of a wretched man,
Not knowing the God's wonder, or His woe!
Wij moeten hier alleen over den dichter Wilde spreken, en wanneer wij herinneren aan zijn veroordeeling tot gevangenisstraf op grond van gepleegde onzedelijke handelingen, dan is het omdat hij in de gevangenis The Ballad of Reading Goal schreef, dat in 1898 verscheen. De schrijver noemt zich bij zijn gevangenisnummer C. 3. 3., en het boekje is opgedragen In Memoriam C.T.W., Sometime Trooper of the Royal Horse Guards. Obiit H.M. Prison, Reading, Berkshire, July 7th, 1896. Deze soldaat had een vrouw vermoord en was daarom ter dood veroordeeld. Hij moest gehangen worden in de gevangenis te Reading, waar Wilde zijn straftijd doorbracht: | |
[pagina 513]
| |
I walked, with other souls in pain,
Within an other ring,
And was wondering if the man had done
A great or little thing,
When a voice behind me whispered low,
‘That fellow's got to swing.’
Dear Christ! the very prison walls
Suddenly seemed to reel,
And the sky above my head became
Like a casque of scorching steel;
And, though I was a soul in pain,
My pain I could not feel.
Allen dooden hetgeen ze liefhebben, al doen ze 't niet zooals die soldaat: Some love too little, some too long,
Some sell and others buy;
Some do the deed with many tears,
And some without a sigh:
For each man kills the thing he loves,
Yet each man does not die.
De volgende strofen, de gevoelens beschrijvend van een ter dood veroordeelde, zijn zeer indrukwekkend en expressief, ik citeer de laatste drie: hij die niet moet sterven gevoelt niet den zielsangst van den rampzaligen veroordeelde: He does not know that sickening thirst
That sands one's throat, before
The hangman with his gardener's gloves
Slips through the padded door,
And binds one with three leathern thongs,
That the throat may thirst no more.
He does not bend his head to hear
The Burial Office read,
Nor, while the terror of his soul
Tells him he is not dead,
Cross his own coffin, as he moves
Into the hideous shed.
| |
[pagina 514]
| |
He does not stare upon the air
Through a little roof of glass:
He does not pray with lips of clay
For his agony to pass;
Nor feel upon his shuddering cheek
The kiss of Caiaphas.
De soldaat doet zijn gewone gevangenisronden met lichten stap en peinzenden blik: He did not wring his hands nor weep,
Nor did he peek or pine,Ga naar voetnoot1)
But he drank the air as though it held
Some healthful anodyne;
With open mouth he drank the sun
As though it had been wine!
Hij slaapt rustig tot groote verbazing van de bewakers: He lay as one who lies and dreams
In a pleasant meadow-land,
The watchers watched him as he slept,
And could not understand
How one could sleep so sweet a sleep
With a hangman close at hand.
De andere gevangenen zijn onder den indruk en voelen elkanders angsten; spookgestalten glijden geruischloos door de gevangenis: They glided past, they glided fast,
Like travellers through a mist:
They mocked the moon in a rigadoon
Of delicate turn and twist,
And with formal pace and loathsome grace
The phantoms kept their tryst.
With mop and mow, we saw them go
Slim shadows hand in hand:
About, about, in ghostly rout
They trod a saraband:
And the damned grotesques made arabesques,
Like the wind upon the sand.
| |
[pagina 515]
| |
With the pirouettes of marionettes,
They tripped on pointed tread:
But with flutes of fear they filled the ear,
As their grisly mask they led,
And loud they sang, and long they sang,
For they sang to wake the dead.
Een en ander in dit gedeelte herinnert aan The Harlot's House, en 't getrippel van die marionetten doet denken aan Miltons regels in L'Allegro: Come and trip it as you go
On the light fantastic toe....
En als het graf voor den veroordeelde is gedolven: They hanged him as a beast is hanged:
They did not even toll
A requiem that might have brought
Rest to his startled soul,
But hurriedly they took him out,
And hid him in a hole.
Het gedicht eindigt met een bittere aanklacht tegen 't gevangeniswezen, waardoor al het goede dat in een mensch is wordt vertrapt en verstikt: With midnight always in one's heart,
And twilight in one's cell,
We turn the crank, or tear the rope,
Each in his separate Hell,
And the silence is more awful far
Than the sound of a brazen bell.
Zooals men weet is Oscar Wilde ook de schrijver van prozawerken, waarvan de roman The Picture of Dorian Gray (1891) wel het meest bekende is. Het bekende drama Salomé werd in het Fransch geschreven, van zijn andere drama's wijs ik op Lady Windermere's Fan en A Woman of No Importance. Ook schreef hij een werkje over de sonnetten van Shakespeare, een bundel essays Intentions (1891) en De Profundis. Oscar Wilde stierf arm en gebroken als een andere ‘pauvre Lélian’ te | |
[pagina 516]
| |
Parijs den 30sten November 1900. De Weener letterkundige Otto Hauser gaf in 1906 (Wiener Verlag) de gedichten van Wilde in Duitsche vertaling, als eerste deel van ‘Oscar Wildes Sämtliche Werke in deutscher Sprache’.Ga naar voetnoot1) Een portret gaat als frontispice vooraf, waarop Wilde er uitziet als een echte gommeux. Maar in dien dandy klopte een hart vol ontembare vrijheidsliefde, doorklonken van de heerlijkste muziek.
Edward B. Koster. |
|