| |
| |
| |
Meisjesopvoeding.
I.
Is er in dezen tijd over de opvoeding van het meisje nog iets in het bizonder of in het algemeen te zeggen?
Het is noodzakelijk deze vraag eerst te stellen bij een beschouwing, die eenige denkbeelden over bovenstaand onderwerp ontwikkelen wil. Het antwoord kan slechts zeer krachtig bevestigend luiden, want niets bewijst meer, dat wij ons in een maatschappelijk overgangsstadium bevinden dan ons opvoedingsstelsel namens de gemeenschap toegepast op de meisjes. Er is geen leidende gedachte in, men speurt weinig van een overtuiging, die, al sluit zij het onontbeerlijke spontane element niet uit, zich bewust rekenschap geeft van het hoe en het waarom van haar daden.
In de geheele oudheid zien wij overal, dat de opvoeding van het meisje bepaald wordt door haar lateren werkkring. Een paar voorbeelden zijn slechts noodig om die stelling te bewijzen.
De Grieksche vrouw, wier werk geheel begrensd werd door de muren van haar woning, leerde slechts datgene wat noodig was voor het overzien of uitoefenen van dien arbeid op dat ommuurde terrein. Het Spartaansche meisje, dat het leven moest geven aan kinderen, die opgevoed werden voor den strijd, werd grootgebracht volgens een stelsel, dat haar spierkracht en zelfbeheersching oefende; de Romeinsche, die als de man van haar tijd leefde in het centrum der oude maatschappij, waar alle stroomen van het geestelijk leven samen vloeiden, moest ook naar den geest beschaafd en ontwikkeld
| |
| |
worden. Haar opvoeding vormde de vrouw, die zelf weer het middenpunt van een omgeving zijn kon.
Als de Grieksch-Romeinsche cultuur ten onder gaat in den storm van de volksverhuizing en uit en op haar bouwvallen een Christelijk-Germaansche maatschappij ontstaat, met het voor zichzelf voortbrengende gezin, wordt de opvoeding van het meisje weer bepaald door haar lateren werkkring in dat gezin. Zij leert zich weren in al die talrijke bezigheden, die later door haar òf zelf verricht, òf nagegaan zullen worden. Het meisje zal later huwen, moeder worden en al verbreedde en verdiepte de stroom van haar werk zich met den kring, waartoe zij maatschappelijk behoorde, het gezin was haar toekomstig arbeidsveld en dit bepaalde haar opvoeding. Daar dat gezin een op zichzelf staand geheel was, een natuurlijk voortbrengsel van den feodalen tijd met zijn ommuurde steden en kasteelen, daar het een eenheid was, die voor zich zelf voortbracht, een veilige vluchthaven, waar de man terugkeerde na den strijd en de worsteling, werd ook de moraal in de meisjesopvoeding geheel beheerscht door de eischen van het gezin.
De vrouw was in die maatschappij de heerscheres in een huis, waar van den levensvloed, den golfslag van het maatschappelijk leven niets te speuren was dan het breken der golven in rustige kabbeling; zij was de gezellin van een man, die bij haar rust en verpoozing zocht en in het op zichzelf staande gezin geen echo hoorde van den strijd daarbuiten, behalve in tijden van groote beroering, wanneer de geweldig stuwende stroom ook beukte tegen de muren van het gezin. De vrouw was de moeder, wier gezag zich voornamelijk over de dochters uitstrekte, toekomstige heerscheressen in nieuwe gezinnen, nieuwe op zichzelf staande eenheden. En de geheele ethiek der meisjesopvoeding richtte zich daarnaar.
De dichters, die het meisje, de vrouw, bezongen, huldigden en vereerden in haar de gezinsarbeidster, de gezinsbeschermster, de tweede in rang in het staatje, waarvan de man het hoofd was. Van de spreuken in het Oude Testament tot Schiller in zijn Ehret die Frauen loopt de rij der dichters, die door de eeuwen heen de vrouw bezongen hebben als de echtgenoote en moeder, welke voor het gezin leefde en werkte, in den ruimsten zin van het woord.
Ook de moralisten, die het meisje ontwikkelen wilden,
| |
| |
vergaten nooit, dat haar taak zich tot het gezin bepaalde. Luther en Comenius, Fénélon en Rousseau hebben allen de vrouw getrokken binnen hun gedachtenkring, maar achter haar verrijst altijd voor hun blikken het gezin, gelegen binnen zijn beschuttende muren, waartegen de golfstroom van het maatschappelijk leven breekt of ebt. Het was altijd de vrouw, de moeder, de gezinsarbeidster, aan wie zij dachten. Daarmee waren zij volkomen in overeenstemming met de maatschappij hunner dagen. Het opvoedingsstelsel der meisjes streefde doelbewust naar de bereiking van een ideaal, geheel in harmonie met de maatschappelijke ontwikkeling.
Toen echter ging de feodale maatschappij ten onder. De Fransche omwenteling is haar bloedig einde en er ontstaat een nieuwe samenleving, waarin het gezin niet meer is en kan zijn het afgesloten, voor zichzelf voortbrengende, ommuurde geheel. De machine, waarvan stoom en electriciteit de raderen doen wentelen in duizelingwekkende vaart, verandert de levensverhoudingen, omdat het terrein van den arbeid verplaatst wordt al meer en meer van het gezin naar de werkplaats, de fabriek. Niet meer in den kring van het gezin is alle werk voor het meisje. Niet allen zullen en kunnen huwen. Haar taak van echtgenoote en moeder is anders geworden. Het gezin staat in de maatschappij. Elke crisis doet zich voelen in den polsslag van het dagelijksch leven. De moeder kan noch haar dochter, noch haar zoon opvoeden, als konden zij eenlingen worden, die staan buiten het wel en wee der maatschappij.
Hoe is nu in verband met dat alles de meisjesopvoeding onzer scholen? Hoe wordt het meisje voor dat veranderde leven grootgebracht? Hoe werkt de school in haar inrichting het denkbeeld uit, dat het meisje òf arbeidster zal worden in maatschappelijke beteekenis, òf moeder en echtgenoote in de beteekenis der veranderde gezinsopvoeding? Wil men die vragen beantwoorden, dan dient eerst nagegaan te worden of de school in dat opzicht een taak te vervullen heeft.
Er is geen lang betoog noodig om te bewijzen, dat een zeer groot deel der opvoeding over is gegaan en over moest gaan naar de school, zoowel in technischen als in ethischen zin. Ook dat is het gevolg van de veranderde levensverhoudingen, van het wegvallen der muren tusschen gezinnen, steden, volken. Wij weten, dat de gezondheid van de maat- | |
| |
schappij afhankelijk is van die harer samenstellende deelen en dat de mensch van heden geen bete broods in den mond steekt, geen voorwerp van dagelijksch gebruik zich aanschaft, of hij verbruikt den arbeid, geleverd in verschillende streken der aarde. In het kind vormt de school niet alleen het kind van dien vader en die moeder, maar ook den mensch der toekomst, den drager van nieuwe geslachten, den schakel in de groote keten der menschheid.
Doet zij dat doelbewust ten opzichte van het meisje? - Voor het kind, hetzij jongen of meisje, zijn er nog slechts scholen, waar de volwassene wel helderder en scherper gaat zien en begrijpen wat eigenlijk opvoeden is, maar waar in het algemeen eenzijdige verstandsvorming nog hoofdzaak is, en alles in het teeken staat van koortsachtige haast en examendressuur, het schoone nog niet gediend, het karakter nog niet gevormd wordt. Het ligt echter buiten de grenzen van deze beschouwing hierop dieper in te gaan.
Want dit opstel wil slechts doen uitkomen, dat er in de opvoeding van het meisje, zooals onze scholen die opvatten, geen eenheid is, geen leidende gedachte, dat men er zich geen rekenschap geeft van het hoe en het waarom, zich niet richt naar een toekomst, waarin men het meisje werkzaam ziet. Het blijkt in de eerste plaats uit de inrichting der scholen.
Aldus is het nog altijd: Het meisje uit het volk en de kringen der minvermogenden gaat op de gemengde school en krijgt hoofdzakelijk les van mannen. Het meisje van den gegoede gaat slechts met meisjes school en krijgt alleen les van vrouwen. Het meisje, dat een academische vorming zal krijgen, gaat weer op de gemengde school en krijgt bijna uitsluitend les van mannen.
Van eenige overtuiging kan in deze regeling kwalijk sprake zijn, evenmin van eenige leidende gedachte, van een bewust zoeken naar het hoe en waarom. Toch kan er slechts van twee mogelijkheden sprake zijn.
Of er is geen verschil in psyche tusschen jongen en meisje. Waarom dan de vrouw geweerd uit de hoogere klassen der gemengde school en waarom haar slechts in zeldzame gevallen toegelaten als opvoedster tot het onderwijs, dat de academische vorming voorbereidt of geeft?
| |
| |
Of er is wel verschil in psyche tusschen den jongen en het meisje en grif zij erkend, dat de schrijfster dezer beschouwing zich van ganscher harte schaart aan de zijde van hen, die verschil in zielsaanleg aannemen tusschen man en vrouw, dus ook tusschen jongen en meisje. Doch als dat verschil er is, en wie met onbevangen oogen rondkijkt, zoowel in de wereld der kinderen, als in die van de volwassenen, moet erkennen, dat er een mannelijke en een vrouwelijke ziel is, - dan voorzeker mist elke jongen en elk meisje iets, als in de opvoeding òf uitsluitend mannelijke, òf overwegend vrouwelijke invloed zich gelden doet. De natuur gaf een kind vader èn moeder en de cultuur heeft die wet door den tegenwoordigen huwelijksvorm steeds scherper doen uitkomen. Doch wie aanneemt, dat er verschil is tusschen mannelijke en vrouwelijke zielseigenschappen, erkent daardoor ook, dat in het normale geval de man beter opvoeder is voor den grooteren jongen dan de vrouw, al zal ook die opvoeding de beste zijn, waar vrouwelijke invloed niet buitengesloten is.
Van dat standpunt bekeken kan zeker in ons land de opvoeding van het meisje niet goed zijn, omdat, gelijk hierboven reeds uiteengezet werd, in zoo overtalrijke gevallen haar vorming onder overwegend mannelijken invloed staat. Dit is het geval voor die enkele meisjes, die wetenschappelijk zich ontwikkelen zullen. Maar van grooter beteekenis wordt dit voor de eigenlijke volksmassa, waar op de gemengde school in alle hoogere klassen bijna uitsluitend mannen lesgeven. Het meisje uit het volk staat daardoor zoo goed als buiten den invloed van de beschaafde opvoedster. En wie door de ervaring weet welk een vrienschappelijke omgang er zijn kan tusschen vrouwelijke leerlingen en haar onderwijzeressen of leeraressen, welke besprekingen er kunnen gehouden worden, hoe grooten invloed de vrouw kan hebben op haar meisjes, òmdat zij vrouw is, welke groote vriendschap er soms voor het leven kan groeien uit de verhouding van leerling tot de vrouwelijke onderwijzende, - wie dat alles nagaat, weet en overdenkt, kan het slechts betreuren, dat het meisje uit het volk eigenlijk alleen opgevoed wordt door den man.
Daarmee wordt aan zijn verdiensten als opvoeder niets te
| |
| |
kort gedaan, maar evenmin als de vrouw voor den grooteren jongen de eenige opvoedster zijn kan, evenmin is de man dat voor het meisje. Er kan tusschen hen beiden nooit die verhouding wezen, welke er in het normale geval is tusschen het grootere meisje en haar leerares. Aan de laatste alleen kan zij zich geheel geven als meisje; de vrouw der toekomst kan het best slechts begrepen worden door haar, die zelve vrouw is.
Het kan echter niet het doel dezer beschouwing zijn om van de schrijftafel in de stille kamer een theoretisch concept over meisjesopvoeding op te stellen, om te vertellen hoe de gemengde school dan wel zou moeten ingericht worden om het groote meisje daar niet te onttrekken aan den vormenden invloed van de beschaafde opvoedster. Een dergelijke reorganisatie van de gemengde school in het algemeen en de volksschool in het bizonder kan slechts de vrucht zijn van gemeenschappelijke besprekingen en studie. Hier zij er slechts de aandacht op gevestigd, dat onze tegenwoordige gemengde school in haar taak tegenover haar vrouwelijke leerlingen te kort schiet, omdat haar gemoedsvorming onmogelijk door den man alleen kan verricht worden. Vrouwen moeten niet uitsluitend het groote meisje vormen, maar vrouwelijke leiding is een onmisbare factor en zij is bijna geheel uitgesloten bij dat meisje, dat daaraan in de eerste plaats behoefte heeft. Wie in de practijk van het leven staat, als opvoedster van meisjes ervaring heeft, weet en voelt het. De enkeling, die deze gedachten onder woorden brengt, moest het zich tot plicht rekenen ze uit te spreken. Maar de reorganisatie van onze school kan slechts een arbeid zijn, waaraan velen gemeenschappelijk werken.
| |
II.
Blijkt het dus uit het voorgaande, dat er verwarring is in de gangbare begrippen omtrent meisjesopvoeding, daar de vrouwelijke leerlingen zoo stelselloos in onze scholen ingedeeld zijn, bevestigt dit reeds de meening, dat in dezen overgangstijd niet bewust voor het meisje naar een opvoedingsideaal gestreefd wordt, ook de wijze waarop er voor de arbeidster der toekomst gezorgd wordt, zegt, dat alles nog wat ‘in 's blaue hinein’ geschiedt.
| |
| |
In den aanhef van dit artikel werd betoogd, dat de tijd voorbij is, waarin het meisje gezinsarbeidster kan zijn. Stoom en electriciteit, dus werkplaats, winkel en fabriek hebben haar daar het voornaamste werk uit de handen genomen. Er is nog evenveel voor haar te doen, maar op andere wijze en ander terrein. En de school, die de maatschappelijke ontwikkeling steeds volgt, heeft het ook in dit opzicht gedaan. De veranderde tijdsomstandigheden hebben de oprichting van die gansche categorie van scholen noodzakelijk gemaakt, waar systematisch allerlei arbeid geleerd wordt, waarvan men vroeger door de ervaring in het gezin de geheimen kon leeren of waarvoor een primitieve werkplaats volstond.
Dat wij ons echter in een overgangstoestand bevinden, nog niet begrijpen wat er om ons heen geschiedt, het proces nog niet ten volle in zijn werking kunnen volgen, het wordt weer bewezen door het soort van scholen en de wijze, waarop zij gesteund worden. Er zijn nog veel te weinig meisjesvakscholen en er wordt nog veel te weinig voor gedaan.
Stad, provincie en staat subsidieeren wel het meisjesvakonderwijs, maar nog altijd met minder groote bedragen dan aan het ambachtsonderwijs voor jongens gegeven worden. Ons geheele vakonderwijs is nog niet wat het moest zijn en kon worden, maar dat, wat aan het meisje gegeven wordt, gaat bovendien nog gebukt onder den last, dien begripsverwarring het daarbij te dragen geeft.
Een klein onderdeel van de vrouwelijke beroepen kan nog slechts op scholen systematisch geleerd worden; een groote categorie van arbeidsters gaat het leven in zonder eenige voorafgaande vakvorming; bijna alle meisjesvakscholen kunnen door den staat der geldmiddelen niet doen wat zij willen. En nog altijd zijn er te weinig scholen, ook wanneer men ze vergelijkt met die, welke door mannelijke leerlingen bezocht worden. Zoo is er nog steeds één rijkskweekschool voor onderwijzeressen, terwijl er heel wat meer voor onderwijzers zijn.
Op dit alles echter is door meer dan een pen gewezen, ook herhaaldelijk in gesproken en geschreven woord door de schrijfster van dit artikel. Met een beknopte verwijzing naar den toestand van het meisjesvakonderwijs kan dus in deze beschouwing volstaan worden. Ter wille van de volledigheid moest dit alles met een enkel woord gememoreerd worden.
| |
| |
Meer echter was voor het doel, dat nu bereikt wil worden, niet noodig.
| |
III.
Maar daar is één feit in onze meisjesopvoeding, zooals onze scholen ze geven, dat helderder dan wat ook de begripsverwarring, de vaagheid zien laat, die er heerscht omtrent de toekomst van dat meisje. Onze meisjes leeren van alles, de programma's zijn voor haar, evenals voor de jongens overladen, maar nergens blijkt uit de leerstof, dat de opvoeder zich de leerlingen denkt als de vrouw en moeder van de toekomst. Ook daarvoor is vorming en opvoeding noodig en de scholen geven die niet.
Doch, mag er gevraagd worden, zou de school, die taak op zich nemende, niet treden òf in de rechten der natuur, òf in die van het huis? Is al datgeen, wat van de vrouw een moeder in de moreele beteekenis van het woord maakt, niet het meisje uit kracht van haar vrouwelijkheid als ingeschapen? Wordt, wanneer de school de moedervorming ter hand zou nemen, niet storend ingegrepen in het innige van het gezin, in de hooge en heilige verhouding tusschen moeder en dochter, ouders en kind?
Indien, zij hier voor de eerste vraag op geantwoord, een vrouw moeder in ethische beteekenis werd, zoo gauw zij lichamelijk een kind het leven had geschonken, dan zouden wij niet zooveel slecht grootgebrachte en verwaarloosde kinderen om ons heen zien. Er zijn vrouwen, die ook naar den geest de moeders van hun kinderen zijn of trachten te wezen en waar wij haar ontmoeten, in haar zien en vinden de vereeniging van het lichamelijke en geestelijke moederschap, kunnen wij de oogen niet afwenden van het lieflijke mysterie.
Maar daar zijn vrouwen, die niets anders deden dan het kind baren, wien alle gevoel voor en alle inzicht in de kinderziel ontbreekt, die niet het minste begrip hebben van vorming van het lichaam en den geest. En er zijn ook vrouwen, die nooit een kind het leven gaven en toch volmaakte moeders zijn.
Aan het geestesoog gaan velen voorbij en ik zie moeders, die gelijken op al degenen, wier groote zonen haar lof zongen; ik zie ook moeders die het alleen naar het lichaam zijn,
| |
| |
zonder eenige hoogere moederlijkheid; ik zie ook ongehuwden zonder kinderen, die, in fijn, diep moederlijk voelen, het kind liefhebben en opvoeden. De natuur heeft dus wel de moederverhouding geschapen, maar als alle menschelijke gevoelens werkt de cultuur aan haar vorming mee, kan zij haar verfijnen en ontwikkelen.
En daarmee wordt tevens het antwoord op de tweede vraag gegeven. De school is een onmisbare factor in het maatschappelijk leven geworden, zal steeds meer een integreerend deel er van uitmaken. Huisgezin en school hebben haar eigen taak, kunnen elkander slechts aanvullen. Maar het kind is er niet alleen voor de ouders. Het zal opgroeien, burger worden, deel der gemeenschap. Haar wel en wee is ook afhankelijk van den enkeling. Aan de ouders mag de samenleving het kind niet overlaten, omdat dit ook door de meest natuurlijke banden aan de gemeenschap verbonden is.
Het meisje zal in het normale geval echtgenoote en moeder worden. De gemeenschap heeft er belang bij goede en gezonde moeders te bezitten. En wij hebben moeders om ons heen, die niet in staat zijn haar kinderen op te voeden. In alle kringen zijn er zulke vrouwen in groot, in heel groot aantal.
Bovendien: de andere levensverhoudingen vragen ook andere moeders. Het gezin is niet meer het ommuurde geheel. Het staat midden in de maatschappij. De moeder brengt geen kind meer groot, dat later zou kunnen werken in eenige afzondering. Daar is voor die opvoeding wijsheid en inzicht noodig, eveneens systematisch aan te brengen of te ontwikkelen als welke andere vorming ook. En die vorming laat onaangetast de innigheid van het gezin, de hooge liefde tusschen ouders en kínderen. Ook deze opvoeding vult slechts aan, helpt en steunt; ook in moedervorming zullen huis en gezin naast elkaar gaan, op eigen terrein blijven. Het is geen ontaarding, dat het gezin een groot deel van zijn voorbereiding moest overdragen aan de school, doch een noodzakelijk gevolg der veranderde omstandigheden.
Het zal evenmin een vermindering van den gezinsinvloed zijn, wanneer de samenleving door middel van haar scholen moeders helpt vormen. Zij betrekt dan allen binnen haar zorgen, omdat allen het groote geheel zullen vormen en evenals dit slechts gezond kan zijn, wanneer zijn samen- | |
| |
stellende deelen zich in goeden welstand bevinden, zoo hangt toch ook weer het geluk van den enkeling af van den toestand der maatschappij. Er is tusschen beiden een voortdurende wisselwerking.
Maar, voor er onderzocht wordt hoe de school moedervorming in haar meisjesopvoeding kan bevorderen, dient er nu eerst nagegaan te worden, of er wellicht schadelijke en overbodige kennis zou aangebracht kunnen worden, indien men meisjes in een verschiet leerde kijken, waarin zij werkzaam zouden kunnen zijn als echtgenooten en moeders.
Daar is geen normaal meisje, dat op den leeftijd gekomen, waarin zij binnentreden gaat in het rijk der volwassenen, niet droomt in haar diepste zieleleven van een toekomst, waarin zij zelf echtgenoot en kinderen zal hebben. In onzen donkeren tijd verwildert en verbastert dat gevoel maar al te dikwijls tot afzichtelijk onkruid, of wordt de knop, die door zorg had kunnen ontluiken tot een bloem van teedere kleur en geur, ontbladerd voor haar tijd van ontwikkeling is gekomen.
Wie echter zelf het vertrouwen van veel jonge meisjes kreeg, of door haar uitingen haar zielsleven trachtte te begrijpen, weet dat het al heel koel en verstandelijk aangelegde wezentjes zijn, die niet denken aan en droomen over het wereldje, waarin zij zichzelven zien als moeder en echtgenoote. De verstandige en ervaren volwassene zal juist in dat gansch natuurlijke gevoel den sleutel hebben tot het ontsluiten van schatten in het zieleleven van het jonge meisje; de liefde, welke eraan ten grondslag ligt, in goede banen kunnen leiden; het gedroom, gedweep en gepeins kunnen omvormen tot een bron van warmte, koesterend voor het meisje zelf en voor anderen.
Doch zullen er geen verlangens gewekt worden, die nooit bevredigd kunnen worden? - Dat doet het leven toch voor hen, die zich de toekomst anders dachten dan zij in werkelijkheid werd. En bovendien is de school met haar atmosfeer van arbeid daar juist een tegenwicht voor. Waarom zou ook zij niet met haar leerlingen het onder de oogen kuunen zien, dat in het gewone geval een meisje huwt, maar dat slechts zij de goede echtgenoote en moeder kan zijn, die haar tijd, gaven en krachten heeft leeren gebruiken? Het huwelijk zal voor haar van hooger beteekenis erdoor worden en met heiliger
| |
| |
gevoelens zal zij het binnentreden. Waarom zou elk meisje niet dadelijk ook de waarheid kunnen leeren, dat geen enkel leven onbelangrijk is, dat er ook in dat van de ongehuwde of kinderlooze vrouw verwarmende en steunende arbeid kan zijn, dat elk die atmosfeer om zich heen schept, die hijzelf om zich verlangt? Zou niet elk meisje gewezen kunnen worden op de levens van schoone liefde en opoffering in het verleden en het tegenwoordige, de schoone daden van menschen, die geluk kenden door geluk te geven?
En zouden wereld en individu er slechter aan toe zijn, wanneer in elk meisje iets gewekt werd van het geestelijke moederschap? Onze toekomstige wetenschappelijke arbeidsters zullen waarlijk er niet minder door zijn, wanneer zij behalve advocaat, dokter, enz. enz. ook geleerd hebben moeder te wezen. Wie en wat wij ook zijn, wij komen allen met kinderen in aanraking en meer dan ooit roept de samenleving om moederlijk voelende en denkende vrouwen.
Maar hoe zal de school kunnen helpen aan de vorming van moeders? Ook dit is een vraag, waarop de eenling slechts het theoretische antwoord kan geven, omdat een verandering van de school, een practische omvorming, slechts het produkt weer kan zijn van gemeenschappelijke bespreking en studie. Alle verandering gaat langzaam. Eerst dienen er denkbeelden gegeven te worden en wel onwijsgeerig zou de mensch in het leven staan, die het diepe zijner overtuiging voelt en metende den afstand tusschen het zijnde en het eigen ideaal, zou willen en verlangen dat een plotselinge ommekeer het overdachte en gedroomde tot werkelijkheid zou kunnen maken.
Deze beschouwing wil dan ook slechts te overdenken geven, doen als de zaaier, die naar alle richtingen en winden uitstrooit van wat hij wil doen ontkiemen en soms reeds tevreden is, wanneer enkele zaden de voorwaarden tot wortelschieten en groeien vinden. Want er zal nog heel wat evolutie in ons geheele opvoedings- en scholenstelsel moeten plaats vinden, voor de gemeenschap in waarheid in het meisje de moeder der toekomst, de beschermster en draagster van het nieuwe geslacht grootbrengt en vormt. Daarvan zal nooit sprake kunnen zijn, indien het kind niet eerst tot zijn recht komt, indien opvoeden nog een voortdurend varen is op den stroom van het toeval, er niet bewust gehandeld en nagelaten wordt, indien er nog
| |
| |
allerlei nuttelooze kennis aangebracht wordt, zonder dat het kind de wereld leert begrijpen, waarin het leeft. Nog geven wij voor het meerendeel kennis en nog eens kennis, doen het haastig, in koortsig jagen zonder er aan te denken, dat ook de geest aan natuurlijke groeiwetten gebonden is. Nog vormen en ontwikkelen wij geen karakters, wekken in het kind niet de zielekrachten, die hem tot steun kunnen zijn bij den gang door het leven. Nog mist ons onderwijs schoonheid en liefde.
Uit kinderen, wier geest niet langzaam en natuurlijk zich ontwikkelde, die niet de eigen krachten leerden beproeven en stalen, die niet harmonisch konden volgroeien naar lichaam en ziel, niet leerden ademen en kijken in een schoone wereld, niet gekoesterd werden door de wijze, behoudende en genezende liefde van volwassenen, - uit zulke kinderen kunnen geen moeders groeien, welke op haar beurt het vuur van vooruitgang en beschaving zullen onderhouden met nooit falende zorg.
Voor de vorming van zulk een geslacht van vrouwen is wat meer noodig dan het vigeerende opvoedingsstelsel, dat zoo zeldzaam wat meer wil aanbrengen dan een oppervlakkig vernisje, en zoo zeldzaam ook poogt door te dringen tot de klaarste bronnen van het zieleleven.
Wie dus werkelijke moedervorming verlangt, weet, dat zij nu slechts in de uitzonderingsgevallen mogelijk is. Ze kan niet gegeven worden op scholen, waar het volk gaat, omdat daar al opgehouden moet worden met opvoeding, als pas de fundamenten gelegd kunnen zijn voor het gebouw van zielsontwikkeling. Van moedervorming kan slechts sprake zijn op een leeftijd, waarop het meisje niet meer kind is. Er zou dus slechts een aanvang gemaakt kunnen worden op al die scholen, waar onze meisjes langer zijn dan dien eigenlijken kinderleeftijd. Aan welke eischen van practijk en theorie er beantwoord zal moeten worden, om in dien geest werkzaam te zijn, het zal al weer de taak van gemeenschappelijke onderzoekingen zijn om dit te benaderen en te formuleeren. Maar het ligt voor de hand, dat zedeleer en practische werkzaamheden, hygiène, kinderverzorging en opvoedkunde het eerst ervoor in aanmerking zullen komen om systematisch onderwezen te worden.
Met zulk een vorming en zulk een opvoeding wordt geen surrogaat van de opleiding der huishoudscholen of iets dergelijks
| |
| |
bedoeld. Zij geven vakkennis, leiden haar op, die op een speciaal terrein van arbeid wegwijs willen worden.
Er wilde hier echter betoogd worden, dat iets zoo gewichtigs als moedervorming niet aan het toeval mag overgelaten blijven. Niet op het oogenblik, dat een meisje zal gaan huwen, moet eraan gedacht worden of zij ertoe geschikt is haar werk als echtgenoote en moeder te gaan uitoefenen, al wordt die vraag in de uitzonderingsgevallen slechts overdacht en dan nog meestal in de huishoudelijke beteekenis van het woord. De gemeenschap heeft het hoogste en heiligste belang bij de kennis, het inzicht en de karakters van de moeders. Door de school kan zij bij allen eenige elementaire denkbeelden aanbrengen, iets wekken van de heilige vlam, die louterend werkt op de vrouw zelve en haar omgeving. Waar er tot heden zooveel tijd was voor het onderwijzen van zooveel overtolligs, kunnen waarlijk de uren gevonden worden om in het meisje de krachten voor het geestelijke moederschap te wekken of te ontwikkelen. Er wil natuurlijk hier niet gezegd worden, dat eenige wetenschap overbodig zou zijn, maar aangedrongen zij er slechts op een harmonische ontwikkeling van de vrouwelijke ziel. Ernstige arbeid, die de individualiteit der vrouw tot haar recht brengt en geen veld van arbeid voor haar afsluit, moet er met het meisje gedaan worden. Doch met haar dient in de eerste plaats het oog gericht te worden naar een toekomst, waarin zij echtgenoote en moeder kan zijn. De school zal er aan kunnen meehelpen haar gaven en krachten ook in die richting te ontwikkelen.
Dan zal ook de vrouwenbeweging in haar natuurlijke banen geleid zijn. Wat de vrouw ook worden kan, mag en zal, zij is voor alles moeder. Dat kan een opvoedingsstelsel slechts tot aller schade vergeten en onze school werkt nog niet bewust in deze richting, kan het nu slechts doen in enkele uitzonderingsgevallen.
Hierop wilde ik met het bovenstaande de aandacht vestigen zonder denkbeelden te geven, die een practische toepassing zouden aangeven, omdat de eenling daartoe niet de aangewezene is, al heeft de schrijfster van dit artikel in haar eigen werk nooit het eigen ideaal vergeten maaar het steeds binnen de grenzen der mogelijkheid toegepast.
Ter overweging werd dit artikel slechts gegeven. Mocht
| |
| |
het overdacht worden, óók bestreden. Gedachtenwisseling kan ons allen slechts verder brengen.
Ida Heijermans.
Naschrift. Er is eenige tijd verloopen tusschen het schrijven en publiceeren van bovenstaand artikel en die tusschentijd deed de denkbeelden, hier omschreven, dieper wortel schieten. In de binnen- en buitenlandsche pers kwam een en ander voor, dat op moedervorming aandrong. Op het Congres van kinderbescherming is er ook veel over gezegd, al heeft men het er niet of nauwelijks over gehad, dat er wat meer en wat anders noodig is dan zoogenaamde moederscholen, waar enkelen slechts aanvullende begrippen kunnen opdoen. Al die verschillende stemmen en verlangens bewijzen echter, dat men overal naar verband gaat zoeken tusschen meisjesopvoeding en het eigenlijke vrouwenwerk.
Het kan niet ernstig genoeg geschieden. De kwestie van het vrouwenkiesrecht komt bovendien steeds meer op den voorgrond. Als de vrouw met en naast den man naar buiten gaat optreden als lid der gemeenschap, als ‘burgeres’, dan zeer zeker kan die gemeenschap er niet genoeg voor waken, dat het eigen, innerlijke wezen der vrouw behouden blijft ter wille van moeder, kind en gezin.
I.H. |
|