| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Reval. - ‘Ententeries.’ - ‘The Big Shout.’ - Poincaré.
Wat heeft Engeland op het oog?
Het offert aan de Russische vriendschap blijkbaar het een en ander op. Afghanistan en Tibet gedekt, de spoorwegverbinding Londen - Calcutta verzekerd; het zijn handtastelijke voordeelen. Maar in Teheran schijnt een kozakkengeneraal te mogen zeggen en doen wat hij wil, zonder dat Engeland er naar omziet. Anders dan wij gewoon waren...
Engeland - Frankrijk - Rusland; een imposante combinatie. Maar is het er wel een? en zoo ja, tot agressieve doeleinden?
Er wordt geen aanval op het grondgebied van Duitschland voorbereid. Men moet zich niet zenuwachtig maken. Oorlog? en Engeland dat pas de naweeën van den Zuidafrikaanschen te boven is; Rusland, dat nog torst aan die van den Japanschen en van de binnenlandsche onlusten; Frankrijk, dat zeer goed weet waarvoor het Engelsche vriendschap al, en waarvoor het die niet gebruiken kan: niet voor een continentalen oorlog, die op Frankrijk de zwaarste slagen zou doen vallen. Wat men dan voorheeft? Van Engelsche zijde vermoedelijk voor het oogenblik niets zoozeer als invloed te herwinnen in de zaken van het Balkan-schiereiland.
In het voorjaar nog, tijdens de reis van Bülow naar Rome, verschilden Engeland en Rusland ter zake van de hervormingen in Macedonië. Dit verschil stelde Duitschland in staat, zijn overwegenden invloed te Constantinopel te handhaven; een invloed dien Engeland breken wil, omdat achter Constantinopel Voor-Azië, en
| |
| |
achter Voor-Azië Indië ligt. Het verlaat daarom de staatkunde van eenige jaren geleden, die de regeling der Balkanzaken aan Rusland en het met Duitschland verbonden Oostenrijk in hoofdzaak overliet. De ontstemming, door Oostenrijks politiek in zake de Sandsjak-spoorwegverbinding bij Rusland gewekt, is door Engeland gebruikt om Rusland te bewegen zijn plannen voor de regeling der zaken in Macedonië allereerst met die van Engeland in overeenstemming te brengen. In hoeverre tevens uitzicht is geopend op credietverleening aan den Russischen staat op de Engelsche geldmarkt zal de toekomst leeren.
Zonder dus eenigermate bezorgd te zijn voor onmiddellijke agressieve bedoelingen, mag men toch wel opmerken dat het zich meer en meer toespitsend autagonisme tusschen Engeland en Duitschland groote gevaren in zich bergt. Engeland is bezig een politiek op te zetten met ver perspectief. Het heeft (ook Fransche sabelpatriotten zullen zich hieromtrent wel geene illusiën maken) niet het minste oogmerk, het territoriaal bezit van Duitschland in Europa aan te te tasten. Maar de hoop, Duitschlands ontwikkeling tot een met Engeland gelijkwaardige maritieme en buiten-Europeesche macht te kunnen stuiten, heeft het geenszins opgegeven. ‘This country wouldn't let them’, is een axioma dat men van ieder Engelschman, volstrekt niet van de jingo's alleen, kan vernemen. Het kost den Engelschman groote moeite zich voor te stellen, dat de Duitsche vlootpolitiek een noodzakelijk gevolg is van de uitbreiding in gewicht en omvang die de Duitsche belangen ter zee in de laatste decenniën hebben genomen, en dat zij gerechtvaardigd is in een wereld waarin zoo groote materieele belangen, als Duitschlands handel en scheepvaart nu eenmaal zijn gaan vertegenwoordigen, niet onbeschermd kunnen worden gelaten. Men ducht iets anders, iets ergers: men ducht de mogelijkheid van een regelrechten aanval, te eeniger tijd, op de eigen machtspositie. In Engelands eigen oogen is al wat men onderneemt zuiver defensief, en Duitschland op zijne beurt denkt hetzelfde van zijn eigen bemoeiingen. In dezen stand van zaken is het behoud van den vrede alleen mogelijk door een inspanning van iederen dag van al wie werkelijk om vrede geeft en in staat is misverstand te bestrijden en te beteugelen. Er zijn er die het ernstig wenschen en ernstig beproeven in beide landen, ook in regeeringskringen, maar vooral toch ook daarbuiten. Hun
| |
| |
invloed is reeds zoo groot dat geen stap meer door een verantwoordelijk persoon op het gebied der buitenlandsche staatkunde wordt gezet die niet aangekondigd wordt als bovenal te worden ondernomen in het belang van den wereldvrede. Dit geeft aan de toasten bij de veelvuldige ontmoetingen van staatshoofden iets stereotyps en levenloos, waarachter de concrete bedoelingen van het oogenblik worden verborgen.
Behalve in de kans op versterking der positie tegen Duitschland te Constantinopel, ligt de waarde der ententes met Frankrijk en Rusland voor Engeland in de vermindering der mogelijkheid van geschil met een dezer mogendheden in buiten-Europeesche zaken, en in de verslapping van den prikkel voor Frankrijk en Rusland om zich door krachtige wapening ter zee in een voor een mogelijk vijandig Engeland respectabelen staat te houden, en daardoor de taak die Engeland zich stellen blijft, om gelijk op te blijven gaan niet met één maar met een som van Europeesche zeemogendheden, moeilijker te maken. Het belang dat Engeland bij de zaak heeft is onmiskenbaar genoeg. Minder duidelijk is, welke overwegende voordeelen b.v. Frankrijk er van heeft. Of is de gedachte op zichzelf, schakel te zijn in een gewichtige Europeesche verbinding, reeds zoo streelend? Te land zal Frankrijk aan het Engelsche leger te nauwernood een bondgenoot van eenige beteekenis kunnen hebben. In de Temps verschenen dan ook artikelen, wier belang niet onopgemerkt is gebleven, om er aan te herinneren dat de entente nog geen verbond was met de verplichtingen daaraan inhaerent, en dat, om Engeland tot een voor Frankrijk even begeerlijken bondgenoot als Rusland te maken, een versterking en reorganisatie van het Engelsche leger op continentalen voet vooraf moet gaan; - maatregelen, waaraan geen verantwoordelijk staatsman in Engeland denkt.
Voor het reizend publiek levert onderwijl de Fransch-Engelsche vriendschap de vroolijke drukte der tentoonstelling van Shepherd's Bush op, waarvoor de Londensche gemeente, gedachtig aan de ‘Fisheries’, ‘Colinderies’ (Colonial and Indian Exhibition) etc. van vroegere jaren, den naam ‘Ententeries’ verzonnen heeft. Het aantal Fransche bezoekers is er groot, ondanks de bekende huiszittendheid hunner natie; maar het kanaal is smal en Londen inderdaad naast de deur. Goede nabuurschap tusschen beide
| |
| |
volken, die geen groote rekeningen meer te vereffenen hebben, is inderdaad de natuurlijkste zaak ter wereld, en behoeft door niemand met scheele oogen te worden gezien. De Duitsche pers zou verstandig doen, eens te bedenken welk een ongracelijke houding het geeft, te malen (er is geen ander woord voor) over zaken waaraan zij niets hoegenaamd veranderen kan, en die zij niet gewichtiger maken moest dan zij zijn. Tusschen deze ‘Ententeries’ en wapenbroederschap ligt inderdaad een zeer groote afstand, en het ligt wel in niemands macht zoozeer als in die van een waardig blijvend en met vastheid zich bewegend Duitschland, dat die afstand niet zal worden overschreden.
Het wil met de vooruitzichten voor de toekomst der liberale regeering in Engeland maar niet beter worden. Het resultaat der aanvullingsverkiezingen voor het Lagerhuis blijft tegen Asquith gaan, nu weer in het voor een vast liberaal district gehouden Pudsey, waar een liberale meerderheid van 3500 stemmen in 1906 thans tot een minderheid van 113 bleek te zijn versmolten. Een der oorzaken is het opstellen van een eigen candidaat door de socialisten, maar deze nam toch niet meer dan een 1200 stemmen van het overschot van 1906 weg. De stemmen der unionisten bleken reusachtig te zijn vooruitgegaan. Tegen de drank wet wordt op het platteland door de tegenstanders der regeering een rustelooze campagne gevoerd, en de duurdere broodprijzen werden bij een goedgeloovig publiek tegen het vrijhandelsstelsel uitgespeeld. Intusschen blijft de regeering vast besloten met haar nog zeer groote meerderheid in het Lagerhuis krachtige liberale politiek te drijven, en het te houden tot het volle eind van den termijn. Of het tij dan gekeerd kan zijn? Het zal mede afhangen van de vragen waarmede zij voor de kiezers zal kunnen treden, en welke deze zijn zullen hangt weer voor een groot deel af van de houding van het huis der Lords in de eerstvolgende jaren. Asquith heeft blijkbaar Campbell Bannerman's politiek van intimidatie van het huis der Lords door aankondiging van wettelijke maatregelen tot beperking van hun invloed laten varen. Zijn streven zal zijn, conflict met de Lords, dat als het uitgevochten moet worden tot nieuwe verkiezingen voor het Lagerhuis zou nopen, uit te stellen tot het einde van den zittingsduur van het tegenwoordige parlement. Onderwijl blijven symptomen
| |
| |
van de verbrokkeling der liberale partij, die bij Asquith's optreden aan het hoofd der regeering voorspeld werd, tot dusver uit. Of het hem echter ooit gelukken zal, den weg te vinden tot het hart en de verbeelding der massa's? De unionisten hebben ingezien, dat zij hem hiertoe een kans zouden geven door verzet tegen zijn ouderdomspensioen, dat zij ook kwalijk in beginsel bestrijden kunnen, daar het Chamberlain is geweest, die met hun medewerking of gedooging de zaak het eerst in Engeland op een regeeringsplan heeft gezet. Zoo is de tweede lezing van het ontwerp er gemakkelijk doorgegaan en schijnt de definitieve aanneming niet twijfelachtig. Het zal tegen de drankwet zijn dat de aanvalskrachten zullen worden geconcentreerd.
Kiesrecht voor vrouwen! Den 21sten zag Hyde Park zwart van de nieuwsgierigen, die naar de betoogende dames, op zichzelf al duizenden sterk, stonden te kijken. Optochten uit alle deelen der reuzenstad, met vaandels, muziek en hoog geheven leuzen; dagen te voren door reclame het volk tot opkomst geprikkeld. Of het meerendeel der toeschouwers geloovigen waren? Er was veel gejoel en gelach, maar Mrs. en Miss Christabel Paukhurst spraken voort tegen alles in. De eindindruk was, dat men toch wel overtuigd werd van den grooten ernst der betoogsters, al ging ‘The Big Shout’, die aangekondigd was de demonstratie te zullen besluiten, en die bestaan zou in het driemaal aanheffen, na het luiden der bel van alle spreekgestoelten tegelijk, van den kreet ‘Votes for Women’, in een geroezemoes en gedrang zonder weerga vrijwel verloren. Al vindt men (onaandoenlijk, manspersoon en Nederlander zijnde) sommige handelingen der suffragettes nog zoo kluchtig, te ontkennen is het niet, dat het aanhoudend demonstreeren de zaak belangrijk nader, ik zeg niet reeds tot de oplossing, maar tot de overweging der mannenwereld gebracht heeft, die aan een oplossing noodzakelijk vooraf moet gaan. De wil om aan de anomalie, dat de minst ontwikkelde man wel, de meest ontwikkelde vrouw nimmer kans heeft het kiesrecht te verkrijgen, een einde te maken, wordt met den dag sterker en eerlijker. Maar de quaestie is niet zoo eenvoudig als negen-en-negentig van de honderd suffragettes haar thans nog maken. Nieuw-Zeeland en dergelijke machtwoorden zeggen niets; de vraag is, wat thans mogelijk is in een maat- | |
| |
schappij als de Engelsche of Nederlandsche. Die de zaak het ernstigst onderzocht hebben wenschen zoowel algemeen vrouwenkiesrecht als dameskiesrecht te vermijden. Wie helpt preciseeren wat dan wèl kan? Als de betoogsters inderdaad rijp zijn, moeten zij gevoelen dat die vraag met recht ook aan haar gesteld wordt, al wordt het antwoord ook
niet verlangd ‘in a big shout’.
De erkenning van Moelai Hafid als sultan van Marokko is nog slechts een quaestie van tijd. Er is geen ontkomen meer aan. Begint daarmede een nieuw hoofdstuk in deze langademige geschiedenis? Moelai Hafid is begonnen zich als den man te poseeren van de anti-hervormingsgezinde, anti-‘Christelijke’ meerderheid van het volk. Hij heeft zelfs eenmaal beloofd de ongeloovigen in de zee te zullen drijven. Maar nu heeft hij Europa noodig, zooals voortaan iedere Marokkaansche regeering Europa noodig heeft, om de simpele reden, dat het in de havens zit en daar niet weer uit gaat. Marokko produceert zelf ook geen kogels en schietgeweer. Moelai Hafid moet bij de mogendheden te biecht. Als hij het doet, en zich voorwaarden laat welgevallen, wat zullen de Marokkanen doen? Hem afvallen, zooals zij het zijn broeder gedaan hebben? Maar Moelai schijnt een krachtiger figuur dan deze. En onderwijl heeft Frankrijk de animo verloren zich dieper te steken in wat het heeft leeren kennen als een wespennest. ‘Limiter nos efforts sans en perdre le fruit,’ is de gedragslijn die het zich nu voorstelt (Paul Deschanel in de Fransche Kamer). De nadruk valt op het limiteeren; de vruchten waren o zoo weinige!
Welstaanshalve zal Europa Frankrijk laten voorgaan in alles wat Marokko betreft; het weet te goed hoe weinig benijdbaar de rol van Frankrijk daar geworden is, om het die te willen betwisten. Of Europa het in afzienbare tijden wel verder dan tot havenpolitie in Marokko brengen zal? Ware Algiers en de quaestie der grensincidenten er niet, men zou met verzekering der orde aan de kust al een heel eind gebaat zijn. Directe actie in het binnenland van Marokko lokt niemand aan.
De uitslag der verkiezingen voor den Pruisischen landdag heeft aan de liberalen een verdiende teleurstelling bezorgd. Het centrum en de conservatieven zullen er iets sterker vertegenwoordigd zijn,
| |
| |
en voor de eerste maal treden sociaal-democraten den landdag binnen. Het liberalisme betaalt het gelag. Van een liberale landdagsfractie zoo sterk, dat zij een radicale kiesrechthervorming voor Pruisen zou kunnen afdwingen, zal in de verte geen sprake zijn. Bülow zal meer dan ooit te rekenen hebben met de conservatieven, en de voorstellen tot hervorming der Rijksfinanciën, waarmede hij in het najaar voor den dag komen moet, zullen er de sporen van dragen. Of ook dan de liberalen ja en amen zullen blijven zeggen, ter wille van een ‘bloc’-politiek waarvan alle teleurstellingen voor hen, al het profijt voor hun meest principieele tegenstanders zijn? De bom zal eenmaal moeten barsten. Liberale zegepralen zijn dan vermoedelijk in jaren nog niet te wachten, maar wel een zuivering van den politieken dampkring die van alle verbetering het noodzakelijk begin moet zijn. In de oppositie kunnen de vrijzinnigen althans het ‘zelf-respect’ herwinnen dat zij nu een jaar lang bezig zijn geweest op alle mogelijke wijzen in te boeten.
Een rede van Poincaré deed onlangs vermoeden dat de rechtervleugel der Fransche regeeringsmeerderheid tot het besluit zou kunnen komen, Clemenceau in den Senaat op het voorstel tot naasting van den Westerspoorweg te doen vallen. Die verwachting is niet bewaarheid; artikel één van het ontwerp is daareven met een kleine meerderheid door den Senaat aangenomen. De nederlagen, door de socialisten onlangs bij de verkiezingen voor de gemeenteraden geleden, wijzen toch wel op een veldwinnen der meening, dat, nu het gevaar voor antirepublikeinsche reactie zoo gering geworden is, de gematigde republikeinen de uiterste linkerzijde minder naar de oogen hebben te zien. Poincaré gaf als wachtwoord, dat de gematigden niet verder mochten gaan in het verzaken van beginselen ter wille van de hechtheid van het republikeinsche ‘bloc’. Of Clemenceau er in slagen zal, het gevaar dat hem van de gematigden dreigt, nog lang te bezweren? De groote vraag is echter, wat zij zullen vermogen nadat zij hem ten val hebben gebracht. Een herhaling der politieke kegelsport, die nimmer zoo gebloeid heeft als onder het régime van Poincaré's oudere geestverwanten indertijd, zal niemand voor Frankrijk wenschen. Of is hij, Poincaré, de man die, boven dat gewriemel uit, het vertrouwen zal weten te winnen van een lichtbewogen ver- | |
| |
anderzieke natie? Zijn vrienden spreken met respect van zijn gaven. Dit is zeker dat, om Clemenceau op te volgen, een man vereischt is van meer dan gewone vastheid en talenten. Maar Clemenceau zit nog, en zijn handigheid om impasses te vermijden is reeds spreekwoordelijk geworden. Toch schijnt de klimmende bezorgdheid rechts een veel ernstiger gevaar, dan de machinatiën van een Combes of Doumer waren. Het Fransche syndicalisme heeft het aan zichzelf te wijten, wanneer fatsoenlijke lieden van allerhanden kleur het eerder als een werktuig tot anarchie, dan als een zich
verantwoordelijk gevoelende organisatie van arbeidersbelangen beschouwen. De jongste ervaringen op dit gebied waren zoo droevig als ooit.
De zaak der unificatie van Zuid-Afrika maakt vorderingen. De ‘Nationale Conventie’ tot het ontwerpen eener constitutie zal bijeenkomen, en de wetgevende vergadering der Kaapkolonie heeft haar afgevaardigden reeds benoemd: den hoofdrechter De Villiers, zes ministerieelen waaronder Merriman, Sauer en Malan, vier leden der oppositie waaronder Jameson en Smartt, en den ‘onafhankelijke’, W.P. Schreiner. Ook te Pretoria en Bloemfontein gaat het snel voort. De moeilijkheden zullen niet onwaarschijnlijk het eerst en het meest door Natal komen.
C. |
|