| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Engelsche en Duitsche financiën. - Hohkönigsburg. - Zuid-Afrika.
Als Kanselier van de Betaalkas afgetreden, heeft Asquith er echter prijs op gesteld, de laatste door hem gereed gemaakte begrooting nog zelf bij het Lagerhuis in te leiden.
Dit verwondert niemand. Hij kon een millioenenrede houden, geschikt om de continentale ministers van financiën, zonder uitzondering, te doen watertanden.
Hij sprak met een eenvoud, kortheid, klaarheid, als het weinigen gegeven is bij zulk een gelegenheid te bereiken.
Hij had mede te deelen, dat weldra de Engelsche staatsschuld zal zijn teruggebracht tot de hoofdsom van voor twintig jaar; dat dus de last, door Chamberlain's oorlog het land opgelegd, in enkele jaren is afgewenteld; dat in het afgeloopen budgetjaar niet minder dan 216 millioen gulden aan schuld is gedelgd; dat, na verstrijking van het derde jaar liberaal bewind, het totaal der aflossingen meer dan 540 millioen gulden zal beloopen; dat er niettemin een overschot van 60 millioen gulden in kas is, dat toelaat, de suikerbelasting te verminderen met 42 millioen gulden of meer dan de helft, eenige andere belastingen met kleinere bedragen te verlagen, en nog 15 millioen te bestemmen voor pensioneering, van 1 Januari 1909 af, van alle personen boven de zeventig wier inkomen minder dan 26 pond sterling, of 39 pond sterling bij echtelieden, bedraagt. Het pensioen zal vijf schellingen beloopen per hoofd en per week, hetgeen, voor een vol jaar, den
| |
| |
Staat op 72 millioen gulden zal komen. Uitgesloten zullen zijn vreemdelingen, misdadigers, krankzinnigen en reeds uit anderen hoofde bedeelden.
Dit resultaat (pensioen van 156 gulden per jaar; voor gehuwde paren 117 gulden per hoofd) wordt bereikt zonder invoering eener omslachtige administratie, en zonder bijdragen te vorderen van de belanghebbenden. Stelt men de bijdrage vrijwillig, zeide Asquith, dan zullen slechts uiterst weinigen, en niet de meest behoeftigen, er baat bij vinden; legt men haar gedwongen op, dan wordt er een dure machinerie noodig om den maatregel uit te voeren, en doorkruist men de vrije hulpverschaffings-organisatiën der vakvereenigingen, verzekerings-maatschappijen en andere instellingen. Thans zal de administratie zeer eenvoudig kunnen blijven. De pensioenaanvrager voorziet zich aan het postkantoor van een formulier, dat gezonden wordt aan een plaatselijke pensioencommissie, benoemd door het graafschaps- of plaatselijk bestuur uit of buiten zijn leden; de functie, bij deze commissiën het staatsgezag te vertegenwoordigen, wordt opgedragen aan reeds bestaande belasting-ambtenaren. Beroep heeft plaats op den reeds bestaanden Local Government Board. Den pensioengerechtigde wordt een couponboekje uitgereikt, dat hij verzilvert of doet verzilveren ten postkantore.
Men weet dat de Duitsche dwangverzekering met staatsbijdrage den verzekerden slechts een ouderdoms-rente van ongeveer tachtig gulden per jaar uitkeert, en dat er, in 1907, niet meer dan 126.000 personen van genoten op een bevolking, welke die van Groot-Brittannië ver te boven gaat. Asquith rekent op 572.000 pensioentrekkers. Hij helpt er dus meer dan het Duitsche stelsel, en hij helpt ze beter. Hij erkent den plicht van verzorging van oude stakkerds, zonder aan dit liefdadigheidsbetoon een schijn te geven dien het niet verdient. De voorzorg wordt overgelaten aan die haar oefenen uit vrijen wil.
Of dit systeem geen groot gevaar meebrengt? Ongetwijfeld. Men heeft slechts den leeftijdsgrens te verlagen, de uitkeering te verhoogen, en men belandt, dit eenige malen herhalende, in volle demoralisatie en financieele débâcle. Maar dit gevaar dreigt iedere liefdadigheidsoefening. Het remedie ligt in de instincten zelf eener vrije maatschappij, die zich voor hare
| |
| |
schipbreukelingen wel laat belasten, maar niet berooven. En de gevaren liggen, dank zij het karakter van het Engelsche belastingstelsel, noodzakelijk open en bloot voor ieders oogen. Om zich in het verleenen van pensioenen te buiten te kunnen gaan, moet een Engelsche regeering de inkomstenbelasting verhoogen en het successierecht verzwaren, die op de Engelsche begrooting van inkomsten voorkomen respectievelijk met 420 en met 240 millioen gulden. De belastingbetaler zal de gevolgen van eventueel misbruik onmiddellijk gevoelen in zijne beurs, en wel op eene zoo directe wijze dat het verband tusschen oorzaak en gevolg hem niet ontgaan kan. Zoolang Engeland vrijhandelsstaat blijft, zoolang het de Duitsche invoerrechten en indirecte belastingen niet navolgt, behoeft het de gevaren, aan Asquith's voorstel ontegenzeggelijk verbonden, niet te zeer te duchten.
Schril inderdaad is de tegenstelling tusschen den financieelen toestand, waarin het protectionistische, autoritaire Duitschland, en dien waarin Engeland verkeert. Wij zijn gewoon aan de voorstelling, dat Duitschlands welvaart zich ten koste van die van Engeland gedurig uitbreidt; dat de producten der Duitsche nijverheid die der Engelsche op meer dan ééne markt verdringen; dat de Duitsche scheepvaart de Engelsche steeds gevaarlijker concurrentie aandoet. Die voorstelling is voor een groot deel juist; de economische statistieken, en wat ieder waarnemer in beide landen zelf kan zien en hooren, wijzen het onwederlegbaar uit. Maar de ontwikkeling van Duitschland's politieken zin en instellingen is bij den economischen vooruitgang nog mijlen ver achter. Het Rijk als politieke organisatie moet nog leeren loopen; het heeft zware gewichten aan het been. Het is vooral de verhouding tusschen Rijk en afzonderlijke Staten, in de eerste plaats die tusschen Rijk en Pruisen, die tot ernstige moeilijkheden aanleiding geeft en zal voortgaan dit te doen in snel toenemende mate. Het Rijk en Pruisen maken double emploi; het kan zoo niet langer. De Rijksdag is gedwongen tot onwaarschijnlijk lange recessen, om de leden gelegenheid te geven den Pruisischen Landdag, en de aan het bijwonen daarvan verbonden toelage, niet te verzuimen; - en dat terwijl er, voor de vertegenwoordiging van het nog maar half georganiseerde Rijk, werk is bij hoopen. De Rijkskanselier is tevens eerste minister van Pruisen; een
| |
| |
combinatie onder Bismarck natuurlijk, onder Bülow nog slechts dragelijk, maar die moordend moet blijken voor de werkkracht van een gewoon man. Tot dezelfde ministers staat hij in Pruisen in de verhouding van ambtgenoot, bij het Rijk in die van superieur. Op de voordrachten tot steeds klimmende Rijksuitgaven, die van de verbonden regeeringen uitgaan, heeft Pruisen den beslissenden invloed, maar de zorg om het geld te vinden schuift het af op het Rijk. De ‘Matrikularbeiträge’ der afzonderlijke Staten, in het plan der bouwmeesters van het Rijk bestemd om in 's Rijks uitgaven in hoofdzaak te voorzien, voldoen aan dien eisch sinds lang niet meer, en de Staten weigeren elke verhooging. De goede bronnen van inkomsten behouden zij voor zich, en drijven het Rijk tot financieele maatregelen van een allerbedenkelijksten aard. Tekorten van honderden millioenen Mark worden chronisch; de schuld stijgt met razende snelheid; van amortisatie op redelijken voet is geen sprake. Het crediet van het Rijk is dienovereenkomstig gedaald. Het Rijk geeft, na allen economischen voorspoed waarmede het Duitsche volk in de laatste jaren gezegend is, een 4 percent's leening uit beneden pari, op een oogenblik dat zelfs de Italiaansche 3¾%'s rente boven pari staat. De Duitscher geniet het twijfelachtig voorrecht, aan het Rijk geen inkomstenbelasting te betalen. Daarentegen betaalt hij alle verbruiksartikelen ver boven de waarde, en speelt door de hooge invoerrechten aan enkele klassen van medeburgers milliarden in den zak. Op 1188 millioen Mark inkomsten heft het Rijk er 990½ uit invoerrechten en verbruiksbelastingen. En de liberalen, in het ‘bloc’ gevangen, mogen zich er nu eerlang voorspannen, de reusachtige tekorten door nieuwe verbruiksbelastingen te dekken! Het zal er worden zooals het eenmaal bij ons was, dat niets behalve de lucht die men inademt, onbelast blijft. En hoe meer
belastingen men oplegt, hoe meer de bedragen tegenvallen. Van de drie nieuwe Rijksbelastingen, in 1906 ingevoerd (waaronder de beruchte tax op de spoorkaartjes), en die 170 à 200 millioen Mark zouden moeten opbrengen, durfde men bij de begrooting van het vorige jaar er nog maar 90 verwachten, en zij blijken er geen 66 te hebben opgeleverd. Toestanden die schreeuwen om nuchtere politiek, om realisme; en wat men geeft is de maskerade van der Hohkönigsburg.
| |
| |
De paar steenklompen, die voor eenige jaren de stad Schlettstadt den Keizer ten geschenke gaf, hebben Rijk en Rijksland te zamen de kleinigheid van 2¼ millioen Mark aan ‘restauratie’ gekost, en thans prijkt er een pompeus gebouw van den architect Bodo Ebhardt, dat ongelukkig heelemaal niet blijkt overeen te komen met de inmiddels teruggevonden oude afbeelding van den burg, die vrijwat eenvoudiger was en waarvoor de erntfeste bouwheer van het jaar veertienhonderd zooveel, de graaf van Thierstein, blijkens de eveneens teruggevonden rekening, maar 11.000 gulden had uitgegeven. Het heele geval, op zichzelf van weinig gewicht, krijgt beteekenis als staaltje van de vooze pocherij waarvan het officieele Duitschland niet ophoudt de natie het voorbeeld te geven. De bonte stoet, die den Keizer voorbij trok, stelde den intocht der zonen van Franz von Sickingen voor, aan wie de toenmalige Duitsche Keizer, om de berooidheid zijner kas te hulp te komen, den burg in pand gegeven had. Wat toen 's Keizers kas was, zijn thans de financiën van het Rijk, dat ook van pand geven weet mee te praten...
Aan nieuwtjes, deze maand, het veldwinnen van Muley Hafid in Marokko, dat Frankrijk niet onwaarschijnlijk tot erkenning van den nieuwen toestand van tweesultanschap (zoo niet tot erkenning van Muley Hafid als eenigen sultan) zal nopen, op straffe van achter te blijven bij gebeurtenissen die het toch niet veranderen kan; - en de aankondiging van een bezoek van Koning Eduard aan den Tsaar. De omstandigheid dat het onmiddellijk zal volgen op een bezoek van president Fallières aan Londen, en dat Sir Charles Hardinge den koning vergezelt, geven aan de reis eenig politiek karakter.
Beter dan met de entente-tentoonstelling, die naar het schijnt nog voornamelijk uit ongeopende kisten bestaat, staat het met de entente zelve. Zij is nog steeds welvarend, en er verluidt van een Engelsch-Fransch handelstractaat en van invoering van het pennytarief voor het Engelsch-Fransche briefverkeer. Engeland zou de rechten op wijn en cognac, Frankrijk die op eenige producten der Engelsche nijverheid verminderen. De beide natiën zijn in het geval, elkander ter wille te kunnen zijn zonder eigen belangen te schaden: zij zijn geen scherpe concurrenten op de wereldmarkt
| |
| |
zooals Engeland en Duitschland; de wederzijdsche productie vult elkander gelukkig aan. En een Engelsch-Fransch penny-tarief ware hartelijk welkom als de voorbode van een Europeesche vijfcentsport, waaraan de behoefte grooter wordt met den dag, en die daardoor ook met der tijd binnen het gebied der mogelijkheid komt te liggen.
En dan belangrijk nieuws uit Zuid-Afrika. Een interkoloniale bijeenkomst te Pretoria heeft zich voor nauwere aaneensluiting der Britsche zelfbesturende kolonies in dat werelddeel verklaard.
Goed nieuws; de blanken daar hebben elkander hard noodig. Zij staan er, tusschen de talrijke en steeds toenemende naturellen, op een post van gevaar. En de ligging der koloniën ten opzichte van elkander, van het zeestrand, van de kafferbevolking en van de buitenlandsche bezittingen is van dien aard, dat verdeeldheid en particularistische economische politiek schromelijke gevolgen kunnen hebben voor de welvaart van sommige leden der Zuid-Afrikaansche gemeenschap, en gevaarlijke verbittering kunnen opwekken die het in aller belang is te vermijden.
Het Boeren-element ziet tegen een tamelijken graad van unificatie niet op: in Zuid-Afrika, als geheel genomen, is het nog altijd overwegend, en de beide binnenkolonies, Transvaal en Transoranje, waar de Boerenmeerderheid het grootst is, hebben bij invloed op de douane- en spoorwegpolitiek der oeverstaten alles te winnen. Op het Boerenprogram, als ontwikkeld door den secretaris der Wetgevende Vergadering te Pretoria, J.R. Hofmeyr, in een reeks artikelen in den Transvaal Leader (ook als boekje verschenen in Hollandschen en Engelschen tekst), staat een centrale regeering van Gouverneur-Generaal, Hoogerhuis en Lagerhuis, die de drie zaken van overwegend interkoloniaal belang, invoerrechten, spoorwegpolitiek en wetgeving in zake naturellen, tot haar domein zal hebben. Het Hoogerhuis zal worden samengesteld uit afgevaardigden voor de ‘provinciale’ regeeringen: 10 leden voor Kaapland, 6 voor Transvaal, 5 voor Natal, 3 voor Transoranje; het Lagerhuis zal worden gekozen door en uit de ‘provinciale’ parlementen: 25 leden voor Kaapland, 15 voor Transvaal, 12 voor Natal en 8 voor Transoranje. Anderen willen in de richting naar unificatie aanmerkelijk verder gaan dan Hofmeyr. Tot meer dan een
| |
| |
beginselverklaring hebben de koloniën zich nog niet laten vinden, maar de denkbeelden winnen veld; de quaestie wordt met algemeene medewerking uit het terrein der bespiegeling overgebracht naar dat der voorbereiding van practisch resultaat. Maar al is de rassenhaat sterk verminderd, het rasverschil speelt natuurlijk nog een belangrijke rol. De kolonie met overwegende Engelsche meerderheid, Natal, heeft reeds vertegenwoordiging van iedere kolonie door een gelijk aantal leden geeischt, en keus dier leden niet door de koloniale parlementen maar door het volk in kiesdistricten, zoodat plaatsen als Johannesburg en Kimberley, en districten als het overwegend Engelsche Zuidoosten der Kaapkolonie, niet door de Boerenmeerderheid der koloniale parlementen van Kaapstad en Pretoria zouden behoeven gerepresenteerd te worden. De zaak is nog heel ver van haar beslag te hebben, maar als men terugdenkt aan den tijd van Rhodes contra Kruger is er in Zuid-Afrika toch reeds zooveel in de richting van verzoening en aaneensluiting bereikt, dat men onwillekeurig hoop heeft voor het vervolg, en de verwachting niet onderdrukt dat in Zuid-Afrika zal mogelijk blijken tusschen Engelschen en Hollanders, wat in Canada, waar het ook eenmaal hard gespookt heeft, zoo goed geslaagd is tusschen Engelschen en het volk van Sir Wilfrid Laurier: de samenwerking in dienst van de groote belangen die gemeen en van nog veel meer inhoud bleken dan wat gescheiden had en verdeeld.
C. |
|