beneden die van een specialist in dat vak; zijn taalkundige kennis doet onder voor die van vele linguisten: zoodat iedere vakman op zijn gebied telkens op opmerkingen zal stuiten, die hem niet aanstaan, 't zij dan dat hij de onjuistheid kan aantoonen, 't zij dat hij ze eenvoudig als ‘ondoordacht’ of ‘niet voldoende gemotiveerd’ zal ter zijde zetten. Maar in de afzonderlijke hoofdstukken ligt de waarde van dit boek niet. De schrijver heeft mooie, oorspronkelijke ideeën; in den loop van zijn taalkundige en psychologische studiën hebben die zich gevormd, en toen hij het uitgestrekte studieveld, dat hij zich gekozen had, in alle richtingen had doorwerkt, heeft hij het geheel nog eens goed overzien, zijn buitengewoon oriënteeringsvermogen heeft het hem gemakkelijk gemaakt al zijn indrukken en zijn ideeën samen te voegen tot een goed sluitend geheel, en dat geheel is het, wat hij ons geeft in zijn boek.
Wanneer iemand nu in een goede vijfhonderd bladzijden poogt uit te maken wat de menschelijke ziel is, wat haar eigenschappen zijn, hoe zij zich plaatst tegenover de indrukken van de buitenwereld, hoe zij deze reflecteert, hoe de taal datgene uitdrukt, wat de psyche ‘beaamt’ en gevoelt, ten slotte, door welke wetten de veranderingen in de taal geregeld worden, - dan ligt het voor de hand, dat er bij den lezer telkens twijfelingen opkomen, die niet verdwijnen door den gedecideerden toon, waarop de schrijver telkens beweert zijn stellingen te hebben ‘bewezen’. Zoo komt het mij voor, dat de paar bladzij's gewijd aan ‘le problème du “moi”’ wel niet in staat zullen zijn Ebbinghaus en andere psychologen te doen wankelen in hun overtuigingen, niettegenstaande Van Ginneken meent, in drie bladzijden te kunnen aantoonen, dat deze slechts een symptoom van ‘susceptibilité moderne’ zijn. En ook de linguist kan den rand van dit boek met ettelijke vraag- en uitroepteekens versieren. Wanneer bijvoorbeeld de schrijver uiteenzet, hoe de zgn. Germaansche ‘klankverschuiving’, een reeks van processen, waardoor het heele Germaansche medeklinker-systeem in een prae-historische periode gewijzigd is, aan den invloed van de Kelten op de Germanen is toe te schrijven, dan worden in dat betoog allerlei quaesties ter sprake gebracht, bijv. de punten van overeenstemming tusschen zekere Germaansche en zekere Keltische klankovergangen, de dateering van deze laatste, de dateering van de overheersching van