De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Aulard tegen Taine.A. Aulard, Taine historien de la Révolution française. - Paris, Armand Colin, 1907.Het kon niet uitblijven: de ijverige polygraaf, die in zijn gansche werk tegen dat van Taine sedert jaren middellijk reageert, moest eindelijk ook beproeven het onmiddellijk te doen. Hij geeft sedert 1905 aan de Sorbonne college in de Tainecritiek en publiceert nu zijn dictaat. Voor mijn leerlingen, zegt Aulard, is het eigenlijk al niet meer noodig; zij gelooven al lang niet meer in Taine als geschiedschrijver. Maar buiten dien kring, buiten Frankrijk vooral, heeft hij nog grooten naam; en in Frankrijk zelf hebben menschen die een reputatie te verliezen hadden, hem nog niet anders durven aanvatten dan met fluweelen handschoenen. Hem stelselzucht en hartstocht verwijtende, hebben mannen als Monod en Sorel altijd weer hulde gebracht aan zijn verdiensten als terreinverruimer en archiefontginner. Dien roem wil Aulard hem zelfs niet laten. De eenige lof, dien deze criticus voor hem over heeft, geldt den stylist; de historicus, meent hij, bestaat eigenlijk niet. Het eenige, wat Taine van een historicus gehad heeft, is de belustheid geweest op een zoo ruim mogelijke informatie: ‘il est juste de dire qu'il est peut-être, parmi ceux qui ont écrit sur le XVIIIe siècle, le premier dont la curiosité ait êté aussi vaste et qui ait vu ou signalé autant de sources. Il avait le sentiment ou l'instinct de ce qu'il aurait fallu faire. Mais c'était un improvisateur, et la patience lui a manqué’. En hij besluit: ‘Son livre, tout compte fait, et en ses résultats généraux, me semble presque inutile à l'histoire’. | |
[pagina 310]
| |
Dit oordeel wordt gegrond op eene critiek die Aulard ten deele met anderen gemeen heeft, maar die voor een ander, in zijn oogen zeker niet minder gewichtig deel, aan hem zelven behoort. | |
I.Men weet, dat Taine zelf nimmer beweerd heeft de geschiedenis der Fransche revolutie te schrijven. Het denkbeeld van zijn boek is geboren tijdens en uit afgrijzen van de Commune: ‘j'ébauche en pensée mon futur livre sur la France contemporaineGa naar voetnoot1);.... j'incline décidément à faire la France contemporaine’Ga naar voetnoot2). In de hoogst belangwekkende vóórontwerpen, als Appendice achter het derde deel der Correspondance gedrukt, ziet men hoe gaandeweg het onderwerp verdiept wordt tot ‘de oorsprongen van hedendaagsch Frankrijk’, zonder dat het daarom ophoudt te kunnen worden omschreven als ‘des études de philosophie politique sur la France depuis '89 jusqu'au moment présent’Ga naar voetnoot3). Als, na de verschijning der Conquête Jacobine, de opmerking gemaakt wordt dat hij zoo uiterst veel voorbijgaat van wat in andere geschiedenissen der Revolutie een breede plaats placht te beslaan, antwoordt hij: ‘Mon but n'est pas l'histoire narrative, mais l'exposé des forces qui produisent les événementsGa naar voetnoot4).... La France a été démolie et rebâtie d'après un principe faux, dans un esprit étroit et superficiel, qui est l'esprit classique. Et depuis la première phrase jusqu'à la dernière de mon livre, cet esprit est mon objet unique et principal’Ga naar voetnoot5). Taine stelt zich niet als onpartijdige tegenover de Revolutie: hij stelt zich als haar doodvijand. ‘Depuis 1828 et le livre de M. Thiers, nous vivons dans une illusion voulue sur cette époque’Ga naar voetnoot6). Hij zal haar het masker afrukken. Even onverbiddelijk systematicus als de revolutiemannen zelf, is hij geen oogenblik buiten conflict met hen. De Revolutie verheerlijkte, vergoddelijkte in haar uiterste consequentie, de men- | |
[pagina 311]
| |
schelijke rede; van Taine zijn de woorden: ‘A proprement parler, l'homme est fou, comme le corps est malade, par nature. La santé de notre esprit, comme la santé de nos organes, n'est qu'une réussite fréquente et un bel accident’Ga naar voetnoot1). Taine geeft niet de geschiedenis der Revolutie, maar hare aanklacht. De beoordeeling der absolute waarde daarvan kan zich niet losmaken van de beoordeeling der wijsgeerige inzichten die er aan ten grondslag liggen. De betrekkelijke waarde daarentegen is niet geheel van die inzichten afhankelijk. Een requisitoir dat de jury niet tot het uitspreken eener veroordeeling weet te bewegen, kan niettemin voor die jury een uiterst leerzaam document zijn geweest. De waarde van Taine's werk als tegengif tegen de oppervlakkige geschiedschrijving van Thiers en Mignet, en tegen het lyrisme van Michelet, is door de meest uiteenloopende beoordeelaars buitengemeen hoog aangeslagen. Wij hebben in onze eigen historiographie een dergelijk negatief werk gehad: dat van Bilderdijk, dat de Loevesteinsche legende aangetast heeft. Het is thans, in zijn ondanks zijn schreeuwende gebreken zegenrijke werking, algemeen erkend. Niet slechts Groen, maar ook Van den Brink en Fruin zijn niet denkbaar zonder Bilderdijk's mokerslagen; het puin zelf dat hij achterliet was voor de nakomers een waarschuwing dat er moest worden gebouwd. Zal eenmaal de nakomelingschap niet evenzoo over Taine's werk oordeelen, en met licht nog meer recht? want de gelijke van Bilderdijk in felheid, is hij duizendmaal zijn meerdere in kennis, in talent en in toewijding. Van Parijs naar de provincie, van de Constituante naar de club en de straat, van de wetten naar de uitvoering te hebben gewezen, is Taine's onvergankelijke verdienste. Hij moge dikwijls onbillijk, verblind, onjuist zijn: hij heeft een legende vernietigd, een zwaar gordijn opgelicht, den blik op de werkelijkheid vrij gemaakt. Het moge waar zijn, wat Aulard zegt, dat een student aan de Sorbonne die zich respecteert, zich wel wachten zal Taine als een autoriteit in zake de Fransche rovolutie aan te halen; het zou mij nog meer verwonderen als die student het Thiers of Mignet deed, en vóór Taine zwoer Frankrijk bij die autoriteiten. | |
[pagina 312]
| |
Een groote eenzijdigheid van Taine's werk, dat zich met de Revolutie als leer en als toepassing eener leer alleen bezig houdt, zonder om te zien naar Frankrijks betrekkingen tot Europa, heeft reeds in het groote boek van Sorel een gelukkig correctief gevonden. Sorel, Taine opvolgende als lid der Académie française, matigde zijn lofspraak aldus: ‘Pour expliquer les faits, Taine les lie; pour les montrer, il les arrête. Son histoire, ainsi enchaînée et groupée, est immobile.’Ga naar voetnoot1) Zoo zeide men reeds bij Taine's dood in 1893. Sedert zijn jaren voorbijgegaan, en het oordeel over Taine verheldert en bevestigt zich. Men leze, in het boek ter eere van Sorel bij de voltooiing van zijn L'Europe et la Révolution française, de fijn gedachte, fijn gestelde bijdrage van Emile Boutmy: ‘Rebuté par le spectacle des forces innombrables qui pèsent sur la volonté humaine, Taine ne pouvait se sentir à l'aise que dans l'histoire philosophique, où, au-dessus de la mêlée des hommes, s'enchaînent fortement les idées. L'histoire narrative n'était pour lui qu'un tableau confus et incohérent de passions divergentes. A la vérité, le raisonnement, qui est compris de tout homme, peut être censé rétablir une sorte d'unité; mais la raison, Taine l'a bien vu, ne gouverne les actions humaines que par exception et par accident. L'individu moyen est avant tout un composé d'appétits, de passions et d'habitudes. L'homme capable d'abstraction et de syllogisme ne fait que surmonter la nature animale; il affleure à la surface, tandis que les parties basses de son être sont retenues par mille fibres dans la gangue bestiale d'où il émerge avec peine. C'est dans un appareil extérieur à l'homme, dans les coutumes, dans les lois, dans les préjugés que s'est fixée plus ou moins la raison commune: c'est de là qu'elle domine les actions humaines; et, s'il arrive que cet appareil se disloque ou se relâche, c'est à l'homme naturel, c'est-à-dire en grande partie à l'égoïste et au fou que la liberté sera rendue. Conception profondément idéaliste, malgré les apparences: elle fait de la vertu une lente conquête, de la raison le produit accumulé de longs efforts, attributs moins de l'homme, qui ne dure qu'un jour, | |
[pagina 313]
| |
que de la société séculaire, qui en a reçu le dépôt et le transmet de génération en génération.’Ga naar voetnoot1) Taine erkend als idealist! De greep is stout, maar of het een misgreep is? Wat is het pessimisme anders, dan bewustwording dat het ideaal verder af ligt dan was vermoed? Als alle menschenwerk, wil Taine's groote boek verklaard en beoordeeld zijn naar de omstandigheden waaronder het is geboren. Die omstandigheden zijn Frankrijks vertwijfeling van 1871: de diepe vernedering van een burgeroorlog, volgende op verpletterende nationale nederlagen; ‘le gorille lubrique et féroce’ losgebroken op de straat. Wat Taine's boek is? ‘Un cri de désaveu et de défaite; puissant, lamentable et prolongé. Le patriotisme blessé enfonce l'Ardennais sombre et méticuleux dans le plus noir pessimisme.... Ecrivant plus tard, il eût écrit un autre livre. Moins près des événements de 1871, l'impression moins vive, l'oeuvre eût été plus juste. Peut-être. Mais moins belle. Qu'est ce livre, sinon l'expression suprême de l'anxiété patriotique, le poème de la douleur et du doute? La puissance verbale sans pareille qui s'y épanche, le sombre coloris qui l'anime, l'émotion contenue qui y est incluse, en font le livre marquant et vraiment représentatif de “l'âge d'angoisse”. L'amour-propre et la vanité de la race flagellés par le vigoureux historien reçoivent une amère et fortifiante leçon. Si l'avenir veut connaître l'état d'âme de la France au lendemain de la guerre, il ouvrira ce livre qui prolonge et renouvelle, en ses pages désespérées, la plainte der vaincus....’Ga naar voetnoot2) Een boetpredikatie dus, en van een systeemruiter even onverstoorbaar als de Jacobijnen zelf. Dit ziet ieder thans in: Taine is zelf een toonbeeld van den geestesaanleg dien hij in anderen opmerkt en veroordeelt. ‘Esprit profondément classique’ (Boutmy); ‘classique et abstracteur malgré tout’ (Hanotaux); ‘bourreau de l'esprit classique, oui, Taine le fut, si l'on veut, mais il en a été aussi, et surtout, la victime’ (Aulard). Eenstemmigheid dus van Aulard met Sorel, Boutmy of Hanotaux? Op dit punt, ja; maar terwijl de anderen Taine | |
[pagina 314]
| |
oordeelen gelijk men het een man van de eerste grootte doet, dien men acht te dwalen, maar wiens dwaling leerzamer en eerbiedwaardiger is dan de onberispelijkheid van honderd mediocriteiten, stelt Aulard zich ten doel, Taine als betrouwbaar man, als schrijver over geschiedkundige onderwerpen, als gebruiker van historische teksten te vernietigen. Het is hem naar ons oordeel niet gelukt; integendeel komt hij ons voor, zijn eigen naam als man van wetenschap ernstig te hebben benadeeld. Volge de reden van onze meening. | |
II.‘Si les erreurs,’ aldus de heer Aulard, ‘viennent d'un parti pris, si elles sont presque toutes tendancieuses, s'il y en a à chaque page, presque à chaque phrase, n'ôtent-elles pas toute autorité à un livre d'histoire? Or c'est le cas du livre des Origines de la France contemporaine.’ Om dit geheel te bewijzen, zegt hij, zou eigenlijk een critische uitgave van het werk noodig zijn, die elke bewering afzonderlijk bespreekt, elke aanhaling afzonderlijk verifieert. Een zoodanige uitgave zou vele malen den omvang verkrijgen van het werk van Taine zelf, en geen uitgever zal er aan denken, haar ter perse te leggen. De heer Aulard beperkt zich dus tot zooveel bewijzen van onbetrouwbaarheid, als hij op drie honderd fijn bedrukte bladzijden heeft kunnen samenbrengen. Waren zij ieder voor zich, of zelfs maar voor een aanzienlijk deel, afdoende, hij zou zijn pleit reeds met glorie gewonnen hebben. Maar aan de bewijskracht zijner opmerkingen (wij moeten aannemen, de best gefundeerde die hij heeft kunnen plaatsen) ontbreekt veel. De eerste groote beschuldiging is, dat Taine zich ten onrechte het air geeft, zich uitgebreide archiefstudiën te hebben getroost. Aulard geeft een opsomming van wat Taine in de ‘Archives nationales’ over bepaalde reeksen van onderwerpen al zoo had kunnen gebruiken, en stelt daar tegenover wat hij, blijkens de aanhalingen aan den voet zijner bladzijden, inderdaad gebruikt heeft. Zelf acht Aulard blijkbaar dit gedeelte een der triomfantelijkste van zijn betoog; naar mijn oordeel is het een der allerzwakste. Wat toch is het geval? Taine, die reageeren wil tegen eene voorstelling der | |
[pagina 315]
| |
Revolutie welke de oratorie harer wetgevers voor de eenige kenbron harer geschiedenis schijnt te houden, zoekt bij voorkeur naar bronnen die leeren kunnen niet wat er op een zeker oogenblik geredevoerd of besloten is in eene vergadering te Parijs, maar wat er gevoeld, gedacht, gedaan werd onder en door het volk in zijn onderscheiden bestanddeelen, te Parijs en elders. Hij is uit op documenten niet vervaardigd om een stelling te betoogen, maar om mededeeling te doen van een zakelijke gebeurtenis. Hij vindt dergelijke mededeelingen vooral in groote reeksen administratieve bescheiden, die in hun geheel de gezamenlijke departementen van Frankrijk betreffen, maar vóór hem nog te nauwernood door iemand waren gebruikt; althans niet om er uit na te gaan wat er wezenlijk gedurende den revolutietijd in Frankrijk gebeurd was. Het werkelijk extensief napluizen, depouilleeren, letter voor letter onderzoeken en critisch waardeeren van sommige dier reeksen van bescheiden zou op zichzelf ongetwijfeld al verscheiden menschenlevens vorderen, zoo reusachtig uitgebreid zijn ze. Wil dit zeggen dat ieder er af moet blijven, die niet verkiest de geheele verzameling na te lezen van A tot Z? Alsof er geen representatieve uitdrukkingen en feiten meer bestonden; alsof, om poolshoogte te nemen van de stemming eener reusachtige gemeenschap, ik ieder lid één voor één naar zijne meening zou moeten vragen; alsof ik geen veldslag zou kunnen beschrijven, zonder de baan na te meten en de trefplaats uit te vinden van iederen afgeschoten kogel afzonderlijk! Karakteristiek voor den geest en de waarde van Aulard's critiek is de plaats, waar hij de bekende ‘tournée de France’ bespreekt, die Taine in gedachte laat uitvoeren door Roland, gezeten in zijn kabinet op het ministerie van binnenlandsche zaken, met de correspondentie der drie-en-tachtig departementen van de laatste tien weken voor zich uitgespreidGa naar voetnoot1). Eene onschuldige fictie, die tot inleiding dient eener lijst van teekenende voorvallen uit gansch Frankrijk in de maanden Augustus en September 1792; voorvallen voor het grootste gedeelte inderdaad uit de ingekomen stukken van Roland's ministerie opgeteekend. De lijst is dertig bladzijden lang; in het middenGa naar voetnoot2), om de een- | |
[pagina 316]
| |
tonigheid der opsomming af te breken, neemt Taine zijn toevlucht tot een kleinen literairen truc: ‘La nuit s'avance’, zegt hij, ‘les dossiers sont trop nombreux et trop gros, Roland voit que, sur quatre-vingt-trois, il n'en pourra guère feuilleter que cinquante; il faut se hâter, et de l'Est ses yeux redescendent vers le Midi. De ce côté aussi il y a d'étranges spectacles...’; volgt de voortzetting der lijst. Nu houdt deze lijst hoegenaamd geen verband met een getal van drie-en-tachtig of zelfs maar van vijftig departementen: zij is alleen gegeven als representatief voor wat er in die maanden in de provincie al zoo voorviel. De wending in het midden wil alleen een indruk geven van de drukkende veelheid en uitgebreidheid der documenten die den minister van 1792 (en den naspeurder van 1881) overstelpen; even goed als ‘vijftig’, had er ‘veertig’ of ‘zestig’ kunnen staan. Niettemin acht Aulard zich gerechtigd tot deze uitspraak: ‘La puérilité de cet artifice romanesque est instructive en ce qu'on y saisit sur le vif le peu de patience de Taine à achever, quand il la commence, une enquête, et sa facilité, qu'il avoue, à conclure sur une partie des éléments’.Ga naar voetnoot1) Alsof Taine werkelijk aangekondigd had de zaak departementsgewijs te zullen behandelen, en dan, tegen zijn belofte, een einde had gemaakt bij het vijftigste departement! Ongeveer zoo is het met de geheele beschuldiging van onvolledigheid van het onderzoek. Zegevierend telt Aulard op uit hoeveel ‘cartons’ een bepaalde ‘série’ der ‘Archives nationales’ bestaat, en plaatst dan het getal der cartons waaruit Taine aanhalingen doet, daarnevens. Voor het eerste deel (L'Ancien Régime): serie F4 (comptabilité génerale): 1856 cartons; Taine haalt er twee van aan. Alsof hij een geschiedkundig vertoog over de Fransche comptabiliteit schreef; en alsof niet ieder comptabiliteits-archief een reusachtige hoeveelheid zuiver gecoördineerd materiaal bevat, dat het geldt aan te vatten op het rechte punt, niet, bladzijde voor bladzijde te lezen! - Serie H (correspondance des intendants), 1777 cartons; Taine haalt er aan zes-en-twintig. Alsof hij de geschiedenis van elke intendance van Frankrijk afzonderlijk schreef van Richelieu tot de Revolutie toe! - Serie O1 | |
[pagina 317]
| |
(maison du Roi), 3225 cartons; Taine haalt er aan twee. Wat beteekenen zulke statistieken, die niet tevens vermelden wat de niet-aangehaalde cartons inhouden? Aulard zegt zelf, dat het grootste gedeelte dezer serie betrekking heeft op de 18de eeuw; hoe dichter nu naar onzen tijd, hoe meer plaats in de archieven het zuiver gecoördineerde massa-materiaal van staten, formulieren en lijsten beslaat. Men stelle zich er eens van op de hoogte, hoeveel beschreven of half bedrukt, half beschreven papier een moderne staatsadministratie produceert, hoeveel b.v. de dienst der nationale militie, of van het staats-belastings-, school- of verzekeringswezen. Tegenwoordig vormt en bewaart men de ‘cartons’ niet bij duizenden, maar bij tien- en honderdduizenden. Welke triomfen zal de Aulard van het einde der twintigste eeuw vieren, als hij ons rampzaligen ter verantwoording roept die ons aan de geschiedenis der negentiende wagen. Ik bied mijzelven al dadelijk als slachtoffer aan. In het eerlang te verschijnen vijfde deel mijner Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland voor het eerst het in 1810 naar Parijs overgebracht kabinetsarchief van koning Lodewijk ontginnende, zal ik van de 207 cartons, waaruit dit archief bestaat, er vermoedelijk slechts een twintigtal aanhalen. Dat het overgroote deel der cartons gevuld is niet met individueel, maar met massamateriaal, dat weer voor de grootste helft uit duplicaten bestaat van wat men elders even goed of vollediger aantreft, zal de toekomst-Aulard er natuurlijk niet bij vermelden. L'Assemblée Constituante. Serie F7 (affaires de police et diverses): 92 cartons; Taine haalt er aan 36. - Le Gouvernement Révolutionnaire. Serie A. FII (papiers du Comité de salut public, du Conseil exécutif provisoire, des représentants en mission, du Comité de sûreté générale): 417 cartons; Taine haalt er aan 30. - Serie W (tribunaux révolutionnaires): 567 cartons; Taine haalt er aan twee. - Et cetera; die lust heeft, volge de dorre lijsten bij Aulard verder. Intusschen teeken ik aan, dat, naar Aulard's eigen berekening, Taine tusschen de 230 en 250 cartons der Archives nationales doorgewerkt heeft; en zelf voeg ik er bij: meest uit serieën die tot Taine's tijd braak hadden gelegen. Wel degelijk heeft hij daarmede aan de studie der Revolutie een nieuwe richting gegeven. | |
[pagina 318]
| |
Aulard beklaagt zich verder, dat Taine niet nauwkeurig citeert. De bladzijden die hij aanhaalt, de archiefnummers zelfs, komen niet altijd uit. Wat de archiefnummers betreft, wijst Aulard er echter zelf op dat in een aantal gevallen vernummering in de laatste twintig jaren de oorzaak is. Maar ook bij boeken, en wanneer er geen twijfel kan zijn aan de gebruikte editie, doet zich het verschijnsel voor. Ook is in de citaten dikwijls iets veranderd; personen die zich slordig uitdrukken, worden gecorrigeerd; onwezenlijke bestanddeelen uit hunne mededeelingen weggelaten. Hierop valt te antwoorden, dat de historici van Taine's tijd niet met die photographische getrouwheid plachten te citeeren, die, ook in de onverschilligste zaken, sedert regel is geworden. Robert Fruin citeerde bijna even vrij als Taine, zoowel wat spelling als soms wat redactie der origineelen betreft, en zijn opgave van deelen en bladzijden was niet altijd correct; de uitgevers van zijn nagelaten artikelen en handschriften weten hiervan mede te praten. Geen hunner is het evenwel ingevallen, op grond hiervan Fruin's naam als historicus aan te tasten. Aulard echter maakt van dergelijke vrijheden bij Taine groote drukte, ook, wanneer alle denkbeeld aan opzettelijkheid of kwade trouw is uitgesloten. Dit alles neemt tegen hem in, nog vóór men aan de overweging der gevallen waarin hij wèl opzet aanneemt, toe is. Laten wij er eenige noemen van deze soort, gevallen die ik mij bewust ben, zonder erg te hebben opgeraapt en uit zeer verschillende gedeelten van zijn boek. Een van de punten waarop Aulard het felst protesteert, is Danton's medeverantwoordelijkheid voor de Septembermoorden. ‘Danton aurait dit au duc de Chartres: “Les Parisiens sont des J... f...; il faut mettre une rivière de sang entre eux et les émigrés.” Ce propos, dont la seule source est une anonyme tradition orale, impossible à contrôler, non seulement Taine l'adopte comme authentique, mais, par un savant jeu de guillemets, il l'amalgame avec la péroraison du très authentique discours du 2 Septembre 1792, où Danton invitait les Français à l'audace contre “les ennemis de la patrie.”’Ga naar voetnoot1) Par un savant jeu de guillemets; is de beschuldiging juist, | |
[pagina 319]
| |
dan moeten dus de aanhalingsteekens beginnen vóór de betwistbare mondelinge mededeeling, en eerst gesloten worden achter het authentieke citaat uit de rede van 2 September. Sla nu de plaats opGa naar voetnoot1); wat ziet gij? Dat Taine niet twee, maar vijf citaten uit gesprekken of redevoeringen van Danton en zijn partijgenoot Fabre d'Eglantine in den tekst plaatst, alle vijf afzonderlijk door aanhalingsteekens ingeleid, en elk voor zich door aanhalingsteekens met een nootcijfer besloten; de aanhaling beginnende met ‘Les Parisiens’ wordt in de noot als mondelinge overleveringGa naar voetnoot2) gekenschetst, en de volgende als behoorende tot Danton's rede van 2 September, zooals die gedrukt is bij Buchez en Roux. Het is dus heelemaal niet savant, en ook geen spel. Een bladzijde verder klaagt Aulard Taine aan, omdat hij niet vermeldt dat het Danton is geweest, die het gewezen lid der Constituante, Adrien Duport, uit de handen der moordenaars gered heeft. ‘Ce fait est si connu que Taine n'a pas osé le passer sous silence. Mais voici comment il le relate: “Duport, empoigné dans un département voisin, arrivait dans la boucherie. Celui-ci est le plus difficile à sauver; il faut des coups de collier redoublés pour l'arracher au maniaque qui le réclame.” Le maniaque, on voit bien que c'est Marat. Mais le sauveur, qui est-ce? Taine ne le dit pas. Or, c'était Danton. Ici, quelque idée avantageuse qu'on se soit faite de la probité intellectuelle de Taine, il n'y a pas moyen de nier qu'il n'ait à dessein, et par passion, caché au public la partie de la vérité qui contredisait sa thèse.’Ga naar voetnoot3) Nu moet men weten dat de geïncrimineerde plaats voorkomt op bl. 289 van La Conquête Jacobine, en dat bl. 285 aldus aanvangt: ‘Non que Danton soit vindicatif ou sanguinaire par nature; tout au rebours: avec un tempérament de boucher, il a un coeur d'homme, et tout à l'heure, au risque de se compromettre, contre le volonté de Marat et de Robespierre, il sauvera ses adversaires politiques, Duport, Brissot, les Girondins, l'ancien côté droit.’ Van de bladzijden, die hierop tot bl. 289 volgen, is Danton | |
[pagina 320]
| |
het uitsluitend onderwerp. ‘C'est lui qui....; c'est lui qui....;’ zoo gaat het drie bladzijden door. Dan volgt onmiddellijk: ‘Non seulement la machine à faucher a été construite sous ses yeux et avec son assentiment, mais encore, au moment où elle entre en branle, il en garde en main la poignée pour en bien diriger la faux. Il a raison; si parfois il n'enrayait pas, elle se briserait par son propre jeu. Introduit dans le comité comme professeur de saignée politique, Marat, avec la raideur de l'idée fixe, tranchait à fond au delà de la ligne prescrite; déjà des mandats d'arrêt étaient lancés contre trente députés, on fouillait les papiers de Brissot, l'hôtel de Roland était cerné, Duport, empoigné dans un département voisin, arrivait dans la boucherie. Celui-ci est le plus difficile à sauver....’ enz. Wat blijft er nu van de gansche beschuldiging in zake Duport over? Wat van de bewering, dat Taine niet vermeldt, dat het Danton is geweest, die gezorgd heeft dat de moorden binnen zekere grenzen beperkt bleven? Geheele risten opmerkingen van Aulard zijn van de kracht van de volgende. Taine laat Roland, op de denkbeeldige ‘tournée de France’, waarvan wij spraken, o.a. opmerken, ‘que dans la Drôme, les volontaires du Gard ont forcé la prison de Montélimar et haché un innocent à coups de sabre.’Ga naar voetnoot1) - ‘Généralement, un homme haché est un homme mort,’ roept Aulard uitGa naar voetnoot2), ‘en deze man leefde nog twee maanden na dato, zooals uit het rapport zelf van den chirurgijn, waaruit Taine zijn kennis haalt, blijkt.’ Nu is het evenwel onmogelijk, dat Taine's lezer dien man voor vermoord zal houden, immers Taine deelt in de noot zoowel den datum van den aanslag mede als datum en inhoud van het rapport van den chirurgijn, die zegt dat de man sterven zal, als men hem langer in de gevangenis laat. Aulard's opmerking over het misleidende van het woord ‘haché’ had dus gevoeglijk achterwege kunnen blijven. Nog kinderachtiger is het verwijt dat Taine, het rapport van den chirurgijn resumeerende, spreekt van ‘deux grandes plaies à la tête’, terwijl het origineel heeft: ‘deux plaies à tête.’ Als de wonden na twee maanden nog niet geheeld waren, | |
[pagina 321]
| |
en bij slechte verzorging gevaar opleverden voor het leven, zijn zij immers stellig niet onbeteekenend geweest. Er hoorden, volgens den chirurgijn, ook nog een wond in de wang en een lamgeslagen rechterbeen bij. Intusschen loopt de reputatie der Revolutie gevaar, als die hoofdwonden ‘groote wonden’ worden genoemd! Talloos zijn de verwijten, dat Taine gebruik maakt van berichten over de Bergpartij, die afkomstig zijn van haar vijanden; zoo b.v.Ga naar voetnoot1) dat hij vermeldt, hoe de anti-montagnard Michel het meerendeel der vrouwen, waarmede de ‘Société fraternelle séante aux Jacobins’ de publieke tribune der Conventie tapisseert, voor lichtekooien uitmaakt. Op dergelijke verwijten heeft Taine reeds in 1887 het antwoord gegeven. ‘A l'objection que j'ai utilisé des adversaires, parce qu'ils étaient intéressés, il suffit de remarquer qu'en ce cas il faudrait ne pas utiliser les serviteurs et partisans, parce qu'ils sont intéressés de même.’Ga naar voetnoot2) EldersGa naar voetnoot3) toornt Aulard, omdat Taine opvoedingsplannen van Le Pelletier en Saint-Just aanhaalt in een vorm, die den lezer moet doen denken dat het door de Conventie aangenomen wetten zijn. Die lezer evenwel is een ezel: de noten wijzen de bron als plannen, ingediend bij de Conventie, aan. Trouwens de tekst zelf waarschuwt voldoende. De Jacobijnen sprekend invoerende, laat Taine hen zeggen: ‘Il nous faut des jeunes gens capables de résister aux privations et à la fatigue, endurcis, comme Emile, par un métier pénible et par les exercices du corps. Sur cette partie de l'éducation, nous n'avons encore que des projets; mais la concordance des ébauches suffit pour manifester le sens et la portée de notre principe’; (volgen de aanhalingen uit Le Pelletier en Saint-Just).Ga naar voetnoot4) Dan volgen eenige bladzijden met verdere aanhalingen, uit ‘ébauches’, elk in hun karakter als aanhaling onmiskenbaar door de daarbij geplaatste noten; o.a. deze: ‘Aux jours de fête, chaque particulier descend ses provisions et dîne en famille, avec ses voisins, dans la rue.’ (In noot daarbij: ‘arrêté de Lequinio, Saintes, ler nivôse an II’). Lequinio was een | |
[pagina 322]
| |
representant in missie, en zijn voorschrift gold voor het departement waar hij zijn eendagsfunctie uitoefende: dat der Charente-Inférieure. Aulard maakt er van, dat Taine vertelt dat het Fransche volk iederen décadi op de openbare straat moest eten, en fulmineert dan over deze ‘ongeloofelijke generalisatie’Ga naar voetnoot1), die echter alleen in zijn eigen verbeelding bestaat. Van stijleigenaardigheden van Taine (zooals hier het laten doorloopen van denzelfden redevorm over verscheiden bladzijden), die alleen voor kinderen of uilskuikens raadselen kunnen hebben, maakt hij onophoudelijk misbruik, om hem niet bestaande misleidingen te verwijten. Op blz. 212 van Le Gouvernement Révolutionnaire toont Taine aan, dat Robespierre, in zijn Conventierede van 5 November 1792, zich ten onrechte van medeplichtigheid aan de Septembermoorden verontschuldigt. Die rede luidtGa naar voetnoot2) woordelijk als volgt: ‘Je dirai, pour ceux que l'imposture a pu égarer, qu'avant l'époque où ces événements [les massacres] sont arrivés, j'avais cessé de fréquenter le conseil général de la Commune.’ Daarna zegt Robespierre waar hij dan wèl was geweest: òf te huis, òf in de ‘assemblée électorale’ voor de Conventie, waarvan hij deel uitmaakte. Deze passage geeft Taine, van Robespierre in den derden persoon sprekende, aldus weer: ‘Avant l'époque où ces événements sont arrivés, il avait cessé de fréquenter le conseil général de la Commune; il n'y allait plus’; en dan volgen in noot de bewijzen, grootendeels uit de processen-verbaal van de zittingen der Commune zelf, dat Robespierre onmiddellijk vóór en gedurende de moorden dag voor dag, en op de beslissende dagen uur voor uur, in de vergadering aanwezig geweest is en gesproken en gehandeld heeft als een der hoofdbeleiders. Voor deze bewijsvoering heeft Aulard geen woord van erkenning, maar hij schrijft een bladzijde volGa naar voetnoot3) over de halsmisdaad dat Taine Robespierre in den mond legt: ‘je n'y allais plus,’ terwijl hij slechts gezegd heeft: ‘j'avais cessé de fréquenter.’ Verderop in hetzelfde deelGa naar voetnoot4) geeft Taine een statistiek van | |
[pagina 323]
| |
menschen die tijdens het Schrikbewind door beulshand omgekomen zijn. Natuurlijk telt hij mede de noyades van Carrier, van wien hij, even natuurlijk, in ander verband reeds lang te voren en uitvoeriger gesproken heeft; hier evenwel noemt Taine alleen het woord ‘noyades’ en het aantal der slachtoffers. Aulard versiert de plaats met deze opmerking: ‘Carrier, auquel il ne peut s'empêcher de revenir.’Ga naar voetnoot1) Och, och; is het u zóó onaangenaam? Op bl. 548-550 van dit deel geeft Taine, naar de Mémoires van Larevellière-Lépeaux, een beschrijving der slemppartijen van het Comité de salut public in zijn nadagen. Geheel ten onrechte beweert Aulard, dat de lezer het er voor houden kan dat hier sprake is van het Comité van Robespierre en Saint-Just: reeds bladzijden lang is er van niets anders sprake dan van den tijd nà 9 thermidor; bovendien wordt de passage aldus ingeleid: ‘Puis, mettez en regard le petit cercle des Jacobins survivantsGa naar voetnoot2) et triomphants, qui, ayant su se placer au bon endroit, entendent y rester, coûte que coute. Vers dix heures du matin, on voit arriver Cambacérès, président....’ Met welke klasse van lezers heeft in 's hemels naam Aulard gerekend? ‘Arrivé au Directoire, Taine lui reproche d'avoir choisi des agents jacobins, pillards et ivrognes, des “drôles”, entre autres “un maître d'école.” Telle est sa colère qu'un ex-maître d'école, si le Directoire en fait un fonctionnaire, devient à ses yeux, et par cela seul, un “drôle”’!Ga naar voetnoot3) Moet ieder onbevooroordeelde hieruit niet opmaken dat Taine het Directoire kapittelt, omdat het onbevoegden, tot zelfs schoolmeesters!! tot ambtenaren aanstelt? Par cela seul! Nu sla men de plaats bij Taine opGa naar voetnoot4). Er is sprake van het eerherstel van terroristen na de invoering der constitutie van het jaar V. Als sterk sprekend voorbeeld wordt aangehaald wat er te Blois gebeurde, waar na den val van Robespierre dertig terroristen waren gevangen gezet over wier misdaden, proces en vrijlating (op bevel uit Parijs) uitvoerige berichten bestaan, die Taine ontleedt. Hij geeft een soort catalogus van deze | |
[pagina 324]
| |
heeren, waaronder ook een gewezen schoolmeester voorkomt; een ander is vroeger soldaat geweest, een derde monnik, een vierde kapper, een vijfde porte-chaise, enz, enz. maar allen hebben zich aan gruweldaden en concussiën schuldig gemaakt. ‘Ce sont tous ces drôles que le gouvernement choisit pour agents, et, sous de nouveaux titres, ils reprennent leurs anciennes places.’ Het komt mij voor dat de heer Aulard door dit alles meer zich zelven dan Taine kenschetst, en dat de uitgever van het Recueil des Actes da Comité de Salut Public beter gedaan had, op zijn welverdiende lauweren van de tweede qualiteit te gaan rusten. Een Taine wordt geoordeeld door grooter geesten dan hij.
H.T. Colenbrander. |
|