De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Hedendaagsche Engelsche dichters.Ga naar voetnoot1)II.
| |
[pagina 269]
| |
Tennyson, Browning en William Morris. Hij heeft zijn leven lang in een bepaalde dichterlijke sfeer en atmosfeer vertoefd, en zoodoende ademt zijn poëzie den geest der Prae-Raphaeliten en met hen verwante dichters. Niettegenstaande deze vriendschap met de meest uitstekende mannen, een omgang met de meest uitgelezen geesten van zijn tijd en zijn niet onbelangrijke werkzaamheid als dichter, is Watts weinig bekend, ook in Engeland. In de eerste plaats heeft daartoe zijn bovenmatige bescheidenheid, teruggetrokkenheid en vrees voor openbaarheid bijgedragen; ‘he seeks obscurity as other men seek fame’ heeft Rossetti eens van hem gezegd. Hoezeer Swinburne hem genegen was kan daaruit blijken dat hij zijn heerlijk epos Tristram of Lyonesse aan Watts opdroeg, en wel met 't volgende sonnet (1882): Spring speaks again, and all our woods are stirred,
And all our wide glad wastes a-flower around
That twice have heard keen April's clarion sound
Since here we first together saw and heard
Spring's light reverberate and reiterate word
Shine forth and speak in season. Life stands crowned
Here with the best one thing it ever found,
As of my soul's best birthdays dawns the third.
There is a friend that as a wise man saith
Cleaves closer than a brother: nor to me
Hath time not shown, through days like waves at strife,
This truth more sure than all things else but death,
This pearl most perfect found in all the sea
That washes towards your feet these waifs of life.
Ook het gedicht In Guernsey uit A Century of Roundels is aan Theodore Watts opgedragen. Wanneer we Swinburne's sonnet op de Shelley-centenary vergelijken met dat van Watts, dan is al dadelijk een groot verschil voelbaar. Niettegenstaande Swinburne's statiger trochaïsche maat, is er toch veel heviger branding en fougue in zijn vers, steigert het in toomeloozer vaart, is het voller van sterke, strakke, kloppende passie, elke vezel gespannen, elke zenuw levend en waakzaam. Daartegenover Watts liefelijker, meer doorgeurd en doorademd van mystiek, met dien aanvang van legendarischen gloor en zijn verdere toespeling op | |
[pagina 270]
| |
Shelley's grafschrift ‘Cor Cordium’; er ruischt een zachtere, maar tevens zwakkere toon door zijn gedicht. Intusschen mogen we een dichter niet beoordeelen naar één sonnet, en Watts, die vooral als ‘sonneur de sonnets’ zeer hoog staat, die de letterkundige beweging van zijn eigen en den daaraan onmiddellijk voorafgaanden tijd heeft gekarakteriseerd als ‘the renascence of wonder’ - als reactie tegen het stijf-classicistische, koud-academische, correct-rhetorische van een vroegere periodeGa naar voetnoot1) - heeft wonderschoone sonnetten geschreven, waarin werkelijk het wonder is herrezen, nieuwe visioenen worden gezien en heerlijke droomen gedroomd. Luisteren wij naar de klinkende muziek van Theodore Watts' sonnetten op drie muzikale Faust-scheppingen (respectievelijk van Berlioz, Gounod en Schumann): I had a dream of wizard harps of hell
Beating through starry worlds a pulse of pain
That held them shuddering in a fiery spell,
Yea, spite of all their songs - a fell refrain
Which, leaping from some red orchestral sun,
Through constellations and through eyeless space
Sought some pure core of bale, and finding one -
(An orb whose shadows flickering on her face
Seemed tragic shadow from some comic mime,
Incarnate visions mouthing hopes and fears,
That Fate was playing to the Fiend of Time),
Died in a laugh 'mid oceanic tears:
‘Berlioz’, I said, ‘thy strong hand makes me weep,
That God did ever wake a world from sleep.’
I had a dream of golden harps of earth:
And when they shook the web of human life,
The warp of sorrow and the weft of mirth,
Divinely trembling in a blissful strife,
| |
[pagina 271]
| |
Seemed answering in a dream that master-song
Which built the world and lit the holy skies.
Oh, then my listening soul waxed great and strong
Till my flesh trembled at her high replies!
But when the web seemed answering lower strings
Which hymn the temple at the god's expense,
And bid the soul fly low on fleshly wings
To gather dews - rich honey-dews of sense,
‘Gounod’, I said, ‘I love that siren-breath,
Though with it chimes the throbbing heart of Death.’
I had a dream of azure harps of heaven
Beating through starry worlds a pulse of joy,
Quickening the light with Love's electric leaven,
Quelling Death's hand, uplifted to destroy,
Building the rainbow there with tears of man
High over hell, bright over Night's abysses,
The arc of sorrow in a smiling span
Of tears of many a lover's dying kisses,
And tears of many a Gretchen's towering sorrow,
And many a soul fainting for dearth of kin,
And many a soul that hath but night for morrow,
And many a soul that hath no day but sin;
‘Schumann’, I said, ‘thine is a wondrous story
Of tears so bright they dim the seraph's glory.’
De vorm van deze sonnetten is als die van Shakespeare, maar hij heeft er ook verscheidene andere geschreven als die van Petrarca, welken vorm wij ook gewoonlijk gebruiken. Theodore Watts is een van de weinige hedendaagsche Engelsche dichters (Thomas Moore was indertijd een begaafd musicus) die theoretische kennis hebben van muziek, een talent intusschen dat hij deelt met Robert Bridges, over wien ik straks zal spreken. In de drie hierboven aangehaalde Faust-sonnetten tracht de dichter niet alleen het gevoel dat de drie muziekstukken bij hem opwekken, de ideeën die in hem verrijzen - immers m.i. is poëzie de innigste harmonie tusschen en versmelting van gevoel en gedachteGa naar voetnoot1) - te vertolken, maar hij poogt eveneens den stijl der verschillende musici weer te geven, | |
[pagina 272]
| |
wat hem vooral in 't eerste en laatste vers uitstekend is gelukt. Het getortureerde, gewrongene, ingewikkelde van Berlioz' stijl wordt in de rhythmenslingering en de labyrinthische fraseering der perioden nagevolgd, het is een ‘mazy strife’ van veelsoortige wendingen en klanken. Een reusachtige helleslang kronkelt zich door dit gedicht en wringt het gepijnigde lichaam in warrelende bochten ‘volubilibus squamosos nexibus orbes torquet.’ Over het tweede sonnet kan ik, vergeleken met de muziek van Gounod, weinig zeggen. Ik voor mij vind het vers te mooi voor de muziek. Misschien is deze me door eindeloosafgeorgelde melodieën te gewoon en te banaal geworden. Misschien is de muziek-zelf ook banaal. Het vers van Watts is overigens niet banaal. Ik zal dus in appreciatie van Gounods muziek met den Engelschen dichter verschillen; meer kan ik er niet van zeggen. Maar het derde gedicht geeft, vooral in regels 2 tot 7 (door de telkens herhaalde maatstijgingen aan 't begin) zeer mooi het jubelende, blij-rijzende van Schumanns muziek weer; er is een ware hemeltoon in, een halleluja van helderzingende engelen in wijd-stroomende azuren gewaden. In regel 11 en 12 meen ik duidelijk de stem van Swinburne te hooren. Prachtige voorbeelden van Watts' meesterschap over 't sonnet, ook in zijn strengeren vorm, zijn de beide ‘klinkerts’ Natura Maligna en Natura Benigna, het eerste de boosaardigheid, het tweede de weldadigheid van de natuur schilderend.Ga naar voetnoot1) Zij luiden aldus: The Lady of the Hills with crimes untold
Followed my feet with azure eyes of prey;
By glacier-brink she stood - by cataract-spray, -
When mists were dire, or avalanche-echoes rolled.
At night she glimmered in the death-wind cold,
And if a foot-print shone at break of day,
My flesh would quail, but straight my soul would say:
‘'Tis hers whose hand God's mightier hand doth hold.’
| |
[pagina 273]
| |
I trad her snow-bridge, for the moon was bright,
Her icicle-arch across the sheer crevasse,
When lo, she stood!... God bade her let me pass,
Then felled the bridge;... Oh, there in sallow light
There down the chasm, I saw her cruel, white,
And all my wondrous days as in a glass.
Afgezien van de juistheid van Watts' theologie, is dit een wonderbaar gedicht. Vooral de beide kwatrijnen met de klare en visionaire verbeelding van der heuvelen heerscheres, haar prooi nasluipend met azuren oogen en 's nachts in de doodskille winden glinsterend, zijn van indrukwekkende schoonheid. En de laatste regel! Een schitterende vondst, vol vreemdsuggestieve werking en van ernstig-diepe klankpracht. Nu Natura Benigna: What power is this? what witchery wins my feet
To peaks so sheer they scorn the cloaking snow,
All silent as the emerald gulfs below,
Down whose ice-walls the wings of twilight beat?
What thrill of earth and heaven - most wild, most sweet -
What answering pulse that all the senses know,
Comes leaping from the ruddy eastern glow
Where, far away, the skies and mountains meet?
Mother, 'tis I reborn: I know thee well:
That throb I know and all it prophesies,
O Mother and Queen, beneath the olden spell
Of silence, gazing from thy hills and skies!
Dumb Mother, struggling with the years to tell
The secret at thy heart through helpless eyes.Ga naar voetnoot1)
Dit gedicht is vager gehouden dan het vorige, ik zou zeggen dat het met minder vaste hand is gebouwd. Ook het vragende in de octave werkt mede tot de onbepaaldheid, en het is bij eerste lezing ook niet zoo dadelijk-begrijpelijk als Natura Maligna. Maar het vertrouwelijk-vereerende, de geestdriftvolle liefde, het medelijden - toch zoo vol overgave - van het sestet zijn van groote bekoring. En boven- | |
[pagina 274]
| |
dien, welk een eenvoud in het geheele gedicht. De rijmen zijn al heel ‘gewoon’. Menig Hollandsch criticus of wat daarvoor door wil gaan zou 't sonnet om deze reden al veroordeelen. Ook geen zoeken te verblinden en indruk te maken door gewilde, bizarre, geforceerde woordverbindingen, en toch hoe sterk van gevoel en werkzaam van rhythme, waaruit blijken kan dat alle toevlucht tot 't ‘nie dagewesene’ onnoodig is, als men maar iemand is, als men maar iets in zich heeft en het behoorlijk weet te uiten. Als voorbeeld van een hooggestemd, blij-jubelend, ekstatisch minnedicht citeer ik Rhona's First Kiss:Ga naar voetnoot1) If only in dreams may Man be fully blest
Is heaven a dream? Is she I claspt a dream? -
Or stood she here even now where dew-drops gleam,
And miles of furze shine golden down the West?
I seem to clasp her still - still on my breast
Her bosom beats, - I see the bright eyes beam.
I think she kissed these lips, for now they seem
Scarce mine: so hallow'd of the lips they press'd.
Yon thicket's breath - can that be eglantine?
Those birds - can they be Morning's choristers?
Can this be Earth? Can these be banks of furze? -
Like burning bushes fired of God they shine!
I seem to know them, though this body of mine
Pass'd into spirit at the touch of hers!
Hier klopt en trilt werkelijk een ‘pulse of joy’, hier is de zichzelf in het geliefde vergetende, de door Eros tot goddelijke razernij geslagene, de door hooge liefde getransfigureerde; hier kleppen de vleugelen van den minnegod met blij geluid, staat de minnaar stralend verheerlijkt door de geliefde en geheven in onsterfelijke glorie. Als een tegenhanger hiervan wijs ik op The Temptation: When hope lies dead - ah, when 'tis death to live,
And wrongs remembered make the heart still bleed,
Better are Sleep's kind lies for Life's blind need
Than truth, if lies a little peace can give;
A little peace! tis thy prerogative
O Sleep! to lend it; thine to quell or feed
| |
[pagina 275]
| |
This love that starves, - this starving soul's long greed,
And bid Regret, the queen of hell, forgive.
Yon moon that mocks me thro' the uncurtained glass
Recalls that other night, that other moon, -
Two English lovers on a grey lagoon, -
The voices from the lantern'd gondolas,
The kiss, the breath, the flashing eyes, and, soon,
The throbbing stillness: all the heaven that was.
Dit is in Venetië, herinnering aan een slapeloozen nacht. Al het hartstochtelijke van een Italiaanschen hemel is in de laatste regels van dit prachtige sonnet. In Italië hebben overigens veel Engelsche dichters gedroomd, gedoold en liefgehad, Byron, Shelley, Leigh Hunt, Keats, Landor, de Brownings. Nog een ander minnedicht dat ik van Watts wil geven, is getiteld The Promise again Renewed: Beneath the loveliest dream there coils a fear:
Last night came she whose eyes are memories now;
Her far-off gaze seemed all-forgetful how
Love dimmed it once; so calm it shone and clear.
‘Sorrow’ (I said) ‘has made me old, my dear;
'Tis I, indeed, but grief can change the brow:
Beneath my load a seraph's neck might bow,
Vigils like mine would blanch an angel's hair.’
Oh, then I saw, I saw the sweet lips move!
I saw the love-mists thickening in her eyes -
I heard a sound as if a murmuring dove
Felt lonely in the dells of Paradise;
But when upon my neck she fell, my love,
Her hair smelt sweet of whin and woodland spice.
Hier is geen hooge ekstase van levende vreugd, ook geen droefheid of wanhoop, maar bezielde herinnering en ‘Andacht’, ik weet geen beter woord dan dit Duitsche om de stemming weer te geven; toch is het ook de ‘spontaneous overflow of powerful feelings’ en een ‘emotion recollected in tranquillity’, zooals Wordsworth in zijn voorrede tot de tweede uitgaaf van zijn Lyrical Ballads poëzie definieerde. De tweede regel is eenvoudig een heerlijkheid, in de terzinen stijgt de emotie | |
[pagina 276]
| |
tot stille verrukking. In het eerste gedeelte geeft het gemeenzame ‘my dear’ iets gewoons en huiselijks aan de uiting, we zijn op aarde en hebben vasten grond onder de voeten; in het tweede varen we met den dichter op naar den hemel van zijn geluksherinnering en wiegen ons op de rozige wolken van zuivere vreugd. Zuivere vreugd voelt de dichter in de natuur - sommigen zijn van oordeel dat Watts' kracht voornamelijk in zijn natuurgedichten ligtGa naar voetnoot1) - en hij heeft ook een natuurwetenschappelijke opleiding gehad. Een van des dichters vrienden, eveneens natuuronderzoeker, Dr. Thomas Gordon HakeGa naar voetnoot2), wiens gedichten den invloed verraden van Wordsworth en Blake, zong hem aldus toe: Fulfil the new-born dream of Poesy!
Give her your life in full, she turns from less -
Your life in full - like those who did not die,
Though death holds all they sang in dark duress.
You, knowing Nature to the throbbing core,
You can her wordless profecies rehearse,
The murmurs others heard her heart outpour
Swell to an anthem in your richer verse.
If wider vision brings a wider scope
For art, and depths profounder for emotion,
Yours be the song whose master-tones shall ope
A new poetic heaven o'er earth and ocean.
The New Day comes apace; its virgin fame
Be yours, to fan the fiery soul to flame.
In dit vers, voor de laatsten regel waarvan Swinburne zich niet zou schamen, wordt de natuurkenner en -minnaar Watts, die de natuur kent tot in haar trillende diepten, opgewekt de nieuwe poëzie in te luiden en haar droom tot waarheid te maken, om zijn leven te wijden aan de poëzie, de stille profetieën der natuur een machtige stem te geven in zijn rijke kunst, haar wonderbare werken te vertolken en | |
[pagina 277]
| |
te verbeelden in zijn hoog-deinende rhythmen. Deze opwekking heeft Theodore Watts vervuld in zijn heerlijke sonnetten Natura Benigna en Natura Maligna, en bovendien nog in verscheidene andere hooggestemde, klankvolle verzen van forsche plastiek en majestueuzen maatgang. Wèl heeft hij zijn geheele leven niet uitsluitend aan de poëzie gewijd, want gedurende een lange reeks van jaren schreef hij beoordeelingen en essays in de Athenaeum, vooral over poëzie, kunst in 't algemeen, philologie, mythologie en verscheidene andere onderwerpen, terwijl hij ook een uitgebreide en doorwrochte verhandeling over poëzie schreef in de Encyclopaedia Britannica. Over zijn werkzaamheid als romancier zal ik aan 't eind van dit opstel een en ander zeggen. Watts is lang niet zoo veelzijdig en afwisselend in zijn gave als zijn vriend Swinburne, maar wat hij schrijft is toch altijd het lezen overwaard. Soms wordt deze stille droomer overvallen door een patriottisch élan. Zoo had het Fransche blad Le Rappel tijdens den oorlog in Egypte beweerd dat Engeland alleen stond, zonder een enkelen bondgenoot. Toen nu het contingent uit Australië naar Egypte vertrok om het moederland te helpen, schreef Watts het volgende sonnet: ‘She stands alone: ally nor friend has she,’
Saith France of England - France of her who bore
Drake, Blake, and Nelson - Warrior-Queen who wore
Light's conquering glaive that strikes the conquered free.
Allies! - From Summer's home comes o'er the sea,
By many an English coast with coral shore,
An old-world cry this France hath heard of yore
From Dover cliffs: ‘Ready, aye ready we!’
‘Hark!’ says the Mother, ‘France forgot my boys! -
Forgot how tall, in yonder golden zone
'Neath Austral skies, my very babes have grown;
(Bearers of bayonets now and swords for toys,)
Forgot 'mid boltless thunder - Gallic noise -
The sons with whom old England ‘stands alone’!Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 278]
| |
Van de gedichten, waarin bepaalde personen worden aangeduid, is het volgende merkwaardig, dat geschreven werd in Kelmscott Manor, het beroemde oude huis door Rossetti en William Morris bewoond, op een zomernacht in 1873. Het sonnet heet The Shadow on the Window Blind, en is een opwekking aan Rossetti om zijn werk te staken en in den heerlijken maannacht te gaan wandelen langs de Theems: Within this thicket's every leafy lair
A songbird sleeps: the very rooks are dumb,
Though red behind their nests the moon has swum -
But still I see that shadow writing there! -
Poet behind yon casement's ruddy square,
Whose shadow tells me why you do not come -
Rhyming and chiming of thine insect-hum,
Flying and singing through thine inch of air -
Come hither, where on grass and flower and leaf
Gleams Nature's scripture putting Man's to shame:
‘Thy day,’ she says, ‘is all too rich and brief -
Thy game of life too wonderful a game -
To give to Art entirely or in chief:
Drink of these dews - sweeter than wine of Fame.’
Dit gedicht doet mij zeer sterk denken aan sommige uitingen van Keats; er is in het eerste gedeelte een geprononceerde geest en stemming van Keats; maar ook denk ik aan Wordsworth en aan de gevoelens door dien grooten natuurdichter herhaaldelijk in zijn kunst belichaamd. Het tweede gedicht naar aanleiding van een bepaald persoon geschreven betreft Dickens.Ga naar voetnoot1) De dichter leest toevallig iets, een krantenbericht, entrefilet, toevallige mededeeling, en zijn verbeelding wordt getroffen. De woorden werken dóór en hij transponeert ze in zijn eigene muziek. Zoo ook Watts. Boven bedoeld gedicht staat als ‘Leitmotiv’ het volgende: ‘A ragged girl in Drury Lane was heard to exclaim: ‘Dickens | |
[pagina 279]
| |
dead? Then will Father Christmas die too?’, en 't gedicht zelf luidt: ‘Dickens is dead!’ Beneath that grievous cry
London seemed shivering in the summer heat;
Strangers took up the tale like friends that meet:
Dickens is dead! said they, and hurried by;
Street children stopped their games - they knew not why,
But some new night seemed darkening down the street;
A girl in rags, staying her way-worn feet,
Cried, ‘Dickens dead? Will Father Christmas die?’
City he loved, take courage on thy way!
He loves thee still in all thy joys and fears.
Though he whose smile made bright thine eyes of grey -
Though he whose voice, uttering thy burthened years,
Made laughters bubble through thy sea of tears -
Is gone, Dickens returns on Christmas Day!
Blijkbaar vindt deze groote Engelsche dichter Dickens géén ‘soep’. Nog een sonnet, dat ik van dezen dichter wil meedeelen, is getiteld The Sonnet's Voice, zeer merkwaardig omdat het Watts' eigen denkbeeld omtrent het sonnet weergeeft: Yon silvery billows breaking on the beach
Fall back in foam beneath the starshine clear,
The while my rhymes are murmuring in your ear
A restless lore like that the billows teach;
For on these sonnet-waves my soul would reach
From its own depths and rest within you, dear,
As through the billowy voices yearning here
Great Nature strives to find a human speech.
A Sonnet is a wave of melody;
From soundless gulfs of the impassioned soul
A billow of heart-music one and whole
Flows in the ‘octave’, then returning free,
Its ebbing surges in the ‘sestet’ roll
Back to the deeps of Life's tumultuous sea.
Er worden onder de sonnetten op het sonnet in de Engelsche letterkunde er nog twee gevonden van Wordsworth, waarvan ik er ter vergelijking één in zijn geheel wil doen hooren: | |
[pagina 280]
| |
Scorn not the Sonnet; Critic, you have frowned
Mindless of its just honours; with this key
Shakespeare unlocked his heart; the melody
Of this small lute gave ease to Petrarch's wound:
A thousand times this pipe did Tasso sound;
With it Camoëns soothed an exile's grief;
The Sonnet glittered like a gay myrtle leaf
Amid the cypress with which Dante crowned
His visionary brow; a glowworm lamp
It cheered mild Spenser, called from Faery-land
To struggle through dark ways; and when a damp
Fell round the path of Milton, in his hand
The thing became a trumpet; whence he blew
Soul-animating strains - alas too few!Ga naar voetnoot1)
Het andere dat aanvangt ‘Nuns fret not at their convent's narrow room’, bevat o.a. de volgende regels: In truth, the prison into which we doom
Ourselves, no prison is: and hence for me,
In sundry moods 't was pastime to be bound
Within the Sonnet's scanty plot of ground...
Hiermede kan vergeleken worden wat Jacques Perk in zijn eerste kwatrijn van 't aanvangssonnet van den cyclus Mathilde zegt: | |
[pagina 281]
| |
Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten,
Gij kinderen der rustige gedachte;
De ware vrijheid luistert naar de wetten,
Hij stelt de wet, die uwe wetten achtte...
In schril contrast hiermee staat wel het sonnet op 't sonnet, indertijd door ten Kate in de Braga geplaatst - op gevaar af van uit den toon te vallen (leeft de mensch intusschen niet bij contrasten?) haal ik 't eerste kwatrijn aan: Geverfde pop, met rinkelen omhangen,
Gebulte jonkvrouw in uw staal' korset,
Lamzaligste aller vormen, stijf Sonnet!
Wat rijmziek mispunt deed u 't licht verlangen?
Ook het eerste deel van de terzinen is kenschetsend voor den schrijver: Neen, de echte Muze eischt vrijheid; en het Lied,
Onhoudbaar uit het zwoegend hart gerezen,
Zij als een bergstroom die zijn band ontschiet!
Deze aangehaalde gedeelten kunnen - zoo niets anders - doen zien dat ten Kate geen gevoel en geen aanleg had voor 't sonnet. Hij rijmde er zelf dan ook meermalen op los uit zijn ‘zwoegend hart’. Beschaafd, geestig en zeer gewild voordrager in zijn tijd, knap improvisator, die meermalen reeksen van verzen ‘stans pede in uno’ uit zijn mouw schudde, een man met hier en daar gelukkige grepen in De Schepping, miste hij toch de sterkere concentratie, de meer gespannen innerlijke aandacht en het diepere vuur om een waarlijk groot dichter te worden. Hij was te veel champagne. Behalve zijn sonnetten (aanstonds zal ik een laatste voorbeeld er van aanhalen), heeft Watts ook andere verzen geschreven. Zeer bekend is o.a. zijn Mother Carey's ChickenGa naar voetnoot1), gedicht bij 't zien van een stormvogel in een kooi tegen den muur | |
[pagina 282]
| |
van een buitenhuisje en 't bevrijden er-van. De volgende drie strofen mogen de schoonheid, de ‘sweep’ van het vers, de stormende deining van het rhythme, de pracht van verbeelding, de fantastische bekoring doen gevoelen: And now to see thee here, my king, my king,
Far-glittering memories mirror'd in those eyes,
As if there shone within each iris-ring
An orbèd world - ocean and hills and skies! -
Those black wings ruffled whose triumphant sweep
Conquered in sport! - yea, up the glimmering steep
Of highest billow, down the deepest deep,
Sported with victories!
To see thee here! - a coil of wilted weeds
Beneath those feet that danced on diamond spray,
Rider of sportive Ocean's reinless steeds -
Winner in Mother Carey's Sabbath-fray
When, stung by magic of the Witch's chant,
They rise, each foamy-crested combatant -
They rise and fall and leap and foam and gallop and pant
Till albatross, sea-swallow, and cormorant
Must flee like doves away!
And shalt thou ride no more where thou hast ridden,
And feast no more in hyaline halls and caves,
Master of Mother Carey's secrets hidden,
Master and monarch of the wind and waves,
Who never, save in stress of angriest blast,
Asked ship for shelter, - never till at last
The foam flakes hurled against the sloping mast
Slashed thee like whirling glaives?
Ik heb nog een vage herinnering aan een ander Engelsch gedicht, de strofen waarvan telkens eindigen met den regel (of een regel die er op lijkt): ‘When Mother Carey takes her chickens out to sea’, maar ik kan het niet thuisbrengen. Kan ik 't bij Kipling gelezen hebben? Vriendelijk verzoek aan hen die 't gedicht kennen mij te helpen. Dit opstel zou niet compleet zijn zonder de aanhaling van het sonnet The Mirrored Stars Again, door Rossetti ‘Watts' magnificent star sonnet’ genoemd: | |
[pagina 283]
| |
The mirrored stars lit all the bulrush-spears,
And all the flags and brood-leaved lily-isles;
The ripples shook the stars to golden smiles,
Then smoothed them back to happy golden spheres.
We rowed - we sang; her voice seemed in mine ears
An angel's, yet with woman's dearer wiles;
But shadows fell from gathering cloudy piles
And ripples shook the stars to fiery tears.
What shaped those shadows like another boat
Where Rhona sat and he Love made a liar?
There, where the ScollardGa naar voetnoot1) sank, I saw it float,
While ripples shook the stars to symbols dire;
We wept - we kissed - while starry fingers wrote,
And ripples shook the stars to a snake of fire.
Nu nog een enkel woord omtrent Watts' roman. In de negentiger jaren liet hij een roman, Aylwin,Ga naar voetnoot2) verschijnen, een fantastisch verhaal, waarvan de Fransche criticus Jacottet o.a. het volgende zegt: ‘Het centrale denkbeeld van dit bekoorlijke poëtische boek is dat van liefde sterker dan dood, liefde die de ziel opheft tot een mystische opvatting van 't heelal. Het is een eigenaardige omstandigheid dat op een oogenblik waarin Engeland, dronken van triomfen, geen gedachten schijnt te hebben dan voor vloot en handel, en zich laat verblinden door droomen van wereldgezag, het meest gezochte boek de romantische vertelling van den heer Watts-Dunton is, het meest ideëele en het verst verwijderd van de moderne Angel-Saksische illusiën dat men zich maar zou kunnen denken. Maar dit is meermalen waargenomen in de geschiedenis der letterkunde. Ligt niet de ware bekoring | |
[pagina 284]
| |
van de literatuur dáárin dat zij de ziel rust geeft van de ruwheid der gelijktijdige gebeurtenissen?’ Binnenkort zal een nieuwe roman verschijnen, getiteld CarniolaGa naar voetnoot1), die het Engelsche leven in buitenhuizen en parken zal schilderen en daarna den lezer zal meevoeren naar 't vasteland om dáár verschillende levenstoestanden te doen zien, vooral bij de Zigeuners der Hongaarsche vlakten en in de steppen van Oost-Europa. De meest doorwrochte figuur van het boek zal die zijn van den vader van den hoofdpersoon, om zijn zwerftochten te land en ter zee ‘Lord Sindbad’ bijgenaamd.
* * *
Een geheel ander dichter is Robert Bridges, geboren in 1844. Hij is niet zoo ‘elaborate’ als Watts, niet zoo decoratief en kunstig, heeft ook minder neiging tot mystiek, ofschoon deze zijde niet geheel aan zijn werk ontbreekt. Hij is eenvoudiger en direkter, meer klassiek en minder romantisch. Had de school, waartoe Rossetti, Morris, Swinburne en Watts behooren onder andere invloeden ook dien van de Middeneeuwen ondergaan, bij Bridges zijn daar niet veel sporen van, er schemert niet veel ‘dim religious light’ van de Gothiek in zijn gedichtentempel, en hij is beslist meer Grieksch dan Gothisch. Nu en dan echter vinden we een gelukkige verbinding van de twee en zoodoende is hij een echt Renaissancist. In Eton en Oxford muntte hij uit als roeier en cricketer. Hij is geneesheer geweest, maar legde in 1882 zijn praktijk neer om zich te Yattendon in Berkshire geheel aan de literatuur te wijden. Zooals ik reeds meedeelde is hij ook een ernstig en begaafd musicus. Veel van zijn beste werk is op bizondere wijze uitgegeven, en wel zeer smaakvol gedrukt op de particuliere pers van zijn vriend Daniel van Worcester College. Dit is bij uitstek het geval met The Growth of Love, een sonnettencyclus, welk boek in de uitgaaf van Daniel nu tot de gezochte | |
[pagina 285]
| |
schatten van den boekenvriend behoort. Hij gaf zijn eerste werk in 1873 uit, en voorzoover mij bekend, is zijn laatste van 1905, getiteld Demeter, een spel in Griekschen trant over de mythe van Demeter en Persephone, geschreven op verzoek van de ‘lady students’ van Somerville College te Oxford. Robert Bridges is eveneens een zeer ervaren kenner van prosodie en metriek; in 1893 gaf de Clarendon Press een prozawerkje van hem uit, getiteld Milton's Prosody. Hij heeft ook pogingen aangewend om Engelsche gedichten in klassieke versmaten te schrijven, zooals Klopstock en Von Platen het met verscheidene van hun Duitsche verzen deden. Toch zijn deze pogingen meer belangrijk als proefneming, er blijft altijds iets gekunstelds en kunstmatigs aan. Hier zijn bijv. de eerste zes alcaïsche strofen van de Peace Ode (1 Juni 1902) waarin de Hollanders weer eenige liefelijkheden te hooren krijgen. Om te doen zien hoe de scansie is, zal ik een schema van 't systema alcaïcum er boven aangeven. Now joy in all hearts with happy auguries,
And praise on all lips; for sunny June cometh,
Chasing the thick war cloud, that outspread
Sulfurous and sullen over England.
Full thirty moons since unwilling enmity,
Since daily suspense for hideous peril
Of brethern unrescued, beleaguer'd
Plague stricken in cities unprovided,
Had quencht accustom'd gaiety, from the day
When first the Dutchman's implacable folly,
The country of Shakespeare defying,
Thought with a curse to appal the nation,
Whose threat to quell their kinsmen in Africa
Anger'd awhile our easy democracy;
That, reckless and patient of insult,
Will not abide arrogant defiance.
| |
[pagina 286]
| |
They called to arms; and war began evilly
From slily forestor'd, well-hidden armouries,
And early advantage, the despot
Stood for a time prevalent against us:
Till from the coil of slow-gathering battle
He rancorous, with full money bags hurried
Peddling to European envy
His traffic of pennyworthy slander.
Ik spaar u de rest. Afgezien van de waarheid der in deze ‘alcaïsche’ strofen verkondigde meeningen - men kan een groot dichter en tevens een slecht- of eenzijdig-ingelicht mensch zijn - hebben we hier een gescharrel met lettergrepen, een ‘hangen und bangen in schwebender Pein’ tusschen quantiteit en accent, dat 't jammer is van de hieraan bestede moeite en tijd. De dichter en criticus T. Herbert Warren, (geb. 1853) man van smaak en klassieke vorming, die stukken van Plato heeft uitgegeven, over Sophocles, Vergilius, Dante, Gray, Matthew Arnold en Tennyson geschreven heeft, een verdienstelijken bundel By Severn Sea and Other Poems liet verschijnen (1897) waarvan in 't volgende jaar reeds een tweede druk kwam, en nog veel meer werkte, noemt het gepas en gemeet van Bridges ‘fine Alcaics’; ik ben zoo vrij het Engelsche syllaben te noemen maar géén Engelsche poëzie. En dan nog! Is de derde regel van de derde strofe - o droeve parodie op het gezegde dat alle goede dingen in drieën gebeuren - niet allerbedenkelijkst en ietwat belachelijk? Alsof ‘het land van Shakespeare’ alles doen mocht! Het mag dat evenmin als ‘het land van Rembrandt’ - zelfs indien dit de macht had. Maar gelukkig heeft Bridges veel betere dingen gemaakt. Zelfs zijn Engelsche hexameters, anders ook een raar soort poëzie, zijn iets beter dan 't hierboven staande, ofschoon ik telkens haper bij 't lezen en 't niet ééns ben met Bridges' opvatting van 'n ‘dactylus’ en 'n ‘spondeüs’. Als voorbeeld de aanhef van zijn Epistle to L.M.: Now in wintry delights, and long fireside meditation,
‘Twixt studies and routine paying due court to the Muses,
My solace in solitude when broken roads barricade me’
Mudbound, unvisited for months with my merry children,
| |
[pagina 287]
| |
Grateful t'ward Providence, and heeding a slander against me
Less than a rheum, think of me to day, dear Lionel, and take
This letter as some account of Will Stone'sGa naar voetnoot1) versification.
De vierde en zesde regel en 't begin van den vijfden zijn naar mijn smaak al zeer ongelukkig. Zooals ik reeds zei, kan Bridges nog wel anders ‘pay court to the Muses’. Wanneer we een van zijn koren uit DemeterGa naar voetnoot2) lezen, hooren we een fijn, natuurlijk geluid, vrij en klaar uitstroomend in de reine lucht: I.
Bright day succeedeth unto day -
Night to pensive night -
With his towering ray
Of all-fathering light -
With the solemn trance
Of her starry dance. -
Nought is new or strange
In the eternal change. -
As the light clouds fly
O'er the tree-tops high,
So the days go by.
Ripples that arrive
On the sunny shore,
Dying to their live
Music evermore.
Like pearls on a thread, -
Like notes of song, -
Like the measured tread
Of a dancing throng.
| |
[pagina 288]
| |
II.
Ocëánides are we,
Nereids of the foam,
But we left the sea
On the earth to roam
With the fairest Queen
That the world hath seen. -
Why amidst our play
Was she sped away? -
Over hill and plain
We have sought in vain;
She comes not again. -
Not the Naiads knew
On their dewy lawns: -
Not the laughing crew
Of the leaping Fauns.
Now, since she is gone,
All our dance is slow,
All our joy is done,
And our song is woe. -
Zoo rijst het heldere, half-blije, half-droeve meisjeskoor omhoog in een liedje dat aan William Blake doet denken. Indrukwekkend is wat Persephone haar moeder Demeter vertelt van wat zij gezien heeft in de onderwereld. Streng en statig vloeit het blank verse van de lippen der godin: Where have I been, mother? what have I seen?
The downward pathway to the gates of death:
The skeleton of earthly being, stript
Of all disguise; the sudden void of night;
The spectral records of unwholesome fear; -
Why was it given to me to see these things?
The ruin'd godheads, disesteem'd, condemn'd
To toil of deathless mockery; conquerors
In the reverse of glory, doom'd to rule
The multitudinous army of their crimes;
The naked retribution of all wrong; -
Why was it given to me to see such things?
Dit is klassieke strengheid van structuur en gedachte, doorgloried van modern romantisch gevoel, met een prachtige, stijlvolle versificatie en rhythmiek ‘into the bargain’. Trouwens | |
[pagina 289]
| |
in meer gevallen zullen we Bridges' meesterlijke behandeling van het blank verse kunnen bewonderen. De werken van Bridges zijn in zes deelen verschenen bij Smith, Elder & Co., te Londen (1898-1906). Ik zal nu verder, systematisch de indeeling van den dichter zelf volgend, uit de eerste vijf deelen datgene vermelden wat me om de een of andere reden trof. Deel I bevat Prometheus the Firegiver, Eros and Psyche en The Growth of Love. Evenals Aeschylus de Prometheus-mythe behandelde in zijn beroemde trilogie, waarvan wij alleen den geboeiden Prometheus over hebben, Shelley in zijn Prometheus Unbound het derde stuk der trilogie er bij maakte met alle pracht van taal, dionysische verrukking en apollinische klaarheid waarover hij in den gezegenden tijd van 't schrijven zijner heerlijke en indrukwekkende schepping maar beschikken kon, zoo vulde Bridges het eerste deel der trilogie aan door zijn vuurbrengenden Prometheus. Prometheus die op de aarde komt om 't vuur aan de menschen te brengen, verschijnt voor 't paleis van Inachus in Argos tijdens een feest ter eere van Zeus. Hij stoort de heilige handeling door vuur te beloven, en haalt Inachus over om den toorn van Zeus te trotseeren en het geschenk aan te nemen. Inachus haalt zijn vrouw Argeia uit het paleis en stilt op zijn beurt haar vrees. Hij vraagt Prometheus om een voorspelling, en deze voorzegt hun het lot van hun dochter Io. Daarop doet Prometheus het altaar ontvlammen, schrijft er zijn eigen naam op in plaats van dien van Zeus en verdwijnt. De handeling wordt begeleid door verschillende koorliederen. Zooals de lezer ziet, een eenvoudige handeling, en in zooverre meer in echt-Griekschen geest en trant dan Shelley's Prometheus Unbound. Ook Bridges' stijl is veel eenvoudiger en ‘schlichter’ dan die van zijn genialen voorganger. Als voorbeelden van schoonheid uit dit drama geef ik: And now this day
Behold I come bearing the seal of all
Which Hope had promised: for within this reed
A prisoner I bring them stolen from heaven,
The flash of mastering fire,Ga naar voetnoot1) and it have borne
| |
[pagina 290]
| |
So swift to earth, that when yon noontide sun
Rose from the sea at morning I was by,
And unperceived of Hêlios plunged the point
I'the burning axle, and withdrew a tongue
Of breathing flame, which lives to leap on earth
For man the father of all fire to come...
waar Prometheus den menschen (‘them’ van r. 4) het vuur belooft en vertelt hoe hij het heeft bemachtigd. En waar kort daarop een dienaar allerlei droge takjes, dennenaalden en dunne houtjes op den grond uitlegt, zegt Prometheus: Such are enough
To burden the slow flight of labouring rooks,
When on the leafless tree-tops in young March
Their glossy herds assembling soothe the air
With cries of solemn joy and cawings loud.
And such the long-necked herons will bear to mend
Their airy platform, when the loving spring
Bids them take thought for their expected young.
Het eenige wat ik hierbij op te merken heb is de vraag of reigers wel op een ‘airy platform’, waarmee m.i. iets als een ooievaarsnest wordt bedoeld, nestelen. Als Prometheus schildert hoe in aloude tijden de godin ‘in heaven called Hygra, but by mortals Air’ (vgl. verschillende uitingen van Homerus, bij wien personen en voorwerpen bij goden en menschen verschillende namen hebben, en Shelley's ‘that orbèd maiden with white fire laden, Whom mortals call the moon...) haar erfdomein, de aarde, in bezit neemt, luidt het: Gaze on the sun with thine unshaded eye
And shrink from what she saw. Forests of fire
Whose waving trunks, sucking their fuel, reared
In branched flame roaring, and their torrid shades
Aye underlit with fire. The mountains lifted
And fell and followed like a running sea,
And from their swelling flanks spumed froth of fire;
Or, like awakening monsters, mighty mounds
Rose on the plain awhile.
En waar sprake is van mensch en natuur, luidt het van de laatste: | |
[pagina 291]
| |
She knows her silence sweeter when it girds
His murmurous crities, her wide wasteful curves
Larger beside his economic line;
Or what can add a mystery to the dark,
As doth his measured music when it moves
With rhythmic sweetness through the void of night?
Zijn de beide laatste regels geen heerlijkheid, geen ‘joy for ever’? En wanneer we dan regels lezen als ‘the sails Piloting over the wind-dappled blue Of the summer-soothed Aegean’, en ‘Her eyeballs fixed upon the unbodied dark Through which a draping mist of luminous gloom Drifts from her couch away’ en ‘Stretched on the rock, Naked to scorching sun, to pinching frost,Ga naar voetnoot1) To wind and storm and beaks of wingèd fiends From year to year he lies...’, waar Prometheus zijn eigen lot voorspelt, en ‘But now the rising passion of my will Already jars his reaching sense’, dan moeten we bekennen dat Bridges een groot dichter is. Waar sprake is van Niobe, welke figuur voor mij om te begrijpen redenen een ‘additional interest’ heeft, zegt de dichter aan 't eind van de passage: And somewhere now, among lone mountain rocks
On Sipylus, where couch the nymphs at night
Who dance all day by Achelous' stream,
The once proud mother lies, herself a rock,
And in cold breast broods o'er the goddess' wrong.Ga naar voetnoot2)
Shakespeariaansch doen me, onder meer, de volgende passages aan: Let now sweet Music blab
Her secret and give o'er; here is a trumpet
That mocks her method.
The face of nature is not always kind:
And if thou search the sum of visible being
To find thy blessing featured, 'tis not there: -
| |
[pagina 292]
| |
Trouwens in den verderen loop van dit opstel zullen we meer gedeelten zien die Shakespeare achtig ‘anmuthen’. Eros and Psyche is het bekende verhaal van Apuleius nog eens oververteld, zooals Willem Morris dat deed in zijn Earthly Paradise, en wel als het verhaal van Mei - de verhalen zijn naar de maanden gegroepeerd - The Story of Cupid and Psyche. Ik kan niet beter doen dan het begin van beide verhalen te citeeren, waarbij Morris als oudste vóórgaat. In the Greek land of old there was a King
Happy in battle, rich in everything;
Most rich in this, that he a daughter had
Whose beauty made the longing city glad.
She was so fair, that strangers from the sea
Just landed, in the temples thought that she
Was Venus visible to mortal eyes,
New come from Cyprus for a world's surprise.
Bij Bridges is 't verhaal naar de maanden en jaargetijden ingedeeld, te beginnen met Maart-Mei (lente) en te eindigen met December-Februari (winter). Aldus nu is de aanhef van Maart: In midmost lenght of hundred-citied Crete,
The land that cradl'd Zeus, of old renown
Where grave Demeter nurseried her wheat,
And Minos fashion'd law, ere he went down
To judge the quaking hordes of Hell's domain,
There dwelt a King on the Omphalian plain
Eastward of Ida, in a little town.
Zooals men ziet, hebben beide dichters dezelfde versmaat gebruikt, rijmende vijfvoetige jamben; bij Bridges in coupletten van zeven regels verdeeld; bij Morris dóórgaand met hier en daar een interlinie. Overigens is Bridges veel meer gedetailleerd, o.a. door het verleggen van het verhaal naar een bepaald deel van Griekenland, Creta, en werkt hij alles veel verder uit, zoo waar hij de uitwerking van Psyche's schoonheid schildert en er meteen romantische vereering doorheenvlecht, zooals in de stanza (regel 3 en 4 ‘Psyche’-dóórvoering): Her vision rather drave from passion's heart
What earthly soil it had afore possest;
Since to man's purer unsubstantial part
| |
[pagina 293]
| |
The brightness of her presence was addrest;
And such as mock'd at God, when once they saw
Her heavenly glance, were humbl'd, and in awe
Of things unseen, return'd to praise the Best.
Dit is niet Apuleius, maar Bridges, en in zooverre is Morris eenvoudiger en meer 't antieke voorbeeld volgend. Hier en daar is Morris weer wat meer uitgesponnen, zooals in het kort hierop volgende orakel aan Psyche's vader, waarvoor Morris een en twintig regels gebruikt, terwijl Bridges het in één kernachtige strofe vastzet. Bij Apuleius is het orakel vervat in acht versregels, vier paren disticha. Maar Morris en Bridges hebben, ieder op zijn wijs, het beroemde verhaal verteld, en goed verteld, omdat zij beiden goede dichters zijn. Waar Psyche door de onzichtbare stemmen wordt verwelkomd, gebaad, bediend, ruischt er een zachte muziek van ‘strings unseen and reeds’ door de lucht, en de aard van deze muziek wordt door Bridges bezongen in een akrostichon op den grooten Engelschen musicus Purcell (dit is een gedeelte van de oorspronkelijke opdracht): P athetic strains and passionate they wove,
U rgent in ecstasies of heavenly sense;
R esponsive rivalries, that, while they strove,
C ombined in full harmonious suspense,
E ntrancing wild desire, then fell at last
L ull'd in soft closes, and with gay contrast
L aunch'd forth their fresh unwearied excellence.
Zoodoende brengt Bridges allerlei nieuwe schoonheid in het verhaal, dat zoodoende een soort van ‘medley’ wordt. In een aanteekening bij dit gedicht wijst hij er ook op dat de beschrijving van een zonsondergang dien hij ergens geeft een weergave is van de verschijnselen die volgden op de uitbarsting van Krakatau. Ziehier een van de strofen: Broad and low down, where late the sun had been,
A wealth of orange-gold was thickly shed,
Fading above into a field of green,
Like apples ere they ripen into red;
Then to the height a variable hue
Of rose and pink and crimson freak'd with blue,
And olive-border'd clouds o'er lilac red.
| |
[pagina 294]
| |
Dit tweemaal rijmen met ‘red’ komt me wat slordig, en een akrostichon op een zeventiende-eeuwsch Engelsch musicus in een aloud verhaal wat bedenkelijk voor. Bridges heeft overigens groote vereering voor Purcell, en hij schreef ook een Purcell Commemoration Ode, die gecomponeerd werd door een van de beste levende Engelsche componisten Dr. Hubert Parry.Ga naar voetnoot1) Van Eros en Psyche zegt de reeds genoemde Herbert Warren m.i. gelukkiger dan van die ‘fine Alicaics’ het volgende: ‘In this smooth but lofty tale, the bella fabella of the tinsel age of Apuleius receives an entirely new dignity, Psyche wears a sweet English girlhood; and the allegory of “True Love and the Soul”, which underlies the immemorial story, speaks once more in a worthy and golden note.’ The Growth of Love is een cyclus van sonnetten, te vergelijken met de canzonen van Dante in zijn Vita Nuova, met de sonnetten van Petrarca aan Laura, van Michel Angelo aan Vittoria Colonna, met die van Shakespeare, met Perks Mathilde. (Verwey's Van de Liefde die Vriendschap heet, hoezeer ook veel schoons bevattend, is op een ander plan, en Kloos' Adoratiecyclus is m.i. voor een groot deel meer poging gebleven dan verwezenlijking geworden.) Deze sonnetten van Bridges, in een aanteekening waarvan hij enkele verplichtingen jegens Michel Angelo en een anoniem sonnettendichter erkent (van dergelijke verplichtingen in zìjn werk jegens Shakespeare zwéég Verwey) zijn zuiver van vorm, vol hooge fantasie, met nu en dan schitterende beelden (over 't geheel is Bridges niet beelden-rijk). Ze zijn over 't geheel rijker en rijper dan die van Perk, omdat de Engelsche dichter rijker en rijper van levenservaring was toen hij zijn verzen schreef. Vaak zijn ze eenigszins Shakespeariaansch van timbre; bijv. het volgende lijkt me in zijn toon, al is de vorm anders (30): My lady pleases me and I please her;
This know we both, and I besides know well
Wherefore I love her, and I love to tell
My love, as all my loving songs aver.
But what on her part could the passion stir,
| |
[pagina 295]
| |
Tho' 'tis more difficult for love to spell,
Yet can I dare divine how this befel,
Nor will her lips deny it if I err.
She loves me first because I love her, then
Loves me for knowing why she should be loved,
And that I love to praise her, loves again.
So from her beauty both our loves are moved,
And by her beauty are sustain'd; nor when
The earth falls from the sun is this disproved.
Shakespeare zelf wordt gehuldigd in de terzinen van 21: Lo, Shakespeare, since thy time nature is loth
To yield to art her fair supremacy;
In conquering one thou hast so enrichèd both.
What shall I say? for God - whose wise decree
Confirmeth all He did by all He doth -
Doubled His whole creation making thee.
Hier en daar merkte ik een enkele gezochtheid (27) of duisterheid (29, regel 14), ook nu en dan een prozaïsche wending op, maar 't geheel is zeldzaam frissche lectuur, een verademing en genot van de vele Hollandsche sonnetten - gelukkig niet alle - na den Mathilde-cyclus, die worden ontsierd door allerlei roekelooze ruwheden tegen de taal, gewild rijmgepeuter, ongelijkheid van inspiratie en gebrek aan eenheid. De dichter spreekt wel van zijn ‘uncared-for songs’, met ‘a sense so hard, a style so worn and bare’, van zijn ‘meagre rhymes’ die hij ‘illnatured, stiff and rude’ weet, maar wij weten en denken beter van een dichter die een sonnet schrijft als 57: In autumn moonlight, when the white air wan
Is fragrant in the wake of summer hence,
'Tis sweet to sit entranced, and muse thereon
In melancholy and godlike indolence:
When the proud spirit, lull'd by mortal prime
To fond pretence of immortality,
Vieweth all moments from the birth of time,
All things whate'er have been or yet shall be.
| |
[pagina 296]
| |
And like the garden, where the year is spent,
The ruin of old life is full of yearning,
Mingling poetic rapture of lament
With flowers and sunshine of spring's sure returning;
Only in visions of the white air wan
By godlike fancy seized and dwelt upon.
Een even mooi voorbeeld, ofschoon anders van gevoel en zegging, is 62, waarvan de vorm evenals van 't vorige weer Shakespeariaansch is: I will be what God made me, nor protest
Against the bent of genius in my time,
That science of my friends robs all the best,
While I love beauty, and was born to rhyme.
Be they our mighty men, and let me dwell
In shadow among the mighty shades of old,
With love's forsaken palace for my cell;
Whence I look forth and all the world behold,
And say, These better days, in best things worse,
This bastardy of time's magnificence,
Will mend in fashion and throw off the curse,
To crown new love with higher excellence.
Curs'd tho' I be to live my life alone,
My toil is for man's joy, his joy my own.
Hierin is m.i. een allergelukkigste harmonie van mannelijkheid en teederheid. Over het tweede deel, Shorter Poems en New Poems, zal ik zeer kort zijn. Het zijn lyrische gedichten, enkele vol van heerlijk-ekstatische levensvreugd, andere meer in mineur-toon, weer andere luchtige, vluchtige, dansende liedjes, geneuriede vooisen en refereinen, snel opgerezen in de ziel en van naief, natuurlijk geluid, terwijl er ook weer zijn van diepere gedachte en beteekenis, en van een meer ‘ambitious’ soort. Het meest-geciteerde en bekende zal wel Bk II, 13 van de Sh. P. zijn, aanvangend: I have loved flowers that fade
Within whose magic tents
Rich hues have marriage made
With sweet unmemoried scents:
| |
[pagina 297]
| |
A honeymoon delight, -
A joy of love at sight,
That ages in an hour: -
My song be like a flower!
Dit is bizonder teeder en gevoelig van klank en gang en gedachte, broos en fijn, gracieus en streng tevens, maar er is ook naar mijn gevoel een mystieke bekoring in, vooral in de eerste vier regels. Ik heb Herrick en George Herbert doorgebladerd om te zien of ik iets dergelijks kon vinden, maar het is alles vromer of vreemder of gewoner. Dit stukje van Bridges met de twee volgende coupletten zijn iets unieks in de Engelsche literatuur, misschien had alleen Beddoes of de duizendkunstenaar Swinburne zooiets kunnen scheppen. En is het volgende niet een heerlijk liedje, in al zijn kleinheid en eenvoud toch zoo compleet (Sh. P. IV, 17): The idle life I lead
Is like a pleasant sleep,
Wherein I rest and heed
The dreams that by me sweep.
And still of all my dreams
In turn so swiftly past,
Each in its fancy seems
A nobler than the last.
And every eve I say,
Noting my step in bliss,
That I have known no day
In all my life like this.
Dit gelijkt in verschillende opzichten op gelijksoortige uitingen van Robert Louis Stevenson (1850-1894). Een mooi gedichtje is ook dit (Sh. P. IV, 28), waarvan ik de eerste twee coupletten citeer: My spirit kisseth thine,
My spirit embraceth thee:
I feel thy being twine
Her graces over me,
In the life-kindling fold
Of God's breath; where on high,
In furthest space untold
Like a lost world I lie...
| |
[pagina 298]
| |
De stemming hiervan doet denken aan Shelley's Love's Philosophy (‘The fountains mingle with the river’). Verder zijn van deze reeks nog te noemen en te roemen ‘My eyes for beauty pine’, ‘Fire of heaven, whose starry arrow’ (beide ook voorkomend in Bridges' blijspel The Humours of the Court, waarover straks), ‘I made another song’, de elegie ‘Assemble, all ye maidens, at the door’, geschreven op den dood van een edelvrouw gestorven van verdriet over den dood van haar verloofde - ik kan niet nalaten deze drie prachtstrofen er uit te doen hooren, ze zijn één en al muziek en klagende zang; ze doen me denken aan Milton en Spenser: Cloke her in ermine, for the night is cold,
And wrap her warmly, for the night is long,
In pious hands the flaming torches hold,
While her attendants, chosen from among
Her faithful virgin throng,
May lay her in her cedar litter,
Decking her coverlet with sprigs of gold,
Roses, and lilies white that best befit her.
Sound flute and tabor, that the bridal be
Not without music, nor with these alone;
But let the viol lead the melody,
With lesser intervals, and plaintive moan
Of sinking semitone;
And, all in choir, the virgin voices
Rest not from singing in skilled harmony
The song that aye the bridegroom's ear rejoices.
Let the priests go before, arrayed in white,
And let the dark-stoled minstrels follow slow,
Next they that bear her, honoured on this night,
And then the maidens, in a double row,
Each singing soft and low,
And each on high a torch upstaying:
Unto her lover lead her forth with light,
With music, and with singing, and with praying.
Dan nog The Downs, Spring (Ode I & II), Indolence, ‘The storm is over, the land hushes to rest’, North wind in October (die ‘whistleth to the descending Blows of his icy flail’ waarmede de eenige verzen hoogerop voorkomende ‘cloud of | |
[pagina 299]
| |
skirmishing hail’ wordt bedoeld. Vgl. in Shelley's Cloud ‘I wield the flail of the lashing hail’); ten slotte van New Poems: The South Wind, ‘My delight and thy delight’, ‘Riding adown the country lanes’, Pater Filio, November, in de meeste waarvan ook groote liefde tot de natuur blijkt en de gave om die liefde een waardige stem te geven. Deel III bevat NeroGa naar voetnoot1) en Achilles in Scyros. Het eerste is een groote ‘historical tragedy’ met alle kuiperijen, kronkelgangen, triomfen, verijdelingen; het is een spel van hofintrige, strijdende belangen en onderlinge veten. Om de centrale figuren van Nero en zijn moeder Agrippina groepeeren zich allerlei personen die verschillende doeleinden najagen. Nero is impulsief, overijld, suggestionabel en zeer sterk voor indrukken vatbaar (blz. 115, 117). Hij doodt Britannicus, omdat Agrippina, de heerschzuchtige die zich door haar zoon achteruitgezet acht, dezen tegen hem wil uitspelen. Hij deinst terug voor moedermoord, en moet nu uit noodweer Britannicus dooden, dien hij volstrekt niet haat (blz. 121). Nero is bang voor zijn moeder en hij heeft wroeging over Britannicus' vermoording. Het weifelende in zijn karakter, niettegenstaande zijn heethoofdigheid, komt vooral goed uit in zijn onderhoud met Burrus (blz. 119 vgg.). Verder is Nero open; hij bespreekt de dingen met iedereen op den man af, zegt ronduit aan beschuldigden wat hun ten laste wordt gelegd, maar is ook haastig in 't gelooven van elk gerucht dat hem wordt ingeblazen - zoo de door Domitia en Paris bekonkelde en door den laatste geuite beschuldiging tegen Rubellius Plautus, Agrippina, Burrus e.a.; vooral wanneer hij door wijn is verhit neemt hij erg makkelijk aan en loopt hij gauw warm. Agrippina is even rusteloos en intrigeerend als Mary Stuart in Swinburne's trilogie; ze doet hier en daar ook denken aan Lady Macbeth (blz. 19, 32, 34). Van de geruchten omtrent bloedschande tusschen Nero en zijn moeder, waarvan Tacitus Ann. XIV gewaagt, is bij Bridges niets te vinden. Alleen wanneer Agrippina haar zoon wil dwarsboomen in zijn liefde voor Poppaea, besluit hij haar te vermoorden. Toch heeft Agrippina met vrouwelijke schranderheid Poppaea | |
[pagina 300]
| |
goed doorzien (blz. 141). Ik kies ter illustratie van dit boeiende drama de korte alleenspraak van Nero, nadat hij Anicetus bevolen heeft middelen te beramen voor den dood van Agrippina: Now comes my part: ay, though it vex my soul
To stoop; tho' this be Caesar's greatest wrong,
That he must patch his faultless power with guile,
And having all command, miss of his will
But for a subterfuge... yet for this once
I'll do it - 't is little; but to write a letter,
Feign to discard Poppaea, as mistrusting
Her love and character; and from that vantage
I surely win my mother to come forth
And join the court at Baiae - she will come.
Verder waar Seneca - leermeester van Nero, en niettegenstaande zijn wijsgeerschap de gladde homme du monde, de gewikste diplomaat en de de kaart van 't land kennende politicus - een beschrijving geeft van den jongen Nero, toen hij door toedoen van Agrippina uit de ballingschap was teruggeroepen: I knelt in tears there, nor ashamed of tears,
Though at her side I was aware was standing
A boy of some twelve years; whom, when I rose,
She then presented as her son, and bade me
Take him for pupil. As I saw him then
In fullest grace of boyhood, apt in all
Boys should be manly in, and gifted further
Than boys are wont with insight, and the touch
Of human sympathy and learned taste,
Proficient in some arts and dull in none,
But coy withal and generous, 't was no wonder
If ere that evening passed I had admitted
The schemes his mother had laid, which in short time
Were brought to pass.
De laatste woorden van Nero luiden: My lords, 'tis done. Nay, look not grieved. There's none
Suffers as much as I; all share the good.
And think not that to keep the world at peace
I grudge this sacrifice: the general care
I set before my own, and therefore bid
| |
[pagina 301]
| |
There be no public mourning, nay, to-morrow
We shall attend the spectacles and games,
Appear as usual before the people:
Ay, and I partly look, my lords, to you
That I be well received. Good night to all!
Achilles in Scyros is de dramatiseering van het verhaal hoe Achilles in meisjeskleeren en onder den meisjesnaam Pyrrha door zijn moeder Thetis verborgen werd bij koning Lykomedes op 't eiland Scyros om hem te onttrekken aan den tocht tegen Troje, en hoe hij door de als kooplieden vermomde Ulysses en Diomedes werd ontdekt. Aangezien we reeds een ‘mask’ in antieken trant hebben vermeld, en we nog een groot drama in dezelfde sfeer spelend zullen krijgen, kunnen we dit - overigens zeer liefelijke kleine spel - stilzwijgend voorbijgaan. Alleen een kort koor, ongeveer tegen het eind van het stuk (1420 vgg.), wil ik aanhalen (het koor bestaat uit meisjes van Scyros): O daughter of Nereus old,
Queen of the nymphs that swim
By day in gleams of gold,
By night in the silver dim,
Forgive in pity, we pray,
Forgive the ill we have done.
Why didst thou hide this thing from us?
For if we had known thy son
We had guarded him well to-day,
Nor ever betrayed him thus.
For though we may not ride
Thy tall sea-horses nor play
In the rainbow-tinted spray,
Nor dive down under the tide
To the secret caves of the main,
Among thy laughing train;
Yet had we served thee well as they,
Had we thy secret shared:
Nor ever had lost from garden and hall
Pyrrha the golden-haired,
Pyrrha beloved of all.
Het vierde deel bevat twee groote drama's Palicio en The Return of Ulysses. Het eerste speelt op Sicilië, en de hoofd- | |
[pagina 302]
| |
persoon is een rooverhoofdman die het volk van de tirannie van den onderkoning Hugo wil bevrijden. Bij gelegenheid dat hij vervolgd wordt, vlucht hij in het huis van den opperrechter Manuel, een verren verwant, en wint de liefde van diens zuster Margaret. Door allerlei intrigen en verwikkelingen heen, volgt de afzetting van Hugo en het huwelijk, eenerzijds van Palicio en Margaret, anderszijds van Manuel en Constance, Hugo's dochter. De twee genoemde vrouwen zijn van het Antigone-Ismene of Elektra-Chrysothemis type, Margaret vertegenwoordigt het meer actieve, Constance het meer passieve element. Ook vertoont Margaret eenige verwantschap met Beatrice uit Much Ado about Nothing. De vermomming van Manuel als monnik doet denken aan den hertog in Measure for Measure, zijn schipbreuk aan Pericles.Ga naar voetnoot1) Dat Margaret met al haar cordaat optreden en tot handelen geneigde natuur, innerlijk toch echt liefderijk en vrouwelijk is, bewijze het volgende fragment waarin wordt medegedeeld hoe zij Constance, wier geest gestoord was door den gewaanden dood van Manuel, gered heeft uit zware ziekte (de geneesheer Rosso spreekt tot Manuel): 'Twas Margaret's doing: all night long she sat
By Constance' bed, and there wlth gentlest presence
And soft accustomed voice most gradually
She soothed and won the wandering spirit back.
But, oh, the sweetest skill! - she, as she saw
Constance take note of her, made no discovery,
But spoke of thee and all things else, as if
There never had been change: and that so well,
That Constance, who lay gazing on the wall,
And questioning of her error, whence it grew,
Soon laid it on herself, and by and by
Told Margaret of her dream, and asked how long
She had lain so sick in bed; nor ever learned
How real had her woe been, till she knew
That all was over.
| |
[pagina 303]
| |
The Return of Ulysses is de dramatiseering van boek XIII-XXII van de Odyssee. Verscheidene uit Homerus bekende figuren komen er in voor, andere heeft de dichter weggelaten, zoo Iros, Melanthios, Medon. De korte inhoud is zeer spoedig verteld: Ulysses keert naar zijn vaderland Ithaka terug, vertoeft als bedelaar vermomd en een tijdlang alleen bij zijn zoon Telemachos bekend aan zijn eigen hof, waar hij na vooraf beraamd plan de vrijers van Penelope neerschiet.Ga naar voetnoot1) Hierbij wordt alles beraamd met en geleid door de godin Pallas Athene, Ulysses' trouwe beschermster.Ga naar voetnoot2) Bij de lezing van dit stuk werd ik telkens herinnerd aan Homerus en Shakespeare. Geheele bladzijden zijn letterlijke vertaling of paraphrase van de Odyssee, zelfs spreekwoordelijke uitdrukkingen worden bewaard, zoo bijv. op blz. 184, vs. 451 ‘Still from the gratten one may guess the grain’ (Vgl. Od. XIV, 214: ἀλλ᾽ ἔμπης ϰαλάμην γέ σ᾽ὀίομαι εἰσοϱάοντα γιγνώσϰειν, ge zult me zelfs wel kennen, meen ik, aan den schralen halm). Een enkele maal wordt van de voorstelling bij Homerus afgeweken, ik wijs o.a. op het meer humane element dat Bridges er in brengt als hij in 't begin van het vijfde bedrijf Telemachos aldus laat spreken: I am sad for thee father, that thy return
Must be in battle, when thou shouldst have come
In peace and merriment: and for my mother
I grieve that when her sorrow's cause is fled,
Her joy must break so sternly: and for these halls
I mourn, that they must know the din of arms,
And bear the stain of life-blood. But not least
For these rash men I am sorry who I know
In part deserve to die, and yet not all:
Being for the most of common parts, no ruder
Nor worse than others are: while to the worst
Forgiveness of their wrongs would be, methinks,
Nobler revenge, and as a punishment
Heavier than death.
| |
[pagina 304]
| |
Zoo ook bracht Göthe in Iphigenien in Tauris een meer humanitair-christelijk element, door Thoas er door overreding toe te brengen Iphigenia mee te geven aan Orestes en Pylades, tegenover de sluwe berekening waarmee dit bij Euripides gebeurt. Tijdens den vrijermoord verschijnt Penelope met eenige dienaressen ten tooneele, welke zij door de reten van de deur naar de slachting laat zien, hetgeen ook niet bij Homerus voorkomt. De alleenspraak van Ulysses in de tweede akte is klassieke geest getransponeerd in neo-romantiek doortrild van modern gevoel en verbeelding - Ulysses wacht in zijn eigen gedaante, voor de gelegenheid hiertoe teruggetooverd door Pallas Athene, op zijn zoon om zich aan hem bekend te maken -: Lo! now the sun in the mid goal of heaven
Hath climbed to view my fortunes, and my shade
On this well-trodden floor falls neither way:
So towers my genius; so my future and past
Lie gathered for the moment. - How oft in dreams,
When longing hath forecast this hour, I have loved
The rescuing tears that loosed my heart: and now
The womanish water wells, I bid it back:
For nature stammers in me, and I see
Imagination hath a grasp of joy
Finer than sense; and my most passionate spirit,
When most it should leap forth, hangs back unwilling
To officer the trembling instruments,
By which delight is served. Back, then, my tears!
Fate rules; reason should fashion me. - And welcome
Even this harshness of fate; for if my son
Shall know me as I am, not as a merchant
Should I return at ease, that men might ask
Whether Ulyses were returned or no,
Rather in blood than doubt. - Here on this bench
I'll wait him, nor myself be first to speak:
And 'twill be tried for once how a man's son
Shall know his father, never having seen him.
Zij die Homerus kennen, zullen weten dat deze herkenningsscène bij Homerus anders plaats heeft. Daar gaat, na 't vertrek van den zwijnenhoeder Eumaios, Ulysses op een wenk van Athene uit de hut, wordt door haar in zijn voorkomen | |
[pagina 305]
| |
teruggetooverd en verschijnt dan aan Telemachos, die in de hut zit te wachten: Od. XVI, 154 vgg. Het tooneel tusschen de vrijers in het derde bedrijf is zeer levendig en dramatisch. Bij I, 241 vg. werd ik even herinnerd aan Shakespeare, nl. waar Athene zegt: I sent him for his safety, there to win
Opinion too of such as knew him not...
Vergelijk hiermee Macbeth I, 7. 32 vg.: He hath honoured me of late; and I have bought
Golden opinions from all sorts of people...
Ik herinner me ergens de algemeene opmerking van een Engelsch letterkundige gelezen te hebben dat de stichomythia, die in 't Grieksch zoo krachtig werkt, in 't Engelsch een irriteerende uitwerking heeft. Ik voor mij kan niets dergelijks bespeuren bij verzen als:
Ul. Fear not the threatenings of those doomèd men.
Tel. They all are armed, and thou wilt be unarmed.
Ul. Tho' they provoke me I will bide my time.
Tel. But how if they assault thee unprepared?
Ul. The goddess will withhold their impious hands.
Tel. Lurk rather here until the plot be ripe.
Maar we moeten dit klassieke drama verder laten rusten, waarin weer het Hellenisme tot uiting is gekomen, waarvan ik in mijn opstel over Swinburne sprak, d.w.z. een vernieuwd en verjongd Hellenisme, doorwaaid van den adem der romantiek, doorgeurd van haar blauwe bloem, maar nog meer van de roode der neo-romantiek. Het is dezelfde geest die in Duitschland werkte in Göthe, Kleist en anderen en nu weer opdoemt in Hofmannsthal, (zegt ook niet Stefan George: ‘Hellas ewig unsre Liebe’?) die in Frankrijk woelde in Leconte de Lisle, Barbier, André Chénier, Banville en weder herboren leeft in Barrès, Pierre Louÿs, Jean Moréas, Louis le Cardonnel, Laurent Tailhade en anderen, een geest die ook hier enkelen bezielt en tot daden dringt. Het is een Hellenisme van vagere verlangens, inniger natuurgevoel, ingewikkelder levensvisie, mysterieuzer conflikten. | |
[pagina 306]
| |
Het vijfde deel bevat weer twee drama's, het eerste een ‘tragedy in a mixed manner’ The Christian Captives, dezelfde stof behandelend als Calderons El Principe Constante (waarvan een zeer goedkoope Duitsche vertaling bestaat Der standhafte Prinz) aan welk stuk het weinige dat de beide gemeen hebben onmiddellijk is ontleend. Het tweede stuk is een blijspel, getiteld The Humours of the Court. Het is gegrond op twee Spaansche blijspelen: Calderons El secreto à voces (De stilte heeft stemmen) en Lope da Vega's El perro del hortelano (De hond van den tuinman). The Humours of the Court is een echt boeiend blijspel in den trant van de Shakespeariaansche komedies; Richard (Ricardo), hertog van Milaan, komt vermomd aan het hof van de gravin Diana en wint trots alle moeielijkheden de liefde van haar die hem altijd versmaadde. Het begint al dadelijk met een levendigen samenspraak tusschen Frederick en Richard over hun jeugd, studententijd enz. Ziehier een mooie uiting van Richard uit de eerste akte (vs. 101 vgg.): And this hour
I have seemed in Paradise: and the fair prospect
Hath quieted my spirit: I think I sail
Into the windless haven of my life
To-day with happy omens: as the stir
And sleep-forbidding rattle of the journey
Was like my life till now. Here all is peace:
The still fresh air of this October morning,
With its resigning odours; the rich hues
Wherein the gay leaves revel to their fall;
The deep blue sky; the misty distances,
And splashing fountains; and I thought I heard
A magic service of meandering music
Threading the glades and stealing on the lawns.
Verderop in deze akte, vs. 320 vgg., gebruikt Bridges een beeld, aan Plato's Protagoras ontleend: The shadowed images
Cast on the wall of this memorial cave,
This earth, wherein we dwell, are things of nought,
But serving to mislead our darkling sense...
| |
[pagina 307]
| |
De knecht van Frederick, een onbetrouwbare verklikker luisterend naar den naam van Tristram, vervult er voor een deel de rol in van een clown bij Shakespeare, en de dwaze hoveling St. Nicholas (die als surprise was bedoeld voor Laura, maar met succes door haar wordt afgecaveerd) doet denken aan een type als Lucio in Measure for Measure of Sir Andrew Aguecheek in Twelfth Night of Cloten in Cymbeline, misschien wel een mengsel van de drie. De volgende passage in het tweede bedrijf (vs. 1795 vgg.) klinkt me zeer sterk Shakespeare-achtig, doet me denken aan gedeelten van The Merchant of Venice: There's not a man or woman on God's earth,
However humble, mean, or ill-appearing
That hath not in his sight some grace and favour
Which angels see: but mortals overlook it,
Being spiritually blind: for which affliction
They have suffered half their shames, and slain the just.
But Love, God's gift, is spiritual sight;
'Tis the perception, which man lacks of all,
Given him of one, to see as angels see.
This is man's marriage: and what now I love
Is not, friend, what thou seest - though thou mayst see
A beauty unparallel'd, - but rather that
Which by love's gift I see: so say no more.
Vermeldenswaard is ook de ontboezeming van de gravin Diana in het derde bedrijf tegen 't eind van het stuk, vs. 2854 vgg.: O man, thou art our god: the almighty's curse
Crowns thee our master: from the green-sick girl
That mopes in worship of the nearest fool,
To the poor jaded wife of thirty years
Who dotes upon her striker, 'tis the same...
That's not for me. Nay, give it up altogether:
Go free. If man's so base; if that high passion,
That spirit-ecstasy, that supersensual,
Conscious devotion of divinity
Of which I dreamed, is only to be found
In books of fanciful philosophy,
Or tales of pretty poets... why then away
With books and men! my life henceforth shall prove
Woman is self-sufficing.....
| |
[pagina 308]
| |
En dat zegt Diana, die kort daarop in Ricardo's armen valt! Frailty, thy name is woman! De kunst van Bridges is echt-gezond, eenvoudig en oprecht. Er is geen zweem van trucs of kunstmatigheid in zijn werk. Het is de zuivere uiting van een zuiver gemoed. Anderen mogen meer overweldigen, schokken of verblinden; Bridges spreekt regelrecht tot het hart, want met al zijn naieven eenvoud is hij toch zoo innig, en juist daarom ook zoo open, zoo waar. Hij uit een natuurlijken toon als de vogel op zijn tak, hij heeft geen versieringen en coloraturen noodig om indruk te maken, maar geeft onvervalscht genot door het geluid dat zijn kinderlijk gemoed ontstijgt. Hij heeft iets ongerept-natuurlijks over zich, hij lijkt een zanger van de jonge wereld, vooral in zijn heerlijke lyrische liedjes en zangen. En dit, gepaard met zijn mooie dramatische begaafdheid, maakt hem tot een van de beste en merkwaardigste dichters van onzen tijd.
Edward B. Koster. |
|