De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Ander Amerika.Een half jaar in Amerika, door H.S.S. Kuyper. Rotterdam, D.A. Daamen.Er zijn oogenblikken waarop de man het betreurt, niet tot de andere sekse te behooren. Zoo op reis. Natuurlijk niet op alle reizen; vooral niet op de gewone reizen, waarop men dikwijls zijne ellebogen noodig heeft, soms zelfs - als dreigement - zijne vuisten. Doch behalve de hotelreizen, kent de vreemdeling, die niet volkomen vreemdeling is, nog een ander soort reizen: het reizen van huis tot huis, de logeerreizen, op welke de inboorling u niet alleen zijne kamers, maar beter: ook zijn hart opent. En op zulke reizen heeft de vrouwelijke zwerfster véél voor. Vóóral indien haar een wegbereider is voorgegaan en zij daarenboven tot zekere geestesrichting behoort, welke meer dan de eigenlijke vrijmetselarij, tot groote intimiteit leidt. Zich kinderen te weten en te voelen van eenzelfden Vader, wat kan inniger vriendschapsbanden doen ontstaan? In zulke gelukkige omstandigheden verkeerde mejuffrouw Kuyper, en dit geeft aan de Varia Americana van de dochter een zoo bijzondere waarde. Zoo doende heeft zij een ander Amerika kunnen zien, dan wij, mannen, gewaarworden; een Amerika, waar - zooals zij zelve getuigt - nooit over geld gesproken wordt. (En toch heeft zij tête à tête met John D. Rockefeller gemiddagmaald!) Haar Amerika is het rijk der Vrouw; en scherp opmerkster en goed vertelster, weet zij hare indrukken tot de onze te maken; zóó zelfs dat men - het boek doorgelezen hebbende, wat men | |
[pagina 134]
| |
met één adem doet - de illusie krijgt, met haar mede te hebben gereisd, zich even vermoeid voelt als wie zooveel heeft gezien, en evenzoo... het hooge woord moet er wel uit... evenzoo ontevreden is met weer te zijn neergeploft uit die regionen eener hoogere activiteit, in het beeldige, snoezige, maar wat de bewoners betreft, minder aantrekkelijke Holland. Zóó weinig zelfs heeft de schrijfster geschroomd, aan dit gevoel van onlust uitdrukking te geven, dat zij het noodig vindt haar boek te besluiten met enkele woordjes ter vergoelijking en aanmoediging. Mijns inziens had zij èn 't een, èn 't ander kunnen laten. Want het boek zelf is voldoende waarschuwing en prikkel tevens, waarom ik het dan ook in veler handen wensch, niet enkel in die van vrouwen, doch ook in die van mannen. Slechts in éen opzicht ben ik het met de schrijfster niet eens. Ook zij lost het Hollandsche noodschot, de ultima ratio waarmede wij zoo gaarne ons uit den brand helpen als wij andere naties boven de onze moeten prijzen. Wij, wij alleen zijn degelijk, de anderen zijn allemaal oppervlakkig! Zie hier bijv: hoe mejuffrouw Kuyper zich uitlaat over een onderwerp dat overigens niet een zóó groote plaats inneemt in haar boek, als velen zouden verwachten. ‘Edward Everett Hale’ - aldus schrijft zij naar aanleiding van hare kennismaking met dezen in Amerika zeer populairen letterkundige - ‘behoort tot de Unitarians (modernen). Wat hem niet belet zijn gebed tot opening van het Congres met “for Christ' sake” te besluiten. Dìt, en zijn aanstelling tot Chaplain of the Senate, is even typisch Amerikaansch als het algemeen christelijk karakter der natie. Wat men precies gelooft, doet er op publiek terrein als dit, minder toe. Mits men met eerbied en bewondering over den bijbel, God en den persoon van Christus spreekt, mits men religieus gevoel in schoone religieuse woorden kan uiten en vooral zoo men zijn geloof in zijne werken toontGa naar voetnoot1), is men a beautiful Christian. Dit is de donkere zijde van het licht, dat zoo verkwikkend door Amerika's samenleving schijnt. Het Christendom in de breedte uitgebreid, schier iederen duim gronds bedekkend maar ten koste van zijn diepte, dikwijls zelfs ten koste van zijn realiteit.’ | |
[pagina 135]
| |
Ja, ik weet wel, een Nederlander wroet gaarne diep, heel diep; maar moet daaruit noodwendigerwijze volgen, dat wij zooveel grooter schatten brengen aan het daglicht? Ook dit is m.i. veel meer een vraagstuk van volksgesteldheid. Om bij Amerika te blijven: welke rijke steenkoolbeddingen en metaalvoorraden worden daar niet gevonden aan de oppervlakte of zóó dicht daaronder, dat eigenlijk gezegde mijnbouw niet noodig is. Doch zijn die steenkool en dat metaal daarom van mindere hoedanigheid dan wat Europa zuchtend en kreunend uit groote diepten omhoog haalt? In plaats van te beschuldigen van oppervlakkigheid, zoude ik dan ook liever willen prijzen het maathouden, dat, óók in het godsdienstige, de Amerikaansche maatschappij kenmerkt. En waar mejuffrouw Kuyper latijn spreekt, waag ik het haar een dictum in herinnering te brengen van Scaliger: Nescire velle quae Magister Optimus
Docere non vult, erudita inscitia est.
Dit, aangevuld met het ‘Ignorabimus’ van du Bois Reymond, als vrucht der moderne wetenschap, wijst m.i. Europa hoe het, door kracht van zelfbeheersching, komen kan tot een maathouden, dat Amerika onbewust, door omstandigheden en klimaat geholpen, zoozeer onderscheidt van de Oude wereld. En mejuffrouw Kuyper zelf helpt mij mijne stelling bewijzen. Het beste wat Amerika heeft voortgebracht, en waarvan haar boek ons zoovele voorbeelden geeft, is de Amerikaansche vrouw. Hoe harmonisch is zij niet ontwikkeld, juist dóór dat maathouden! Alleraardigst geeft de schrijfster zelf de tegenstelling: ‘De vrouwen (der Oude wereld) zooals ik haar tot dusver leerde kennen, zijn en gros te verdeelen in drie hoofdgroepen. De vrouw die opgaat in haar huishouden, en, zoo ze die heeft, in de verzorging van haar man en kinderen. Een uitmuntend type, dat gewoonlijk door haar omgeving, meer nog door de beide andere soorten vrouwen (waarover straks) lang niet naar waarde geschat wordt. Een kenmerk van de huishoudelijke vrouw is, dat zij zich om wat buiten keuken, provisiekamer, kleerenkast, linnenkast en huiskamer gebeurt, zoo goed als niet bekommert. Uit deze vijf geuniëerde provinciën bestaat haar rijk, waarin zij zich de koningin te gelukkig voelt. Een tweede kenmerk van | |
[pagina 136]
| |
deze vrouw is, dat zij weinig of niets om haar uiterlijk geeft. Zij ziet er “netjes” en “degelijk” uit. Meer wenscht zij niet. Een even bekend, hoewel minder voorkomend type, is de intellectueele vrouw, die leest, studeert, schrijft of wat dan ook. Tien tegen één, dat zij niet van huishouden houdt en er zoo goed als niets van weet. En tegenover haar toilet neemt zij dezelfde houding aan als tegenover 't huishouden: die van onverschilligheid en onkunde. Ze kleedt zich vooral “praktisch”, en heeft in den regel zoo in haar kleeding, als in haar geheele optreden, iets hards, manlijks en onsympathieks. Nauw aan haar verwant is de vrouw, die hare bezigheden buitenshuis heeft, op sociaal en philantropisch gebied. Gewoonlijk mist deze evenzeer het echt-vrouwelijke en ladylike als de intellectueele. De derde hoofdgroep is de vrouw, die véél om haar kleeding geeft als om al wat “mooi” is. Zij heeft smaak, een lieve stem, vriendelijke manieren, en is in den regel rijk. Vooral in de groote wereld vindt men dit type. “Gewoonlijk kan men met deze vrouw evenmin “praten” als met de eerste - en is het huishouden evenzeer terra incognita voor haar als voor de tweede. En nu is het merkwaardige van de Amerikaansche vrouw - eveneens uitzonderingen daargelaten natuurlijk - dat zij de eigenschappen van deze drie soorten in zich vereenigt. Ze is huishoudelijk zonder een huismusch te zijn - intellectueel zonder een blauwkous te zijn - heeft een vrouwelijk gevoel voor schoonheid van kleeding en omgeving zonder ijdel te zijn. Zij maakt den indruk van nòch in haar huishouden, nòch in haar intellectueele en buitenhuize bezigheden, nòch in haar kleeding en zin voor schoonheid op te gaan, en toch stelt zij er haar eere in, geen dezer sfeeren te verwaarloozen. De Amerikaansche vrouw met één meid, leeft als het ware in veel hooger stand dan haar Hollandsche lotgenooten, dikwijls zelfs dan zij, die twee of drie dienstboden heeft. Aan den eenen kant werkt de Amerikaansche veel meer mee in huis, aan den anderen kant stelt ze veel hooger eischen aan 't leven. Dit over haar huishoudelijk werk. Maar hierin gaat ze volstrekt niet op. Ze neemt ook aan 't publieke leven deel. Houdt geregeld de tijdschriften (die uitstekend zijn in Amerika) bij, is lid van een of meer studie-clubs, is op de hoogte van de vragen | |
[pagina 137]
| |
van den dag, bekommert zich om de belangen van haar stad, kerk of vereeniging. Er zit hier een algemeen verantwoordelijkheidsgevoel in de lucht, en toestanden en hervormingen worden, ook door de vrouwen, openlijk besproken en dikwijls met kennis van zaken bediscussieerd. Als ge pas uit Holland komt, staat gij er verbaasd over, dat dit dezelfde vrouwen zijn, die 's morgens nog de trappen veegden of het eten hielpen klaarmaken, en nu, keurig gekleed, op lunch of club verschijnen, als kenden zij geen huishoudelijke zorgen.’ Ik zou nog veel kunnen afschrijven, maar wil liever ook in dezen de amerikaansche kortheid betrachten, welke mejuffrouw Kuyper in de recensenten van overzee zoozeer, en terecht, waardeert. Daarenboven, men leze het boek zelf, niet het minst wegens hetgeen dit mededeelt omtrent meisjes-opvoeding en de vrouwencolleges te Vassar en Bryn Mawr. Welke ook de voordeelen van co-educatie mogen zijn, zich uitleven kan de vrouw beter in zulk een vrouwen-omgeving, en ik hoop van harte dat eenige Hollandsche meisjes, met levenslust en levensmoed toegerust, eens daarheen zullen trekken, om dan als pionieren ons eigen land - nog zoo braak in dat opzicht - te ontginnen. Tot hartsterking beveel ik dezen dan aan te lezen ‘When Patty went to college’ - de lotgevallen van een kerngezond meisje-studentje aan zulk een instelling, een boek vol guitenstreken en met verrassend, goed gevoeld slot.Ga naar voetnoot1) En hopen wij dat mejuffrouw Kuyper na dezen ons nog meer zal geven. Ook nog een ander Amerika, het Amerika dat noch in dit, noch in de overige nederlandsche reisbeschrijvingen is behandeld, en waarvoor de bouwstoffen dan ook - na bezoek ter plaatse - meer in het studeervertrek zijn te verzamelen en te verwerken. De schrijfster heeft slechts in hooge amerikaansche kringen verkeerd, bij Christenen van goeden huize en behuizinge. Doch er zijn nog andere domine's, dan die waarmede zij kennis maakte, en die met $ 10,000 bezoldigd werden, of als die nog véél rijkere bij wien zij in New-York logeerde en wiens paleis zij beschrijft. Ook zijn er nog andere soorten arbeidende vrouwen dan die, welke | |
[pagina 138]
| |
zij ontmoette en van welke de minste vele dollars daags verdiende. Er is een heel hard werkend en daarbij heel slecht betaald Amerika, en er zijn nog heel wat andere moeielijke kwesties daar te lande dan de Negerkwestie. En ook omtrent die menschen en vraagstukken is het wenschelijk dat wij worden ingelicht; ook dát onderzoek kan voor ons eigen land vruchtdragend worden. Want hoeveel ook in Amerika anders moge zijn en blijven dan in de Oude wereld, de grondstof: de mensch, is toch dezelfde; been van ons been, vleesch van ons bloed. En wie scherp ziet, bespeurt hoe meer en meer de Amerikaansche vraagstukken gelijk worden aan de Europeesche, eensdeels omdat Amerika, anderdeels omdat ook Europa verandert. Zoo klinkt de lofzang van mejuffrouw Kuyper op de Amerikaansche jeugd - hoezeer nog in vele opzichten verdiend, - toch eenigszins vreemd als men in de jongst aangekomen Evening Post leest, hoe in New-York er ernstig aan gedacht wordt de sedert 1870 aldaar afgeschafte school-lijfstraffen wederom in te voeren. En aan de andere zijde ontwaken ook - niet het minst hier te lande - nieuwe gevoelens. Zoude een halve eeuw geleden iemand van mejuffrouw Kuypers geestesrichting reizende nonnetjes hebben aangesproken en daarna deze opmerking hebben neerschreven: ‘Als ik afscheid genomen heb van de vriendelijke zusters, dingen drie gedachten in mijn binnenste naar den voorrang. Hoe weinig weten wij, Protestantsche Christenen, toch van het leven en arbeiden der Roomsche Christenen - hoeveel is er, dat ons vereenigt met Rome - en hoeveel is er dat ons er van scheidt onherroepelijk.’ Zouden, om bij eigen godsdienst te blijven, Betje Wolff en Aagje Deken nu nog stof kunnen vinden voor hare vermakelijke kwezeltypes? Mejuffrouw Kuyper zag zich zelfs genoodzaakt, wanneer men naar hare beginselen vroeg, en zij die ‘Calvinistisch’ noemde, er een nadere uitlegging aan toe te voegen. ‘Want onder Calvinism verstaat men in Amerika geheel iets anders dan wij. Het is daar eensluidend met een verouderd theologisch systeem, dat zich vooral bezig houdt met de verkiezing en de verwerping, meer nog met 't laatste dan met 't eerste - en welks aanhangers met Doopersche mijdinghe, de wereld om hen heen, als uit den booze, | |
[pagina 139]
| |
links laten liggen, en zich met een boekske in een hoekske terugtrekken.’ Wie niet tot de jongeren van dagen behoort, moet dan ook getuigen dat in Nederland de godsdienst een zonniger tint heeft aangenomen; dat bij de diepgravenden lucht komt, bij de oppervlakkigen ernst, bij allen meer maat. En al wordt er in onze domineeshuizen nog niet gedanst zooals in de Pastorie van Noddebö, of geen studentenlied uit volle borst gezongen bij een glas ouden rijnschen wijn, gelijk door den bijnaemeritus Duitschen predikant in Herzog's ‘Lebenslied’, wij hebben dan toch al de trommelen en fluiten van het Leger des Heils! Levensblijheid, levensmoed, levenskracht! hoezeer kan eene uitwisseling tusschen Nieuwe en Oude wereld deze bij beide verhoogen! Met vreugde worde daarom ontvangen wat de begaafde schrijfster ons brengt in smijdige - waar het pas geeft, ook zéér gespierde - taal (men leze bijv. hare wedergave van Booker Washington's toespraak); een taal, welke, ofschoon echt Hollandsch, toch getuigt dat ook bij haar de opwekkende Amerikaansche atmosfeer niet zonder inwerking is gebleven.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|