een onnoemelijk aantal proeven is de ‘wijsgeerige’ schrijver tot het besef gekomen, ‘que l'âme peut se faire obéir par la bête et que, par un fâcheux retour, celle-ci oblige très-souvent l'âme d'agir contre son gré.... Le grand art d'un homme de génie est de savoir bien élever sa bête....’
Dalcroze's geturn bedoelt niets anders. Juffrouw van Rennes, zoo eensgezind met den Zwitser: als hij muziekmensch en pedagoog, heeft een vlugschrift over het nieuwe onderwijs geschreven, dat bijvoorbeeld in mijne woonplaats reeds concurreerenderwijs wordt gegeven. Wie er nooit nog van hoorde, bestelle het vlugschrift: het vestigt zijn aandacht op iets goeds.
Want al heeft Hans von Bülow kunnen beweren, dat ‘im Anfang war der Rhythmus’, de menschekinderen van tegenwoordig staan zóó ver van ‘het begin’, dat hun vaak alle rhythmiek ontbreekt; dat zij niet kunnen, hoe gaarne zij willen: - dies moet hun de rhythmiek geleerd. Men behoeft niet verzot op den dans te zijn en het optreden van Miss Duncan geenszins te begroeten als een ‘bevrijding’, gelijk Juffr. Van Rennes verklaart gedaan te hebben; men mag bij den naam la Loïe-Fuller aan een door de mode tot hooger verheven tingeltangel-schoonheid denken en daar zijn huiskamerdeur ietwat angstig voor sluiten; en kan, zoodra er gelegenheid komt, zijn kinderen het onderricht in deze Gymnastique Rhythmique volgaarne gunnen, bedenkend: zelf ben ik, helaas, er te oud voor. Juffr. van Rennes verklaart trouwens ook, tegenover Duncan's kinderschool ernstig op haar qui vive te blijven. Aan den pedagoog Dalcroze voelt zij zich daarentegen absoluut verwant.
Dit onderricht lijkt leelijkheid te kunnen afleeren, te kunnen wegnemen uit het dagelijksch leven. Het bekwaamt niet, om 's avonds een ‘bevrijdenden’ dans uit te voeren; het bevrijdt den geheelen dag van onrhythmische bewegingen.
Laat mij iets uit het vlugschrift citeeren:
‘Om alle menschelijke gevoelens op harmonische manier tot uitdrukking te brengen, moet het lichaam expressief kunnen zijn. Daartoe moet het over al zijn spieren naar willekeur kunnen beschikken.
Door speciale gymnastische oefeningen (waarmede men reeds bij kleine kinderen dient te beginnen) moet men er toe komen, iedere spier naar willekeur te kunnen spannen en ontspannen, maar vooral ook: neutraal te kunnen laten, wanneer haar medewerking in 't samenspel der bewegingen niet meer noodig is. Vooral in tegenstrijdige bewegingen zoekt Dalcroze zijn kracht. Moeten de handspieren bij pianisten niet honderdmaal tegenstrijdige bewegingen uitvoeren? Triolen tegen zestienden enz. Vereischt Bach's contrapuntische schrijfwijze niet reeds bij 't kleinste nummer absolute onafhankelijkheid van rechts en links? Welnu, Dalcroze eischt die onafhankelijkheid voor alle ledematen onderling. Het krachtsbewustzijn zal er door gesterkt worden en alles komt eindelijk tot een harmonische uiting.
Hij zelf, Dalcroze, is de verpersoonlijking van zijn leer. Expressief is alles aan hem. Als hij naar iemand luistert, luistert zijn geheele lichaam; als hij iets uitlegt, praat zijn heele persoon mee; kijkt hij ineens op, zijn handen kijken mee op; is hij sterk over iets verontwaardigd, zijn knieën doen diep geërgerd! Alles leeft aan hem en dat maakt hem tot een zeldzaam boeiend paedagoog. Zelf doet hij alles voor, en dat met een losheid en een hupschheid alsof hij een jongen van 16 jaar was. Een dame zei tegen me: ‘Il est si jeune en tout ce qu'il fait; voilà son charme.’
Het onderwijs schijnt dwaas eenvoudig. Maar het leert zeer moeilijke dingen. Of juister: de leerling blijkt o zoo.... ‘dom’, We