| |
| |
| |
Parlementaire kroniek.
25 Februari 1908.
Een nieuwe regeering.
Na een crisis van ongeveer twee maanden is het ministerie-De Meester door het kabinet-Heemskerk vervangen. De houding, die de Sliedrechtsche afgevaardigde bij de behandeling van de oorlogsbegrooting had aangenomen, stempelde hem als den aangewezen man voor de vorming van een nieuwe regeering. Zijn toon was fel geweest en zijn grieven had hij gericht tegen de regeeringspolitiek in het algemeen door een onverbrekelijk verband aan te nemen tusschen de oorlogsbegrooting en de militaire politiek van het zittend kabinet. Nu een ‘geconcerteerde actie’ der rechterzijde - met uitzondering van den heer Lohman en twee zijner geestverwanten - het ministerie van het blanco-artikel den genadeslag gaf, was ook aan haar de taak, de verantwoordelijkheid voor die daad ten volle te aanvaarden. Ten vorigen jare, bij de Staal-crisis, had zij die afgewezen; thans heeft zij zich daaraan niet onttrokken.
En dat sprak van zelf, zoodra men in de verwerping van de begrooting van generaal Van Rappard het bewijs zag, dat de rechterzijde den levensduur van het vrijzinnig kabinet nu lang genoeg vond; dat zij niet wenschte geplaatst te worden voor een grondwetsherziening, eenig en alleen om het blanco-artikel 80 begonnen; dat zij haar eenheid verkoos boven een mogelijke verdeeldheid, die het kiesrechtvraagstuk in haar eigen gelederen zou zaaien. Zij had voor de keuze gestaan: thans, zoodra zich een onverwachte gelegenheid voordeed, de opvolgers van dr. Kuyper en de zijnen het veld te doen ruimen, - of te wachten tot 1909 en
| |
| |
dan een kans te wagen haar slag te slaan bij de algemeene verkiezingen. De 21ste December heeft bewezen, in welke richting gekozen was.
Het ministerie-Heemskerk is opgetreden zonder dr. Kuyper. Dat de groote leider der christelijke politiek in Nederland in het nieuwe kabinet geen plaats heeft, doch daar buiten blijft, hetzij volgens zijn eigen wensch, hetzij na dien zachten drang, waarvoor men als vriend moet zwichten, wil men niet de diepste schuilhoeken van zijn gemoed blootleggen, is teekenend voor den toestand. Het bewijst, dat men de handicap, die een wederoptreden van dr. Kuyper als regeerder de rechterzijde bij den stembus-wedloop zou geven, niet aandurfde. Een zelfde politiek, niet gevoerd door dr. Kuyper in eigen persoon, maar door zijn volgelingen, wekt in het land zeker niet zooveel verbittering als wanneer de zoo gevreesde leider zelf de teugels in handen houdt. Hem buiten het gezag te houden was dus noodig, niet alleen om tot de algemeene verkiezingen van 1909 een niet al te onrustig bestaan te hebben, maar ook om de kans niet te verspelen die algemeene verkiezingen aan de groene tafel te overleven.
Trouwens, de politieke toestand gedoogde niet een wederoptreden van dr. Kuyper. De uitslag der verkiezingen van 1905 had onmiskenbaar diens kabinet den doodsteek toegebracht; de Kuyperiaansche krachtige meerderheid in de Tweede Kamer was minderheid geworden en het land had behoefte aan rustige verademing na de hartstochtelijke jaren die waren doorleefd. De christelijke leider en zijn getrouwen in rade vereenigd hadden dan ook zelf dadelijk na den uitslag der verkiezingen, die hen slechts 48 zetels van de 100 deed behouden, hun ontslag aan de Kroon ingediend. Wat was er sinds den zomer van 1905 in dit opzicht veranderd dan dat de plaats van den heer Van der Vlugt door dr. De Visser was ingenomen? Nog altijd hield de anti-Kuyperiaansche linkerzijde, misschien alleen in haar stemming jegens den vorigen premier als eenheid aan te duiden, de meerderheid der kamerzetels bezet. Zou dan midden in de parlementaire periode dezelfde man, dien de stembus-actie nog onlangs tot wijken had gedwongen, zonder nieuwe verkiezingen, aan het bewind kunnen worden teruggeroepen?
Wie op deze vraag een ontkennend antwoord geeft, en dat moet een ieder doen, die oog heeft voor den gang van parlementaire
| |
| |
volksregeering, heeft daarmede tevens uitgesproken, dat, gegeven de staatkundige toestand, het ministerie-Heemskerk onmogelijk als een tweede ministerie-Kuyper zou kunnen regeeren. Het is al een spannen van de elasticiteit van het constitutioneele stelsel tot het uiterste, indien een zelfde Kamer, die twee en een half jaar een kabinet-De Meester heeft verdragen, zich wil voegen naar een regeering, die de heer Heemskerk heeft gevormd. Dat over het algemeen geen stemmen zijn opgegaan om de nieuwe regeering haar zedelijk recht voor deze Kamer te verschijnen te betwisten, bewijst, hoe groot ten onzent die elasticiteit is. Maar het bewijst tevens, hoe zeer het besef levendig is, dat de nieuwe regeering wil trachten met de thans bestaande Kamer in vrede te leven.
Doch om dat doel te bereiken moet het ministerie zelf zich anders gevoelen dan een herhaling van het Kuyper-regime; om dat doel te bereiken zal de heer Heemskerk zijn politiek moeten richten op de neutrale zone, maar dan ook tot 1909 zich tevreden moeten stellen met de rol van leider van een cabinet d'affaires. Wel komt zoodoende de nieuw opgetreden premier in lijnrechten strijd met zijn vroegere verklaring, dat voor de anti-revolutionnairen in een zaken-kabinet geen plaats was; wel moet het dan den eens zoo democratischen heer Talma zonderling te moede zijn, in de volle kracht van den mannelijken leeftijd als regeerder geroepen, dadelijk zich gekluisterd te weten aan het conservatisme, dat noodwendig het lot is van ieder zakenkabinet, maar dat alles hadden zij moeten bedenken en zullen zij ongetwijfeld hebben bedacht, toen zij op 21 December het sein gaven tot den aanval op het nu afgetreden ministerie.
Het ministerie-Heemskerk beschikt in de Tweede Kamer niet over een meerderheid en hoewel de nieuwe premier niet ver heeft te zoeken in de parlementaire geschiedenis van Nederland naar een voorbeeld, waaraan hij zich kan spiegelen, moet hij zich toch gewijd hebben aan de vraag, hoe hij een meerderheid voor zijn voorstellen denkt te construeeren. Hij kan daarbij niet alleen hebben gedacht aan de anderhalf jaar tijds, die nog liggen tusschen het heden en de algemeene kamerverkiezingen. Immers in dat geval zou hij zich geen anderen eisch gesteld hebben dan tot 1909 's lands zaken gaande te houden zonder eenige krachtige
| |
| |
poging van eigen politiek. Hij moet wel degelijk zich de mogelijkheid voor oogen hebben gesteld, dat die aanstaande verkiezingen het aanzijn geven aan een Kamer, die van een zoodanige politieke gestalte is, dat de thans opgetreden regeering niet tot heengaan wordt genoopt. In dien gedachtengang opent zich wijder perspectief, zoowel voor de nieuwe regeering als voor de politieke partijen.
In het aanvaarden der regeering met een minderheid in de Kamer ligt een erkenning, dat de antithese-politiek mogelijk nog als schoone verkiezingsleuze kan bestaan, maar stellig in het parlement niet kan voortleven. Werd de politiek der antithese, zooals die door dr. Kuyper nadrukkelijk was geproclameerd, door de nieuwe regeering omhelsd, dan had zij de Kroon onmiddellijk een voorstel tot kamerontbinding moeten doen, omdat haar levensbeginsel indruischte tegen dat der kamermeerderheid. Dat zij tot kamerontbinding niet haar toevlucht nam, bewijst, dat zij in dit opzicht de regelen van goed constitutioneel beleid stelde boven haar liefde voor een antithese-politiek.
Maar indien deze regeering een meerderheid zal moeten vinden, waar zal zij die dan hebben te zoeken? Zij heet voortgekomen te zijn uit de drie groepen der rechterzijde en beijvert zich den nieuwen minister van buitenlandsche zaken toch vooral in to lijven bij de christelijk-historische partij om den volke hiermee kond te doen, dat de groep-Lohman inderdaad niet buiten de formatie staat. Waren dan de felle aanvallen op de sociale politiek van dr. Kuyper in Lohman's lijfblad slechts de eenigszins hardhandige lessen van den vriend, die feilen toont? Zoo ja, dan had deze tentoonstelling toch plaats op een voor de heeren Heemskerk en Talma buitengemeen ongelegen oogenblik. Of dienden die aanvallen om de beide volgelingen van dr. Kuyper er aan te herinneren, dat un homme averti en vaut deux en dat de sociale verzekeringspolitiek het Kuyperiaansch-Veegensche standpunt heeft te verlaten op straffe van door de groep-Lohman in den ban te worden gedaan? Stellig, indien de sociale politiek der nieuwe regeering zich langs de banen zou bewegen, die ‘de Nederlander’ haar heeft aangewezen en die prof. Fabius voor de eenig begaanbare houdt, dan ware op dat terrein de steun der christelijk-historischen verzekerd. Misschien ook ware daarmede de hulp der vrij-liberalen te verwerven. Deze groep der vrijzinni- | |
| |
gen, hoewel in nieuwsblad en tijdschrift het ministerie-De Meester fel bestrijdende en het overladende met verwijten, dat het den weg van het liberalisme verliet, heeft in de Tweede Kamer het afgetreden kabinet loyaal gesteund. Haar leider heeft het zelfs in critieke momenten voor een nederlaag behoed. Maar de heer Tydeman had duidelijk en onomwonden bij de laatste begrootingsdebatten zijn hulp opgezegd, zoodra de grondwetsherziening met het blanco-artikel omtrent het kiesrecht aan de orde zou komen. Het valt daarom te betwijfelen, of de vrij-liberalen, die ook nog bij de oorlogsbegrooting van den heer Van Rappard hun stem ten gunste
van de regeering uitbrachten, van achteren beschouwd zoo ontevreden zullen zijn over den loop, dien de zaken, zonder hun schuld, ja zelfs ondanks hun hulp, hebben genomen. Misschien is de onderstelling niet gewaagd, dat zij in de zucht om het ministerie te steunen, waaraan zij zich toch altijd min of meer verwant gevoelden, al droegen zij voor zijn optreden geen verantwoordelijkheid, meermalen tot de uiterste grens van inschikkelijkheid zijn gegaan. De houding hunner persorganen wettigt dit vermoeden. Een zittende regeering vermag zijn vrienden mede te nemen op wegen, die zij eigenlijk zelf niet wilden betreden. De psychologie van het oogenblik, de vijandige houding der oppositie, zij zijn in staat dit wonder te verrichten. Maar zet diezelfde groep personen tegenover een regeering, waarmede zij niet de minste verwantschap gevoelen, en onmiddellijk hernemen de beginselen in alle strengheid hun rechten. De vrij-liberalen zullen onder het ministerie-Heemskerk behoudender zijn dan zij in de afgeloopen periode waren. Hun wenschen op het terrein der sociale politiek zullen die der christelijk-historischen naderen.
Moet dan hieruit de conclusie worden getrokken, dat het nieuw opgetreden kabinet dáár zijn meerderheid zal zoeken en vinden, waar het de groep-Lohman en wellicht een deel der groep-Tydeman zal vinden aan zijn zijde? Maar dan is voor goed de democratische banier, die eenmaal èn Heemskerk èn Talma ontplooiden, opgerold! Dan is het sociaal-politische stelsel, dat ook Kuyper in zijn verzekeringsontwerpen neerlegde, verlaten, en de leider op dit gebied door de volgelingen verloochend. Dan is een meerderheid verkregen, maar met het bewijs, dat een regeering der rechterzijde toch altijd aanlandt in conservatieve haven.
| |
| |
Of zullen Talma en Heemskerk stand houden, waar het de sociale verzekeringspolitiek betreft, bij de beginselen die zij weleer als de hunne verkondigden en die door ‘de Nederlander’ nog aan den avond van hun optreden werden veroordeeld? Zullen zij de democraten rechts oproepen hen te volgen, en de democraten links vragen hen te steunen tegenover de conservatieve elementen, zoowel van hun vrienden als van hun vijanden? Ziehier een dilemma.
Maar in het eene zoowel als in het andere geval is het met de oude partij-groepeering gedaan. In de eene zoowel als in de andere veronderstelling doemt langzaam een andere scheidingslijn op, die de Kamer verdeelt in twee andere helften, dan de oude lijn der antithese. Aldus zou het ministerie-Heemskerk het begin worden van een andere partij-groepeering in den lande en wanneer dat proces onder het nieuwe bewind begon en zich ontwikkelde, zou het aftreden van het vorig kabinet althans deze goede zijde hebben gehad.
Evenwel, het nieuwe kabinet heeft in de allereerste plaats rekenschap te geven van zijn optreden. Machteloosheid der vrijzinnigen kan de rechtvaardiging niet zijn, nu de pers der christelijke partijen het nieuwe ministerie voor zich opeischt en van niets minder wil hooren dan dat het ministerie-Heemskerk een zakenkabinet zal zijn. Wat in zoo hevige mate door den heer Heemskerk werd afgekeurd, was het militaire beleid der vorige regeering. Het militaire vraagstuk, dat al verleden jaar het ministerie-De Meester in een crisis sleepte, dat nog in November die regeering aan den rand van den afgrond bracht, dat eindelijk haar dood tengevolge had, eischt thans oplossing van u, mijne heeren, die om dàt vraagstuk uw afkeurend votum uitbracht. Welke is uw oplossing van deze netelige puzzle? Hoe wilt gij handelen ten aanzien van het ‘blijvend gedeelte’, ten aanzien van de steeds hooger wordende uitgaven voor onze weermiddelen te land en ter zee? Wat is uw stelsel van legerhervorming en welke zijn uw plannen van reorganisatie? Van legerhervorming in democratische richting zal men bij u toch waarschijnlijk weinig mogen bespeuren? Immers, waarom anders het luttele, dat de vorige regeering bood, niet gesteund om althans een begin te maken? De tegenstand, dien iedere hervorming, hoe gering ook, in militaire en andere invloedrijke kringen wekt, was toch ook u bekend en eveneens hoe moeilijk een taak de minister van oorlog heeft, die dien wederstand durft trotseeren?
| |
| |
Neen, als men let op het militaire vraagstuk en de rol, die onder het kabinet-De Meester door de heeren Heemskerk en Talma daarbij is gespeeld, dan vreest men, zich te hebben overgegeven aan een stoute illusie, indien men een oogenblik van een nieuwe partij-groepeering heeft gedroomd.
Terwijl de nieuwe regeering duidelijk haar voornemens op militair gebied heeft mee te deelen, voornemens, die dus ook schijnen gedeeld te worden door admiraal Wentholt, en die - men zou het bijna gelooven - daarom, zonderling genoeg, van de plannen der verjaagde regeering niet te zeer kunnen afwijken, zal zij zich eveneens hebben uit te spreken omtrent het kiesrecht. Wil zij grondwetsherziening, zoo ja op welke schaal? Of wil zij het kiesrecht onveranderd laten, de rapporten ten spijt door haar naaste vrienden uitgebracht? Het blanco-artikel 80 kan zij niet willen; de heeren Heemskerk en Talma hebben zich met den heer Kolkman daarover reeds te vroolijk gemaakt. Maar als zij het huismans-kiesrecht wil, zou zij dan daarvoor een grondwetsherziening willen aanbieden, die zij van haar voorgangster niet wenschte te ontvangen?
Hoe ongeloofelijk het op dit oogenblik ook schijne, onmogelijk is in het politieke leven nu eenmaal niets. Ook Heemskerk de oudere begon een grondwetsherziening, die men van zijn voorgangers niet had aanvaard. Zou Heemskerk de jongere minder verrassende politieke effecten geven?
Voor de democraten is thans, nu het blanco-artikel 80 van de baan is, de onmiddellijke strijd voor het algemeen kiesrecht geboden. Voor hen blijft dit, gelijk het was, naaste doel van hun politiek. De versterking, die zij ontvingen, door het votum, dat de Liberale Unie ten gunste daarvan uitbracht, zij hun het bewijs, dat het besef van de noodzakelijkheid het gansche volk tot de stembus toetelaten steeds meer doordringt. Hoe conservatiever zich de nieuwe regeering mocht toonen, des te meer dient zij daarmede indirect de zaak van het algemeen kiesrecht. |
|