echte genieters van natuurpracht een even wreed gevolg gehad.
Men moet zien, wat daar vaak aan voorafgaat! Op een oud omvangrijk Geldersch landgoed, eigendom van den vroegeren burgemeester eener op een paar uur afstands gelegen kleine stad, heb ik aanschouwd, wat een groot gezelschap verstond onder ‘vrije wandeling’. Het waren menschen tusschen twintig en veertig uit den gegoeden winkelstand. De eigenaar noemde haast aller namen, toen zij voorbij het woonhuis gingen, komende uit eene recht daarover gelegen, fraaie lange beukenlaan, waar de... de vròuwen, en de mèisjes, met zóó noeste vlijt lelietjes-van-dalen met wortel en al uit den grond gerukt hadden, dat de zakdoeken niet volstonden en mantels, ja zelfs opgenomen rokken dienen moesten om het geroofde te bergen.
Het schijnt, dat doeltreffende maatregelen tot voorkoming van zulke vandalismen niet zijn uit te vinden, maar de dien middag vernomen verklaring van een paar recente boschbranden kwam mij allerminst onwaarschijnlijk voor.
De gestegen eerbied voor ‘wilde’ bloemen, de aardige ‘natuursport’ naar het voorbeeld van Heimans en Thijsse, nemen de oorzaak van dergelijke onhebbelijkheden niet weg. Die oorzaak is het... anarchistische in ons, het: ‘wat denk je, ik ben er ook’, waardoor ook een praktisch voorschrift om in een nauwe straat of op een brug rechts te houden, zoo dikwijls doode letter blijft.
Ter illustratie mijn ervaring met twee slagersknechts.
Ik woonde te Parijs en bracht een vacantie in 't vaderland door.
Met een bejaarde dame kwam ik over een drukke, te kleine brug in een groote stad. Wij hielden rechts. Van den overkant kwam een jongen met vleeschmand. Hij bleef staan op het smalle looppad. Schoon hiermee mij blootstellend aan een kennismaking met de vette as van een kar, week ik uit. Hij stond toen tusschen de dame en mij. Zij drong zich tegen de leuning der brug. Liever dan ook van het looppad te stappen, waarop hij eigenlijk niet gaan mócht, schoof hij zóó ruw langs de vrouw-op-leeftijd, dat zijn grove groote mand niet alleen haar hoed scheef duwde maar haar schramde aan den slaap. Ik kreeg op mijn klacht een: - ‘Wa' mò' jai?’
Een week later zat ik op een ouderwetschen omnibus te Parijs, een van die kleine, met rechte imperiale-trap en zeer nauwe ruimten boven. In visite-kleeding, zag ik met beduchtheid een slagersknecht