| |
| |
| |
De Rembrandt-Bijbel.
Aan Karl von der Heydt.
Rembrandt-Bijbel - Bevattende de verhalen des Ouden en Nieuwen Verbonds, welke door Rembrandt met penseel, etsnaald en teekenstift zijn in beeld gebracht - Uitgezocht en toegelicht door C. Hofstede de Groot - Uitgegeven in opdracht der Algemeene Commissie voor de herdenking van Rembrandt op zijn 300sten geboortedag, door Scheltema en Holkema's boekhandel Amsterdam.
Zoo luidt de titel van het statige werk, waarvan aflevering 1-3 even vóór de Rembrandt-herdenking in 1906, en aflevering 4-6 tegen Oudejaar 1907 verschenen.
Geheel juist is die titel niet. Het boek bevat niet alleen de verhalen welke Rembrandt in beeld heeft gebracht. Het geeft ook en bovenal de getrouwe reprodukties naar een groot aantal van Rembrandts uitbeeldingen dier verhalen. Om deze sâam te brengen werd het boek gemaakt. De teksten die de direkte aanleiding gaven tot Rembrandts schilderijen, etsen en teekeningen van Bijbelsch sujet, had men in een klein bundeltje bijeen kunnen brengen. Het ware nog geen Rembrandt-Bijbel geweest. Om Rembrandts veraanschouwelijking van die vele episoden, geplaatst in hun schriftuurlijk verband, was het te doen.
| |
| |
Die buitengewoon rijke veraanschouwelijking vindt men in een groot aantal van 's meesters schilderijen, in een goed deel van zijn etswerk en in een menigte zijner meer of minder uitgevoerde teekeningen verspreid.
Rembrandts etswerk kan men in verschillende Prentenkabinetten kompleet of tamelijk kompleet bestudeeren en genieten, al maken altijd nog maar heel weinigen van dat aan ieder vrij geboden voorrecht gebruik. Zijn schilderijen zijn over de heele wereld verspreid en niemand heeft ze alle gezien. Zelfs zijn er verscheidene onder die nog nooit geheel voldoende gefotografeerd werden. En wat zijn teekeningen betreft, de meeste dezer zijn zoo ontoegankelijk, en gereproduceerd werd er nog maar zulk een klein gedeelte van, dat men zonder overdrijving kan zeggen, hoe van den teekenaar Rembrandt nog altoos slechts een onvoldoend beeld werd geopenbaard.
Het moest dus een bizonder mooi en dankbaar werk zijn, uit Rembrandts schilderijen, etsen en teekeningen van Bijbelsch sujet een keuze te doen, van die verschillende voorstellingen zoo goed mogelijke reprodukties te laten maken, en de aldus verkregen prenten in een waardig uitgevoerd boekwerk saam te brengen.
In het jaar 1898, toen de Amsterdamsche Rembrandt-tentoonstelling werd voorbereid, sprak een breed ziend en zeer kunstminnend Berlijnsch verzamelaar, de heer Karl von der Heydt, mij over de mogelijkheid van zulk een boek, en moedigde mij aan te beproeven, samen met hem, de uitgave er van tot stand te brengen. Ik wendde mij met het denkbeeld nader tot den heer Hofstede de Groot, die zich ook reeds met zulk een gedachte bleek te hebben ingelaten. Met ons drieën richtten wij ons dus tot verschillende groote Duitsche en Hollandsche uitgevers, doch het mocht ons toen niet gelukken, een van hen tot verwezenlijking van dit plan te bewegen.
Dit mocht ten zeerste bevreemden. Er bestaan een groot aantal geïllustreerde Bijbel-uitgaven, te veel om op te noemen. Maar zij alle kwamen in meer of mindere mate op bestelling en als een plichtmatig uitgevoerde taak tot stand. Bij geen er van kon ook maar in de verte sprake zijn van zulk een bezield levenswerk, als bij de prachtige serie tafereelen die Rembrandt, gedurende een wonderbaarlijk verdiepte werkzaamheid van veertig jaren,
| |
| |
uit innig verkeer met de wereld van het Oude en Nieuwe Testament heeft voortgebracht. Hier lag een schat van door een zeldzamen ziener nagelaten illustraties der Heilige Schrift, aan welke een blijvende beteekenis verzekerd is, eenvoudig voor het opdelven, - en niemand dorst het aan dien éénigen rijkdom te vergaren.
Bij het voorbereiden der Rembrandt-herdenking van 1907 kwam de zaak echter opnieuw te berde. Voor de Amsterdamsche Commissie onder voorzitterschap van den heer Quack was het weggelegd, toen dit werkelijke monument te fundeeren. De firma Scheltema en Holkema, die reeds zoo verschillende smaakvol en deugdelijk uitgevoerde boekwerken in het licht zond, werd bereid gevonden den Rembrandt-bijbel onder patronaat der Commissie uit te geven, en de zeer deskundige heer Hofstede de Groot, die het plan nu reeds jaren in studie had, aanvaardde er de redactie van.
Er bleef een moeilijkheid in de vraag, wat men van den Bijbel zelf bij deze prenten drukken moest. Verleidelijk scheen het inderdaad een mooie uitgave van den ganschen Bijbel te maken en daar Rembrandts werk in te voegen. Toch bleek dit moeielijk uitvoerbaar. Er zijn natuurlijk gansche gedeelten van den Bijbel die zich voor zienlijke interpretaties niet leenen, en waar dus geen enkele schilderij, ets of teekening bij zou passen, zooals men er dan ook in Rembrandts werk geen wist die er op doelen. Andere Bijbelsche passages daarentegen hebben soms bijna tekst op tekst aanleiding tot pikturale verbeeldingen gegeven. Zou men dus den ganschen Bijbel met prenten van Rembrandt er bij drukken, dan moest men een boekwerk krijgen, waar telkens dicht op elkaar verscheiden prenten in voorkwamen, terwijl daartusschen weer heel groote gedeelten vielen, die leeg van illustraties bleven. Een onharmoniesch saamgesteld boek dus. En dit is toch ook juist weer het warme van Rembrandts Bijbelvertolkingen, dat hij zich door enkele verhalen zoo altijd opnieuw heeft aangetrokken gevoeld. Men diende daarom, wilde er een wezenlijk saamhoorend geheel verkregen worden, Rembrandts prenten zelve wel tot het hoofd-element te maken bij het maken van een grondslag voor en den uitbouw van het boek. Vandaar dat redakteurs en uitgevers er o.i. terecht toe kwamen, alleen die Bijbelsche passage waaraan Rembrandt zijn verluchtingen direkt ontleende, als tekst te geven.
| |
| |
De heer de Groot maakte dus een reprezentatieve keuze van Rembrandts Bijbel-voorstellingen, en naar dien grondslag werd het boek in elkaar gezet.
Behalve echter in de scherpzinnige interpretatie van sommige duistere voorstellingen en in het oordeelkundig kiezen en rangschikken der verschillende tafereelen, heeft de arbeid van Hofstede de Groot ook bestaan in het toelichten der geboden prenten.
Mijn indruk is ronduit gezegd dat zijne toelichtingen half te veel en half te weinig geven. Met een volkomen weglaten van het hier eigenlijk onnoodig beschrijvende, hadden deze notities, door verwijzingen naar literatuur, het releveeren van bestaande meeningsverschillen enz., zakelijk wel uitvoeriger mogen zijn. Zoo vernemen we bij de weergegeven etsen niet alleen niet naar welk exemplaar, maar zelfs niet naar welk een staat van de prent de reproduktie genomen werd. Maar ook over de verschillende voorstellingen van eenzelfde sujet in Rembrandts werk, hadden wij van Dr. de Groot, - degelijk kenner dier zaken als hij is - nog wel graag meer mogen hooren. Bij een teekening van de genezing van Petrus' schoonmoeder vermeldt de Groot dat de tegenwoordige bewaarplaats hem onbekend is. Zou men van zijne wetenschappelijkheid niet de mededeeling verwacht hebben, waar deze teekening dan vroeger berustte, toen zij werd gereproduceerd?
Voor de onfeilbaarheid van Dr. de Groots zuiver teekenkunstige opmerkingen zou ik mijn hoofd niet altoos willen geven. In de eerste aflevering vindt men een bijzonder mooie teekening gereproduceerd, waarop de Verkondiging van Zacharias is afgebeeld. Vlak boven de figuur van Zacharias heeft Rembrandt zijn kop en arm in bijna gelijke houding nog eens afzonderlijk neergekrabbeld, maar met nog inniger uitdrukking van vroomheid. De heer de Groot nu heeft deze wijze van aan den kant nog eens overdoen van onderdeelen, die men toch bij alle groote meesters wel aantreft, niet begrepen, want hij merkt er bij op: ‘Links boven duidt een tweede schets van den kop des Hoogepriesters aan, dat het Rembrandts eerste idee was hem staande voor te stellen. Terecht is hij van dit denkbeeld terug gekomen, inziende dat hij in de knielende gestalte veel meer de verschillende aandoeningen, waaraan de dienaar Gods in dit gewichtig oogenblik ten prooi was, kon tot uitdrukking brengen’. De bevreemdende vergissing is daarmeê
| |
| |
door den schrijver zelf uitvoerig geakcentueerd. In zijn beschrijvenden catalogus van Rembrandts teekeningen (Erven Bohn 1906) staat eenvoudig: Ueber Zacharias der Kopf desselben noch einmal gezeichnet.
Het meer beschrijvende gedeelte van Hofstede de Groots toelichtingen houden wij ook daarom voor minder onmisbaar, omdat zijn literair kunnen geenszins gelijken tred met zijn uitgebreide geleerdheid houdt. Zijn deskriptief proza mist beeldend vermogen. De verzekeringen voorts dat deze of gene uitdrukking bij Rembrandt treffend, deze of gene verschijning kinderlijk, naïef en rein is, schijnen overbodig. En eenigszins nutteloos wordt het misschien, altijd weer te vermelden hoe een teekening van Rembrandt breed behandeld, of de handeling met enkele lijnen aangeduid is, of dat welke figuren ook voortreffelijk gekarakteriseerd zijn, of in schilderachtige houding in het rond zitten, of ook dat een bepaald schilderij van Rembrandt als een parel te beschouwen is. Overigens dient men den annotator den lof te geven dat hij nergens in het pathetiesch soeperige vervalt en doorgaands bondig blijft.
Ook bieden de notities wel degelijk hier en daar opmerkingen waar men wat aan heeft. Zeer juist b.v. wordt de Voorstelling in den tempel in de breedte genomen door de Groot omgedoopt in De Profetes Anna in den tempel, omdat Rembrandt hier blijkbaar niet de vaker in beeld gebrachte verzen uit Lukas II heeft willen illustreeren, waar hij meer direkt van de onmiddellijk daarop volgende uitging.
En zoo voelt men ook Hofstede de Groots nauwe vertrouwdheid met de stof, wanneer hij het verschil tusschen de Maria van den Simeon in den tempel uit het Mauritshuis, met die op de ets Simeon met het kindeke Jezus zeer gelukkig aangeeft door de opmerking: ‘De jeugdige Maria van het schilderij is hier vervangen door eene, die de door Simeon tot haar gesproken woorden verstaat: Een zwaard zal door Uwe ziel gaan’.
Toch blijven alle deze kantteekeningen, zooals zij daar vlak onder de plechtig-dichterlijke Bijbelwoorden gedrukt staan, mij in dien samenhang storen. En in verband met een andere niet geheel bevredigende kleinigheid komt het mij voor, dat hier toch misschien nog een betere oplossing te vinden geweest ware. Het is namelijk jammer dat de schutbladen waarop de titels zijn aangebracht niet
| |
| |
van wat steviger papier zijn. Dit dunne krijgt al te spoedig een knak of een kreukel. Had men hier zwaarder papier kunnen nemen, dan ware het druksel op de andere zijde aan te brengen geweest, en de toelichtingen bij de prenten hadden dan een eigen plaats bij die titels kunnen krijgen.
Overigens is de geheele typografische verzorging van het statige boek, en ik geloof dat de heer Groesbeek hier de meeste verdienste van heeft, uitnemend te noemen. Smijdig papier, een kloeke en fraaie smout-letter, een mooie kleur van inkt en vooral een weloverwogen kompozitie van elke pagina waarbij deftige ornamenten, wij meenen van Nieuwenhuis' hand, passende afsluitingen geven, - het maakt al te saam een druk-geheel, zooals men dat in onzen tijd te zelden mag genieten.
En de reprodukties zijn zoo goed als de tegenwoordige Vervielfältigungs-kunst die vermag te brengen. Een enkele maal, bij blad I, zou ik zeggen dat dezelfde teekening bij Lippmann (no. 126) op een wijze wordt weergegeven die doffer is, en de fijne koel-en-warm-tegenstelling nog beter tot haar recht brengt. Wat de weergaven der etsen betreft, dat de allerteerst gebeten lijnen ook in de beste fotogravure nu eenmaal niet geheel tot haar waarde plegen te komen blijft waar. Dit neemt niet weg dat het algemeene karakter der etsen hier zeer naar den aard uitkomt. En de fotogravures naar de schilderijen zijn doorgaande heel wat beter dan die in Bode's standaardwerk.
Bij het schilderij Jezus en de Samaritaansche vrouw kan men zelfs aan de reproduktie duidelijk zien, dat in het heele tafereel de vrouw verreweg het mooist geschilderd is, en dat er aan het overige nogal een en ander niet pluis moet worden geacht. Belangrijk juistere mechanische afbeeldingen van Rembrandts schilderijen dan de hier gebodene, zal men dan ook wel nooit maken.
Een paar opmerkingen nog over enkele der weergegeven origineelen zelf.
Blad II geeft de Verkondiging van de Geboorte aan Maria naar de teekening in het bezit van Walter Gay te Parijs. De figuur van Maria is van den lagen stoel onder den troonhemel op den grond gegleden, letterlijk zooals zij dat op het wondere etsje, de Heilige Familie van 1654, doet. Gelijk reeds vroeger, het eerst door Dr. Sträter, werd opgemerkt, is de wijze waarop Maria op
| |
| |
die ets het kindje in de armen sluit, van nabij ontleend aan een gravure van Mantegna. Daar nu echter het onderstel van Maria op het etsje zoo geheel overeenstemt met dat op deze teekening, zou men kunnen vermoeden dat Rembrandt ook hier weder door het zien van eens anders werk eene voorstelling verder uitbroeide, die hij te voren reeds gedeeltelijk opgelost had. Tenzij een zeer bekwaam pasticheur juist dien lagen stoel en het onderste gedeelte van de afgegleden Maria overnam, om haar alleen een ander en juist niet mooi-expressief bovenlijf te geven.... Geheel en al ondenkbaar - wanneer men de zonderlinge trapleuning, en het rare potje vuur zonder haard, en de vreemde wolkenpartij onder de engelenfiguur, die zelve nogal wat lijkt op een figuur uit het Sterfbed van Maria, mede in aanmerking neemt, - geheel en al ondenkbaar is dit, alles saam beschouwd, eigenlijk niet.
Aan het etsje dat bij Bartsch No. 55 genummerd is, de benaming De Terugkeer uit Egypte te geven, waarschijnlijk alleen omdat de voorstelling niet kennelijk bij nacht is, maar terwijl het prentje toch altijd De Vlucht naar Egypte genoemd is, schijnt wel wat willekeurig. Aan De Vlucht verbindt men nu eenmaal altijd een dramatischer begrip dan aan den Terugkeer. Bovendien lijkt het mij, bij de keuze die zich aanbood in weergaven van dit sujet, niet zoo vanzelf sprekend juist dit prentje op te nemen, waar Bartsch 55 ook reeds gekozen was. De twee voorstellingen zijn immers, zuiver als figuren-kompozitie genomen, zeer na verwant. Neemt men de eene groep in spiegelbeeld, dan verkrijgt men vrij nauwkeurig de tweede.
Ik zou zeggen, het ware om Rembrandts rijk afwisselende verbeeldingen van dit geval te doen kennen, wèl zoo mooi geweest, in plaats van een dezer twee prentjes, het wondere blad de Groote Vlucht naar Egypte te geven, die op een half uitgeslepen plaat van Seghers geëtst is.
Maar toegegeven dient, dat dit laatste altijd een kwestie van ondergeschikte persoonlijke voorkeur blijft. En in het algemeen genomen krijgen wij hier zeker een voortreffelijk overzicht van Rembrandts Schrift-verluchting. Wat vóór ons ligt, is zelfs nog niet een derde gedeelte van het komplete werk, en ik zou zeggen het allerschoonste komt nog.
En zoo zal men dan, als dit voorname boek - hopen wij,
| |
| |
binnen niet te langen tijd - voltooid zal wezen, een prachtig en verrassend overzicht krijgen van Rembrandts Bijbelsche ziening, welke afwisselend, bij zoo hoogen luister zoo gemeenzaam, en bij zulk een peilen der innigste gemoedsgeheimen, zoo weidsch en zoo hooghartig kon zijn, - een overzicht zooals eerst het begrip, de kennis en de techniek van onzen tijd het vermochten aan te bieden.
Een schooner monument voor Rembrandts kunst laat zich nauwelijks denken.
Op den 84sten jaardag van Jozef Israëls, 27 Jan. 1908.
Jan Veth. |
|